Hof Den Bosch 301007 toerfietsen; plots veel vaart minderen; app. hoefde gedraging niet te verwachten
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 301007 toerfietsen; plots veel vaart minderen; app. hoefde gedraging niet te verwachten
[appellante] en [geïntimeerde] namen op 26 juni 2002 deel aan een door de personeelsvereniging van hun werkgever (Stichting G.G.Z. regio Breda) georganiseerde fietstourtocht van 180 km. De tocht vond buiten werktijd, op vrijwillige basis, plaats.
De groep fietsers telde ongeveer 23 personen en er werd twee aan twee gereden met een snelheid van 25 tot 30 km/u.
4.2.2. [geïntimeerde] vormde met [persoon 1] het voorste koppel; [geïntimeerde] reed aan de rechterzijde. Direct daar achter, op 20-30 cm afstand, reed het tweede koppel ([persoon 2] (rechts) en [persoon 3]) en direct daar weer achter reed het derde koppel: [persoon 4] (rechts) en [appellante]. [geïntimeerde] reed al geruime tijd op de koppositie.
4.2.3. Op een gegeven moment wilde [geïntimeerde] zijn positie als koprijder staken. Hij heeft daartoe zijn benen stil gehouden, kennelijk met de bedoeling om zich af te laten zakken zodat iemand anders zijn positie kon overnemen. Doordat het tempo van [geïntimeerde] drastisch terugliep kwam de recht achter hem rijdende fietser, [persoon 2], in problemen. [persoon 2] trachtte [geïntimeerde] te ontwijken en begon daarbij te slingeren. Daarna werd [persoon 2] geraakt door de recht achter hem fietsende [persoon 4], die samen met de naast [persoon 4] fietsende [appellante] ten val kwam (verder: het ongeval).
4.2.4. [appellante] heeft door dit ongeval een multiple fractuur van de linkerpols, kneuzingen over haar linker lichaamshelft en een hematoom op de linkerheup opgelopen. Zij is verscheidene malen geopereerd. [appellante] is gehuwd en heeft vier kinderen, die ten tijde van het ongeval 0, 2, 4 en 6 jaar oud waren. (...)
4.8. De eerste grief van [appellante] betreft de vaststelling door de rechtbank dat [geïntimeerde] een teken heeft gegeven alvorens vaart te minderen, zodat er geen sprake was van onzorgvuldigheid.
Deze grief slaagt naar het oordeel van het hof.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] noch in het schadeformulier, noch in de aan de procedure voorafgaande correspondentie melding heeft gemaakt van het feit dat hij een teken of signa(a)l(en) zou hebben gegeven voordat hij vaart minderde. In de verklaringen van [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] wordt daarvan geen melding gemaakt, terwijl [appellante] betwist dat er van een teken of signaal sprake is geweest. Daarbij komt dat [geïntimeerde] op geen enkele manier heeft geconcretiseerd wat voor teken dat was en op welke wijze hij dat heeft gegeven, en ook niet heeft verklaard waarom hij dat teken niet heeft verduidelijkt met woorden of herhaald als daar - kennelijk - door niemand op werd gereageerd.
Gegeven het feit dat [geïntimeerde] niet betwist dat niemand van de fietsers uit de groep een teken of signaal van hem heeft opgemerkt, ziet het hof ook geen aanleiding [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen te bewijzen dat hij een teken heeft gegeven. Immers, ook als ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] een teken heeft gegeven, is dat kennelijk zó onduidelijk geweest dat het door niemand in de groep is opgemerkt, zodat een zodanig teken niet als waarschuwing kan gelden en gelijkgesteld moet worden met het niet geven van een teken. Daarbij overweegt het hof dat [geïntimeerde] er rekening mee moest houden dat de achter hem rijdende fietsers - zoals hij ook moet hebben gehoord - met elkaar in gesprek waren, zoals hij volgens de in zoverre niet weersproken verklaring van [persoon 3] ook zelf met zijn buurman in gesprek was. De fietstocht was immers (mede) georganiseerd om de sociale contacten aan te halen.
