Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 290923 bestuurder wg-er liquideert vennootschappen na veroordeling schade wn-er, en is als bestuurder aansprakelijk

RBGEL 290923 bestuurder wg-er liquideert vennootschappen na veroordeling schade wn-er, en is als bestuurder aansprakelijk

2De feiten

2.1.

Op 19 oktober 2020 heeft [eisende partij] brandwonden aan beide handen opgelopen. Hij reinigde gevels en werkte die dag met zoutzuur.

2.2.

Op 19 november 2020 heeft [eisende partij] loon over oktober 2020 ontvangen op zijn rekening van [betrokken partij 1] B.V. (hierna: [betrokken partij 1]).

2.3.

Op 13 januari 2021 heeft [eisende partij] [betrokken partij 1] aansprakelijk gesteld voor zijn schade. Hij stelde dat hij letsel had opgelopen in de uitoefening van zijn reinigingswerkzaamheden voor deze vennootschap. [gedaagde partij], directeur en (indirect) enig aandeelhouder van [betrokken partij 1], reageerde op 24 januari 2021 en schreef dat zijn bedrijf geen partij is, omdat [eisende partij] niet bij deze B.V. in dienst was in de periode van het gestelde bedrijfsongeval.

2.4.

[eisende partij] heeft op 29 april 2021 [betrokken partij 2] (hierna: [betrokken partij 2]) en [betrokken partij 3] (hierna: [betrokken partij 3]) gedagvaard. [gedaagde partij] is ook van deze vennootschappen bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder. [eisende partij] vorderde bepaling door de kantonrechter dat de vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Een van deze vennootschappen was zijn werkgever, zo stelde hij. De schade was begroot op een bedrag van € 6.394,00.

2.5.

De vordering van [eisende partij] is op 3 september 2021 door de kantonrechter toegewezen, nadat [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3] weliswaar in de procedure waren verschenen maar geen inhoudelijk verweer hebben gevoerd.

2.6.

Op 17 februari 2022 zijn [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3] opgehouden te bestaan.

2.7.

[eisende partij] heeft [gedaagde partij] op 21 december 2022 in privé aansprakelijk gesteld.

3De vordering en het verweer

3.1.

[eisende partij] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. [gedaagde partij] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem een bedrag van € 6.850,69 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.394,00 vanaf 19 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;

2. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de buitengerechtelijke kosten van € 888,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;

met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

3.2.

Aan zijn vordering legt [eisende partij] ten grondslag dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven vordering van [eisende partij]. [gedaagde partij] is overgegaan tot turboliquidatie van [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3], terwijl er nog baten aanwezig waren in de vennootschappen. De vennootschappen hadden een orderportefeuille, een klantenbestand en bedrijfsmiddelen en voerden dagelijks werkzaamheden uit. Het vermoeden bestaat dat [gedaagde partij] door de turboliquidatie verhaal door [eisende partij] onmogelijk wilde maken. Dan is het onrechtmatig om tot turboliquidatie over te gaan. Nu [gedaagde partij] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is hij als bestuurder primair op deze grondslag aansprakelijk en moet hij de schade van [eisende partij] daarom vergoeden. Subsidiair stelt [eisende partij] dat [gedaagde partij] misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen zijn vennootschappen en al doende onrechtmatig jegens [eisende partij] handelt. De schade van [eisende partij] bestaat uit:

- € 6.394,00 aan hoofdsom die in de eerdere procedure is toegewezen, te vermeerderen

met wettelijke rente;

- € 396,00 aan proceskosten uit de eerdere procedure;

- € 60,69 aan deurwaarderskosten naar aanleiding van de executie van het eerdere vonnis;

- € 888,90 aan buitengerechtelijke incassokosten voor de onderhavige procedure

aldus [eisende partij].

3.3.

[gedaagde partij] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4De beoordeling

4.1.

Uitgangspunt is dat alleen een rechtspersoon (bijvoorbeeld een besloten vennootschap) aansprakelijk is voor haar schulden. Als echter de bestuurder van de vennootschap heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt, kan ook de bestuurder persoonlijk aansprakelijk zijn naast de vennootschap. Dat is het geval als zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser zo onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van zo’n ernstig verwijt is in ieder geval sprake als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).

4.2.

Er bestaat verder geen algemene regel op grond waarvan een schuldenaar die niet in staat is al zijn schuldeisers volledig te betalen, steeds onrechtmatig handelt wanneer hij een schuldeiser voldoet vóór andere schuldeisers, ook als hij daarbij niet rekening houdt met eventuele preferenties. Het staat (een bestuurder van) een vennootschap in beginsel vrij op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap in de gegeven omstandigheden zullen worden voldaan. De hiervoor omschreven vrijheid van (een bestuurder van) een vennootschap om te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap zullen worden voldaan, is wel beperkter indien de vennootschap heeft besloten haar activiteiten te beëindigen en niet over voldoende middelen beschikt om al haar schuldeisers te voldoen. In die situatie staat het (de bestuurder van) de vennootschap in beginsel niet vrij schuldeisers die aan de vennootschap zijn gelieerd met voorrang boven andere schuldeisers te voldoen, tenzij die betaling door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd (HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:576).

4.3.

