RBNNE 270825
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: letselschademagazine.nl/2025/RBNNE 270825
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/242900 HA ZA 25-57
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres]
wonende te Eindhoven.
eisende partij.
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. E.J.A. van Leuveren,
tegen
[gedaagde]
wonende op een geheim adres.
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. E.A. Kadijk.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 mei 2025
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De gemachtigden van partijen hebben mede het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft vanaf 2019, gedurende drie jaar, meerdere orthodontische behandelingen ondergaan bij [gedaagde]. Als onderdeel van het traject heeft ook een kaakoperatie plaatsgevonden bij een kaakchirurg die niet in deze procedure is betrokken.
2.2. [eiseres] had klachten over de orthodontische behandelingen en de kaakoperatie en heeft gebruik gemaakt van de Klachtenregeling van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (hierna: KNMT). Dit heeft niet tot een oplossing geleid. [eiseres] heeft vervolgens een geschil aanhangig gemaakt bij de Stichting Geschilleninstantie Mondzorg (hierna: SGIM).
2.3. In het Reglement Geschilleninstantie Mondzorg (hierna: het Reglement) staat in artikel 11 voor zover van belang:
3. Partijen kunnen getuigen en of deskundigen voor de hoorzitting oproepen. Dit dient uiterlijk veertien dagen voor de geplande hoorzitting schriftelijk aan de geschilleninstantie kenbaar te worden gemaakt, onder vermelding van naam en adresgegevens van getuigen en of deskundigen en de reden van de oproep. De kosten hiervan komen voor eigen rekening.
4. (...)
5. De geschilleninstantie kan, indien dit nodig wordt geacht voor een goede behandeling van het geschil. besluiten een deskundige te benoemen. De deskundige kan worden verzocht schriftelijk advies uit te brengen, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren op het advies, dan wel indien de deskundige tijdens de hoorzitting aanwezig is in de gelegenheid worden gesteld om via de voorzitter vragen aan de deskundige te stellen
2.4. Op 15 november 2024 heeft SGIM uitspraak gedaan (verder ook wel: de uitspraak) in de procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. In deze uitspraak is voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende vermeld:
UITSPRAAK
SGIM 2024-39
(....)
Inzake
De geschilprocedure van mevrouw [eiseres] wonende X, hierna te noemen 'klaagster'. tegen de heer [gedaagde], orthodontist te Y, hierna te noemen 'verweerder'. Verweerder is via de klachtenregeling van de KNMT aangesloten bij Stichting Geschilleninstantie Mondzorg.
Verloop van de procedure
1. Klaagster heeft bij e-mail van 17-07-2024 bij de Geschilleninstantie Mondzorg kenbaar gemaakt dat zij een geschil wenste in te dienen en heeft daartoe het Geschilformulier met onderbouwing toegestuurd.
2. Het door klaagster verschuldigde griffiegeld heeft de Geschilleninstantie Mondzorg op 17-07-2024 ontvangen.
3. Verweerder heeft op 26-08-2024 het verweerschrift ingediend.
4. Partijen zijn uitgenodigd voor een hoorzitting op 10-10-2024.
5. De hoorzitting heeft op 15 november 2024 plaatsgevonden te Bunnik. Klaagster en verweerder waren beiden ter zitting aanwezig en hebben hun standpunten toegelicht. Klaagster werd vergezeld door haar tolk en ondersteuner [Tolk en ondersteuner]
De klacht
Uit de schriftelijke klacht en hetgeen door klaagster ter zitting is toegelicht, volgt dat klaagster verweerder een onjuiste orthodontische behandeling verwijt, als gevolg van een verkeerde orthodontische en chirurgische planning, slechte communicatie tussen de chirurg en verweerder, en een verkeerde uitvoering van het behandelplan
Klaagster heeft zich in 2019 tot verweerder gewend vanwege een vóór de bovenkaak liggende onderkaak waardoor klaagster pijn in het kaakgewricht en moeilijkheden hij het kauwen ervoer.
Alhoewel de orthodontische behandeling slechts één jaar zou duren heeft verweerder klaagster gedurende drie jaar orthodontisch behandeld waarna klaagster een kaakoperatie heeft ondergaan bij de kaakchirurg.
Klaagster stelt dat verweerder het orthodontische behandelplan veranderde zonder klaagster te informeren en in de uitvoering van het plan heeft verweerder fouten gemaakt. Als gevolg hiervan is de kaakoperatie niet succesvol geweest.
Klaagster heeft getracht om de chirurg en verweerder van de fouten te overtuigen en verweerder meermaals om een oplossing gevraagd. Verweerder heeft hierop voorgesteld om opnieuw orthodontische elastieken te gaan dragen maar klaagster kon zich niet hierin vinden. Zij ervaart nu klachten waaronder pijn in het kaakgewricht, onvoldoende ruimte voor de tong, verstikkingsproblemen tijdens slapen, pijn in het gehemelte en de wortels van de tanden en een verandering van de glimlach.