Dat mogelijk door [geïntimeerde] een teken is gegeven, brengt dus niet mee dat reeds daarom zijn gedrag niet onrechtmatig is geweest.
4.9.1. [geïntimeerde] heeft betoogd dat zijn gedrag aan de lichtere norm van de sport- en spelsituatie moet worden getoetst en niet aan de algemene norm voor gevaarzettend gedrag.
4.9.2. Het hof overweegt, dat de zorgvuldigheid van een gedraging en daarmee de vraag of iemand zich van een gedraging had behoren te onthouden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de situatie waarin partijen zich hebben begeven. Indien de gedraging die de schade heeft veroorzaakt behoort tot het scala van gedragingen dat onder de gegeven omstandigheden als normaal of redelijk valt aan te merken, is zij niet onrechtmatig jegens de benadeelde.
Zo heeft de HR voor deelnemers aan sport of spel geoordeeld dat dezen in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (o.a. HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
4.9.3. In het onderhavige geval heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat het hier een sport- en spelsituatie betreft. [geïntimeerde] en [appellante] namen immers deel aan een fietstourtocht van 180 km, waaraan niet afdoet dat de tocht om sociale redenen door de werkgever was georganiseerd en geen wedstrijdkarakter droeg. Dat neemt niet weg dat [appellante] en [geïntimeerde] zich - met anderen - in een sportieve situatie hebben begeven, waarin zij meer of andere gedragingen van elkaar hadden te verwachten dan in het algemeen toevallige passanten buiten een sportieve situatie. Het feit dat de tocht vooral een sociaal karakter had en geen competitie-element had, speelt wel in zoverre mee dat deelnemers aan een sportwedstrijd nog weer meer en andere gedragingen van elkaar moeten verwachten en te accepteren hebben, dan wanneer het een toertocht zonder wedstrijdkarakter betreft.
4.9.4. Het gaat er dus om vast te stellen, of [appellante] in de gegeven situatie - pal achter elkaar fietsend met een snelheid van 25 tot 30 km p/u - moest verwachten dat de koprijder - [geïntimeerde] - in het in r.o. 4.2.2 aangeduide rijtje fietsers van drie, waarbij [appellante] in de derde rij reed, zonder (voldoende kenbare) waarschuwing plotseling zijn tempo zou laten zakken.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet gesteld of gebleken is dat er voor [geïntimeerde] ook maar enige noodzaak was om plotseling en ogenblikkelijk zijn tempo terug te nemen; er is niets gesteld of gebleken over bijvoorbeeld een obstakel op de weg of een lichamelijke oorzaak bij [geïntimeerde].
4.9.5. In dit verband is onder meer, naast de reeds genoemde schriftelijke verklaringen, van belang de brief die mr. D. Kik op 12 juni 2006 (prod. 14 bij mvgr) in antwoord op vragen van de raadsman van [appellante] heeft geschreven. [persoon 5] is voorzitter van de Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU), maar heeft de brief naar hij schrijft niet in die hoedanigheid, maar vanuit zijn kennis en ervaring als toerfietser geschreven.
Het hof neemt in aanmerking dat de mening van [persoon 5] niet als een (door de rechter bevolen) deskundigenrapport kan worden aangemerkt, en dat de brief op éénzijdig verzoek van [appellante] en zonder inbreng van [geïntimeerde] is geschreven. Wel beschikt het hof en [geïntimeerde] over de vragen die aan [persoon 5] zijn gesteld.
[geïntimeerde] heeft de inhoud van de brief echter niet gemotiveerd betwist en evenmin betwist, dat hetgeen [persoon 5] beschrijft als normen in de toerfietssport kunnen worden aangemerkt.
4.9.6. [persoon 5] schrijft onder meer:
"................................................