[gedaagde partij] heeft betwist dat de turboliquidatie onrechtmatig was. Volgens hem waren er geen goederen of andere vormen van baten in [betrokken partij 2], waar [eisende partij] in dienst is geweest, aanwezig op 17 februari 2022. 17 februari 2022 is de datum van uitschrijving van [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3] uit de KvK. Eind december 2020 waren deze vennootschappen (al) gestopt met hun activiteiten. Ze waren sinds dat tijdstip niet meer operationeel; hadden geen opdrachtgevers/klanten meer, aldus [gedaagde partij]. [gedaagde partij] stelt verder dat [betrokken partij 1] op 7 augustus 2020 begonnen is met het in termijnen betalen van schuldeisers van [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3] in ruil voor werkmateriaal en een bus. Daarom is [betrokken partij 1] op die datum rechthebbende geworden van de goederen van [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3]. In totaal heeft [betrokken partij 1] een bedrag van € 14.045,00 aan schulden betaald.

4.4.

Turboliquidatie is alleen toegestaan als er geen baten meer in de vennootschap aanwezig zijn. Dat wil zeggen dat er geen activiteiten meer door de vennootschap worden uitgevoerd en dat de vennootschap geen bezittingen meer heeft. De vennootschappen hadden in ieder geval, zo erkent [gedaagde partij], bezittingen. Die bezittingen waren werkmateriaal en een bus ter waarde van ruim € 14.000,00. [gedaagde partij] heeft weliswaar betwist dat die bezittingen nog aanwezig waren ten tijde van de turboliquidatie, omdat deze zouden zijn verkocht aan [betrokken partij 1] in ruil voor betalingen aan schuldeisers van [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3], maar zijn betwisting heeft hij onvoldoende onderbouwd. Hij heeft zijn betoog namelijk enkel onderbouwd met rekeningafschriften van een zakelijke rekening. Daaruit blijkt dat in de periode augustus 2020 tot en met augustus 2021 (deel)betalingen van die zakelijke rekening zijn verricht aan onder meer deurwaarders en verhuur bedrijven. Uit de rekeningafschriften blijkt echter niet dat dat zakelijke rekeningnummer van [betrokken partij 1] is en/of dat het gaat om schulden van [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3]. Ook heeft [gedaagde partij] geen koopovereenkomst met betrekking tot het werkmateriaal en de bus overgelegd om zijn betoog dat alle activa van [betrokken partij 2] en [betrokken partij 3] per 7 augustus 2020 overgegaan is naar [betrokken partij 1] te onderbouwen. Daarom wordt het ervoor gehouden dat ten tijde van de turboliquidatie nog baten in de vennootschappen aanwezig waren.

4.5.

Als er al vanuit moet worden gegaan dat “het bedrijf volledig onder in schuld zat”, zoals [gedaagde partij] ter zitting heeft verklaard maar evenmin met stukken heeft onderbouwd, dan nog stond het hem, zoals uit de hiervoor in overweging 4.2 omschreven maatstaf blijkt, niet vrij om bij beëindiging van het bedrijf andere schulden volledig te betalen ten koste van [eisende partij].

4.6.

[gedaagde partij] heeft dan ook, door over te gaan tot turboliquidatie terwijl dat niet de aangewezen weg was, bewerkstelligd dat [betrokken partij 2] haar verplichtingen jegens [eisende partij] niet na kon komen. Het bovengenoemde handelen van [gedaagde partij], als bestuurder, ten opzichte van [eisende partij] is zo onzorgvuldig dat [gedaagde partij] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij wist of had redelijkerwijze behoren te begrijpen dat de turboliquidatie tot gevolg zou hebben dat [betrokken partij 2] haar verplichtingen jegens [eisende partij] niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Daarom is [gedaagde partij] als voormalig bestuurder van [betrokken partij 2] persoonlijk aansprakelijk (naast de vennootschap zelf). [gedaagde partij] heeft nog betoogd dat hij ten tijde van de turboliquidatie niet wist of hij schadevergoeding aan [eisende partij] moest betalen en dat hij, als hij al schadevergoeding zou moeten betalen, niet wist welk bedrag aan schadevergoeding. Dit betoog kan hem niet baten. [gedaagde partij] heeft erkend dat hij op de hoogte was van het arbeidsongeval van [eisende partij] op 19 oktober 2020 en hij wist ook van de aansprakelijkstelling van 13 januari 2021 en de daarop volgende dagvaarding van 29 april 2021. In die procedure is hij namelijk verschenen. Ook het vonnis is van voor de datum van de turboliquidatie.

4.7.

Het voorgaande betekent dat [gedaagde partij] een onrechtmatige daad jegens [eisende partij] heeft gepleegd die hem kan worden toegerekend. Daarom is hij verplicht de schade die [eisende partij] dientengevolge heeft geleden te vergoeden. De schade van [eisende partij] bestaat in ieder geval uit het bedrag van € 6.394,00 dat aan hoofdsom in de eerdere procedure is toegewezen en het bedrag van € 396,00 aan proceskosten uit de eerdere procedure. Ook het bedrag van € 60,69 aan executiekosten zal als onbetwist worden toegewezen. De wettelijke rente over de hoofdsom zal bovendien worden toegewezen, nu [gedaagde partij] te laat heeft betaald.

4.8.

[eisende partij] heeft niet onderbouwd op welke hoofdsom het gevorderde bedrag van € 888,90 aan buitengerechtelijke incassokosten is gebaseerd. Hij lijkt uit te gaan van een hoofdsom van € 7.192,66 (productie 7 bij dagvaarding), maar onduidelijk is hoe dat bedrag is opgebouwd. Verder geldt dat onvoldoende concreet is gesteld en onderbouwd dat aanmaning van [gedaagde partij] overeenkomstig de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden (incorrecte formulering 14-dagenbrief). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.

4.9.

[gedaagde partij] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 132,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis. ECLI:NL:RBGEL:2023:5520