Ter zitting licht klaagster tenslotte toe dat zij zich niet serieus genomen voelt door verweerder en daarom de behandeling staakte. Zij heeft zich inmiddels tot een andere orthodontist gewend.
Klaagster verlangt een schadevergoeding van € 25.000,- voor geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
Het verweer
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting het navolgende verweer gevoerd. In overleg met de kaakchirurg van het UMC Groningen is een orthodontisch-chirurgisch traject met een Le Fort 1 operatie en vooraf verkrijgen van congruente bogen voorgesteld en ingezet. Verweerder stelt dat vooraf duidelijk was dat de behandelduur voor de operatie gemiddeld 2.5 jaar is en dat na de operatie de behandeling nog een jaar zou duren. Van invloed op de langere behandelduur waren de oogoperatie van klaagster en een wissel van het UMC naar het Martini Ziekenhuis vanwege het vertrek van orthognatische kaakchirurgen uit het UMC.
Gedurende het orthodontische behandeltraject is diverse malen gesproken over beperkingen in behandeldoel om technische redenen of gezien het financieel budget van klaagster. Verweerder stelt dat de voorbehandeling goed is verlopen en dat na de operatie Klasse 1 bereikt is op de cuspidaten. Vervolgbehandeling werd echter niet ingesteld omdat klaagster het niet eens was met het behaalde operatieresultaat en in overleg wilde met de kaakchirurg en verweerder en de instructies van verweerder ter zake het dragen van orthodontische elastieken niet opvolgde. Haar tandstand is daardoor ongecontroleerd gebleven en niet langer representatief voor de postoperatieve stand. Verweerder oppert daarnaast dat klaagster een zgn. Sunday bite heeft, hetgeen ook aangetoond wordt door gemaakte Röntgen Schedel Profiel foto's: het beoogde resultaat van de operatie is bereikt, zo meent verweerder, doch klaagster ervaart dit anders door onder meer (onbewust) mondgedrag. Verweerder is bereid om klaagster verder te behandelen mits de kaakchirurg een nieuwe operatie wil uitvoeren, omdat dit in de beleving van klaagster de enige mogelijkheid is. Verweerder stelt juist te hebben gehandeld en verzoekt de Geschilleninstantie Mondzorg de klacht en het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen.
De beoordeling
Bevoegdheid Geschilleninstantie Mondzorg
(...)
Ontvankelijkheid
(...)
Inhoudelijke beoordeling
De Geschillencommissie Mondzorg stelt voorop dat een tandarts jegens een patiënt geen resultaatsverplichting heeft maar een inspanningsverplichting. Dit betekent dat een orthodontist jegens zijn patiënt niet verplicht is om een bepaald resultaat tot stand te brengen, maar wel verplicht is zich een bepaalde inspanning te getroosten, namelijk de inspanning die men mag verwachten van een redelijk bekwaam en redelijk handelend orthodontist. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken als komt vast te staan dat de orthodontist zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is de Geschilleninstantie niet gebleken dat het ingezette behandeltraject onjuist was. Evenmin is aangetoond dat verweerder een fout heeft gemaakt bij de uitvoering ervan.
Bij omvangrijke behandelplannen als het onderhavige is het niet altijd zo dat het resultaat is zoals de patiënt voor ogen staat. Toen het resultaat van de operatie niet beantwoordde aan haar verwachting heeft klaagster, zo stelt verweerder en erkent klaagster, de orthodontische behandeling van verweerder niet willen voortzetten en het advies ter zake het dragen van orthodontische elastieken ter zijde gelegd.
De Geschilleninstantie is van oordeel dat het feit dat verweerder niet in de gelegenheid is gesteld de behandeling voort te zetten en te voltooien, waardoor mogelijk relapse plaats kon vinden, verweerder niet kan worden aangerekend.
Niet aangetoond is dat verweerder de behandeling niet conform de normen die hiervoor gelden heeft uitgevoerd of anderszins tekort is geschoten in de zorg.
De Geschilleninstantie Mondzorg oordeelt op grond van voorgaande dat niet is komen vast te staan dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. De klacht is dan ook ongegrond. Nu de klacht op inhoudelijke gronden is afgewezen is toewijzing van de gevorderde schadevergoeding niet aan de orde.