2. Ten aanzien van feitelijk rijgedrag van toerfietsers bestaan ongeschreven regels en gewoonten. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de praktijk van het fietsen of uit in kringen van toerfietsers breed gedragen normen van fatsoen. In dit opzicht bestaan binnen de toerfietssport nauwelijks geschreven regels. ............... T.a.v. het "van kop af gaan" bestaat in de toerfietssport een mix van ongeschreven regels en gewoonten............................
3......................................In de meeste gevallen rijdt het peloton met twee fietsers op kop. Dit is een gewoonte en het geldt als een ongeschreven regel dat elk lid van het peloton zich hieraan conformeert. ................. De sterkste zit het langst aan kop totdat hij/zij wil uitrusten. Een vaak voorkomende methode daarbij is dat een wisseling aan de kop plaatsvindt op een moment dat er niet gereden wordt........................ Dan wacht hij/zij bijv. tot er een kruising komt waar men moet stoppen voor het verkeer o.i.d. Tijdens de herstart zal de voormalige kopman een plaatsje innemen elders in het peloton. Indien men vaker van kop wisselt, bijv. bij harde tegenwind of ingeval van een groepje minder sterke fietsers zal de wissel plaatsvinden tijdens het rijden............ Indien er twee kopmannen naast elkaar rijden, zal de kopman die van kop af wil door zijn rijgedrag relevante signalen afgeven aan zijn ploeggenoten. Bijvoorbeeld door enkele decimeters af te zakken t.o.v. de naast hem rijdende kopman. De overige fietsers houden daar - onbewust - rekening mee. Vaak deelt de betreffende kopman zijn voornemen mee aan de naast hem rijdende kopman zodat ze eventueel samen van kop af kunnen gaan. Het is uitdrukkelijk geen gewoonte of ongeschreven regel dat de kopman zijn voornemen om van kop af te gaan meedeelt aan de achter hem rijdende ploeggenoten. ............................ Het is binnen de toerfietssport een ongeschreven regel om - indien men van kop af wil - met behoud van snelheid achterom te kijken om te beoordelen of links en/of rechts naast het peloton voldoende ruimte is om af te zakken naar de laatste plaats in het peloton. De rijders op rij twee weten dan wat er gaat gebeuren. Samengevat: kopmannen geven binnen de toerfietssport verbaal en/of non-verbaal blijk van hun voornemen om van kop af te gaan.
4. Na in de stukken de toedracht tot het ongeval te hebben gelezen alsmede de reacties van de betrokken fietsers heb ik mijzelf een beeld gevormd van de gang van zaken onmiddellijk vóór en tijdens het ongeval.............................. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat dhr. [geïntimeerde] het kopwerk heeft gestaakt op een wijze die onverwacht was. Deze gedraging dient als onveilig te worden bestempeld. ............................................
Concluderend zou t.a.v. het fietsgedrag van dhr. [geïntimeerde] gezegd kunnen worden dat de door hem uitgevoerde manoeuvre niet behoort tot normaal fietsergedrag. "
4.9.7. Naar het oordeel van het hof hoefden de andere fietsers in het groepje van [geïntimeerde], waaronder [appellante], de wijze waarop [geïntimeerde] zijn koppositie wilde opgeven niet als normaal, bij de toerfietssport behorend gedrag te verwachten. Dat kan worden afgeleid uit de verklaring van [persoon 2], die schrok van het plotselinge terugvallen van [geïntimeerde] en daar niet meer adequaat op kon reageren, uit verklaring van [persoon 3] die het gedrag van [geïntimeerde] als vreemd en riskant bestempelt, en uit de verklaring van [persoon 5] die het gedrag van [geïntimeerde] onveilig, onverwacht en niet normaal noemt.