Uitspraak
De Geschilleninstantie Mondzorg:
- verklaart de klacht ongegrond;
- wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
I. vernietiging van de uitspraak van de Geschilleninstantie Mondzorg (UITSPRAAK SGIM 2024-39);
II. veroordeling in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
3.2. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat de uitspraak van SGIM aangemerkt moet worden als een bindend advies waarop van toepassing zijn de artikelen 7:900 en volgende BW. Een dergelijke beslissing komt voor vernietiging in aanmerking - aldus artikel 7:904 lid 1 BW - "Indien gebondenheid aan een beslissing van een partij of van een derde in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn." Deze maatstaf biedt slechts een beperkte mogelijkheid voor de burgerlijke rechter om een bindend advies te vernietigen: uitsluitend ernstige gebreken kunnen daartoe aanleiding geven, zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (1). Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:904 lid I BW blijkt daarnaast dat het bindend advies onaantastbaar is als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden. (2)
4.2. De inhoud van een bindend advies wordt slechts marginaal getoetst. Bij de totstandkoming van een bindend advies moeten de fundamentele beginselen van procesrecht in acht genomen worden. Dit betekent in ieder geval dat degene die het bindend advies geeft onpartijdig en onafhankelijk is, dat partijen in de gelegenheid gesteld moeten worden hun standpunt kenbaar te maken, dat de gegevens waarop het advies berust ter kennis van beide partijen gebracht moeten worden, dat de beslissing op een deugdelijk onderzoek gebaseerd moet zijn en dat de beslissing voldoende gemotiveerd moet worden.(3) Daarbij dient het bindend advies een oordeel te bevatten over alle relevante klachten/klachtonderdelen en inzichtelijk en begrijpelijk te zijn voor de procespartijen (en dus niet slechts voor professionals).
4.3. [eiseres] stelt in de eerste plaats dat SGIM niet al haar klachten heeft behandeld en beoordeeld. [gedaagde] heeft dat weersproken.
4.4. De rechtbank stelt vast dat uit de motivering van het bindend advies blijkt dat SGIM de klachten van [eiseres] als volgt samenvat: 'Uit de schriftelijke klacht en hetgeen door klaagster ter zitting is toegelicht, volgt dat klaagster verweerder een onjuiste orthodontische behandeling verwijt, als gevolg van een verkeerde orthodontische en chirurgische planning, slechte communicatie tussen de chirurg en verweerder, en een verkeerde uitvoering van het behandelplan.
4.5. Ten aanzien van de klacht die ziet op de (vermeend) gebrekkige planning en de communicatie (waaronder informed consent) is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat de uitspraak geen inzicht biedt in het oordeel van SGIM op die specifieke onderdelen. Volgens [gedaagde] kan uit de formuleringen van SGIM worden afgeleid dat de klacht die ziet op onvoldoende communicatie (impliciet) is beoordeeld en verworpen, namelijk doordat SGIM noemt dat een tandarts/orthodontist jegens een patiënt geen resultaatsverplichting heeft maar een inspanningsverplichting, maar voor zover hierin al een beoordeling ligt besloten, is deze zodanig algemeen dat het geen inzicht biedt in de gevolgde redenering. Het gaat er immers nu juist om dat een patiënt vooraf adequaat wordt voorgelicht over de mogelijke gevolgen en resultaten, of het mogelijk ontbreken daarvan, van een in te zetten behandeling. De uitspraak maakt niet duidelijk op welke informatie SGIM zich in dit concrete geval heeft gebaseerd.
4.6. [eiseres] heeft verder aangevoerd dat SGIM niet is ingegaan op de door haar als zodanig genoemde (fysieke) klachten in het gehemelte, haar verstoorde tongpositie en slikproblemen, slaapverstikking, snurkklachten en verandering in het uiterlijk (glimlach en profiel). De rechtbank overweegt dat weliswaar niet al deze voornoemde fysieke klachten expliciet en afzonderlijk als klacht in tuchtrechtelijke zijn geformuleerd en dat, zoals [gedaagde] terecht aanvoert, niet alle klachten apart benoemd behoeven te worden en ook gezamenlijk mogen worden behandeld, maar dat dit niet wegneemt dat de uitspraak inzichtelijk moet maken welke klachten gezamenlijk zijn behandeld en welke klachten wel of niet als klacht in tuchtrechtelijke zin zijn aangemerkt. De rechtbank kan een en ander niet uit de uitspraak afleiden. Voor zover SGIM heeft willen oordelen dat deze fysieke klachten - die in de weergave van de klachten van [eiseres] door SGIM juist wel ook zijn benoemd - niet behoefden te worden beoordeeld, dan wel het gevolg zijn van het feit dat [eiseres] de behandeling heeft afgebroken en/of heeft willen overwegen dat een behandeling nu eenmaal geen garantie biedt op een klachtenvrij resultaat, maakt de uitspraak niet inzichtelijk op welke wijze en op welke gronden SGIM tot haar verwerping van dit klachtonderdeel is gekomen.
4.7. Daarnaast stelt [eiseres] dat uit het bindend advies niet duidelijk wordt op welke stukken SGIM in haar beoordeling acht heeft geslagen en hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Volgens [eiseres] is onduidelijk of, en zo ja op welke manier, haar pleitnota en de second opinion (van F., orthodontist) zijn meegewogen. [gedaagde] heeft dit weersproken door aan te voeren dat het voldoende is dat het bindend advies benoemt dat acht is geslagen op 'de stukken en hetgeen ter zitting is besproken en volgens [gedaagde] is de uitspraak verder helder en begrijpelijk.
4.8. De rechtbank overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat de pleitnota van [eiseres] van 32 pagina's voorafgaand aan de hoorzitting bij SGIM al onderdeel uitmaakte van het procesdossier en bekend was bij de betrokkenen. Volgens partijen is de pleitnota tijdens de hoorzitting niet door [eiseres] voorgelezen, maar is de inhoud daarvan wel aan de orde gekomen. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak niet vermeldt dat de pleitnota van [eiseres] tot de stukken behoort en dat daarnaar in de beoordeling ook niet wordt verwezen, zodat onduidelijk is of en hoe de inhoud daarvan is meegewogen. Verder stelt de rechtbank vast dat in de uitspraak de (professionele) second opinion niet wordt besproken, terwijl deze de klachten van [eiseres] (deels) ondersteunen en SGIM hiervan is afgeweken. [gedaagde] voert aan dat de second opinion wel is meegewogen doordat de SGIM de relapse (terugval) benoemt, waarmee impliciet wordt verwezen naar de second opinion, nu dat het enige stuk is waarin over een relapse wordt gesproken. [gedaagde] wijst erop dat soms weinig woorden nodig zijn om iets duidelijk te maken en dat het voor professionals helder is waarom SGIM tot dit bindend advies is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat het echter op de weg van SGIM had gelegen om in haar motivering toe te lichten of en op welke wijze de second opinion is meegewogen en waarom daaraan geen of onvoldoende gewicht toekomt. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak daarin geen inzicht biedt.
4.9. [eiseres] voert tot slot aan dat de SGIM ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die artikel 11 van het Reglement biedt om een deskundige in te schakelen alvorens tot een oordeel te komen. Volgens [eiseres] bestond daar aanleiding toe omdat [gedaagde] en de second opiniongever een verschillende mening zijn toegedaan zodat SGIM verplicht was om een deskundige in te schakelen. [gedaagde] heeft dit weersproken en erop gewezen dat [eiseres] op grond van artikel II lid 3 van het Reglement ook zelf de mogelijkheid had om een deskundige op te roepen voorafgaand aan de hoorzitting. De rechtbank overweegt dat SGIM weliswaar de bevoegdheid heeft om een deskundige in te schakelen, maar dat dit geen verplichting is. Dat SGIM dit niet nodig heeft geacht voor een goede behandeling van het geschil. maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de uitspraak om die reden gebrekkig is.
4.10. De conclusie is. gelet op hetgeen hiervoor onder rov. 4.4 tot en met rov. 4.8 is overwogen, dat naar het oordeel van de rechtbank sprake van diverse (motiverings)gebreken in de uitspraak van SGIM. In ieder geval in hun gezamenlijkheid zijn deze naar het oordeel van de rechtbank zodanig ernstig dat gebondenheid van [eiseres] aan de uitspraak daarom in beginsel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.11. Tussen partijen is verder nog in geschil of als gevolg van voornoemde gebreken in de uitspraak van SGIM sprake is van nadeel aan de zijde van [eiseres]. [gedaagde] bestrijdt dat het bindend advies bij een andere motivering anders zou zijn uitgevallen, maar zoals hiervoor is overwogen, ontbreekt in de uitspraak nu juist op diverse onderdelen een inhoudelijke en gemotiveerde beslissing. Reeds om die reden valt niet zonder meer in te zien dat een en ander op het advies geen effect zou hebben gehad. De rechtbank zal de gevorderde vernietiging van de uitspraak daarom toewijzen.
4.12. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht € 90,00
- salaris advocaat - nakosten € 1.228.00 (2 punten € 614.00)
- nakosten: 178.00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: 1.496.00
4.13. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De rechtbank.
5.1. vernietigt het bindend advies van SGIM van 15 november 2024 (SGIM 2024-39).
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.496.00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92.00 als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend:
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald:
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Kremer en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
Met dank aan mr. E.J.A. (Bert-Jan) van Leuveren, www.vwvl-advocaten.nl
Citeerwijze: letselschademagazine.nl/2025/RBNNE 270825
1. Onder meer HR 12 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC3427 (Confood/Zürich): HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:5988; HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:BK3585 (Bosman Sagittarius) en HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0727. (PWC/Veldhuyzen van Zanten).
2. Toelichting Meijers p. 1146-1147.
3. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 mei 2022. ECLI:NL:GHARL:2022:3941.