Het gaat hier ook niet om een per ongeluk uitgevoerde ongelukkige manoeuvre waartoe het toerfietsen aanleiding kan geven en wat de achter [geïntimeerde] fietsende deelnemers zouden hebben te accepteren, noch om een gedraging waartoe het toerfietsen uitlokt of die daarin besloten ligt. Het zich plotseling in snelheid laten terugvallen door [geïntimeerde] door ineens zijn benen stil te houden, zonder zich er eerst van te vergewissen of dat zonder gevaar voor de achterliggers kon, was daarentegen een bewuste gedraging - waarmee uiteraard niet bedoeld is dat [geïntimeerde] de schade opzettelijk zou hebben toegebracht - en een gedraging die zonder enig bezwaar ook anders en met minder risico voor de achterliggers had kunnen worden uitgevoerd. Een dergelijke gedraging hoefde [appellante] in de gegeven sportsituatie niet van [geïntimeerde] te verwachten, terwijl [geïntimeerde] van zijn kant deze gedraging vanwege de daaraan verbonden risico's achterwege had behoren te laten. [geïntimeerde] diende zich immers als ervaren toerfietser te realiseren dat indien hij zijn benen bij de heersende tegenwind zou stilhouden, zijn snelheid abrupt zou teruglopen, en dat hij vlak achter zich toerrijders had die met elkaar in gesprek waren en die mede door opkomende vermoeidheid en verminderde concentratie wellicht niet adequaat op zijn manoeuvre zouden reageren.
4.9.8. Dat brengt mee dat in de gegeven omstandigheden van dit geval het gedrag van [geïntimeerde] als onnodig gevaarlijk, onzorgvuldig en mitsdien onrechtmatig jegens [appellante] moet worden aangemerkt.
[geïntimeerde] is mitsdien aansprakelijk voor de door [appellante] door het ongeval geleden schade.
4.10. Dat de deelnemers aan de door de werkgever georganiseerde fietstocht dat deden "op eigen risico", zoals [geïntimeerde] stelt (cvd sub 22) en zoals ook [persoon 2] verklaart, brengt niet mee dat de deelnemers onderling elkaar niet kunnen aanspreken, doch is slechts een clausule waarmee de werkgever aangeeft dat zij geen aansprakelijkheid voor door de toertocht ontstane schade wil aanvaarden.
4.11.1. [geïntimeerde] heeft zich voorts beroepen op eigen schuld van [appellante], daarin bestaande dat zij zich door deelname aan de tocht in een risicovolle situatie heeft begeven.
Ook dit verweer wordt door het hof verworpen. Nu hier ter discussie staat een gedraging van [geïntimeerde] die [appellante], gegeven de sportsituatie waarin partijen zich bevonden, desondanks niet van [geïntimeerde] hoefde te verwachten, is de enkele deelname van [appellante] aan de tocht geen schadeveroorzakende omstandigheid die aan haar moet worden toegerekend en die de vergoedingsplicht van [geïntimeerde] vermindert.
Ook kan de gebeurtenis niet gerekend worden tot de categorie "ongelukkige samenloop van omstandigheden" aangezien het plotselinge vaart verminderen door [geïntimeerde] niet zijn oorzaak vond in - bijvoorbeeld - een obstakel op de weg of een per ongeluk minder gelukkig uitgevoerde manoeuvre, maar in een welbewuste en op dat moment onnodig gevaarlijke handeling van [geïntimeerde].
4.11.2. Ook wil [geïntimeerde] als eigen schuld aangemerkt zien de omstandigheid dat [appellante] tijdens de fietstocht niet op de weg noch op de voorliggende fietsers lette, maar haar aandacht had bij een gesprek met een medefietser.
Ook deze omstandigheid levert naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden echter geen eigen schuld van [appellante] op. De verplichting waar [geïntimeerde] op doelt zou kunnen opgaan in een normale verkeerssituatie - waarvan ook volgens [geïntimeerde] zelf (mva sub 41) geen sprake was - maar [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom ook in het kader van deze als sociaal evenement bedoelde fietstocht, waarbij in een constant hoog tempo als aaneengesloten groep, en niet individueel, werd gefietst, van [appellante] mocht worden gevergd dat zij doorlopend, zonder een blik te mogen werpen op de fietser naast haar, haar voorliggers in de gaten zou moeten houden. LJN BB7901