Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 071125 mishandeling levenspartner; terughoudende toepassing schadevergoedingsmaatregel voor hoger bedrag dan in eerste aanleg gevorderd

GHARL 071125 mishandeling levenspartner; terughoudende toepassing schadevergoedingsmaatregel voor hoger bedrag dan in eerste aanleg gevorderd

Oordeel van het hof

Bij het bepalen van de straffen en maatregel houdt het hof rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte].

[verdachte] heeft tot tweemaal toe aangeefster, zijn toenmalige levenspartner, op heftige en hardhandige wijze mishandeld in een thuissituatie. Hij heeft haar meerdere malen geslagen,zowel op haar armen als tegen haar hoofd. Daarnaast heeft [verdachte] aangeefster in een nekklem vastgehouden en haar bij de keel gegrepen en de luchtpijp dichtgeknepen. Deze mishandelingen moeten voor aangeefster enorm ingrijpend en beangstigend zijn geweest. [verdachte] heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van zijn toenmalige levenspartner geschonden en haar pijn en letsel toegebracht in een woonomgeving waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Hierbij komt dat deze mishandelingen plaatsvonden in de directe nabijheid van hun op 17 juni 2024 geboren baby. Dit alles rekent het hof [verdachte] zwaar aan.

In aanloop naar de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep heeft [verdachte] op intimiderende wijze onder meer via whatsapp er bij aangeefster op aangedrongen haaraangifte die aan deze strafzaak ten gronde ligt in te trekken. [verdachte] heeft hierbij diverse forse bedreigingen jegens aangeefster en haar familie geuit. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep deze gang van zaken, inclusief de bedreigingen, zonder omwegen toegegeven. Volgens [verdachte] is dit recente gedrag voortgekomen uit frustratie over het uitblijven van een omgangsregeling met hun dochtertje, waarbij hij tevens aangeeft dat aangeefster niet hoeft te vrezen voor geweldpleging van zijn kant. Het hof overweegt dat [verdachte] eerder heeft laten zien dat hij er niet voor schroomt over grenzen te gaan: hij heeft aangeefster immers tot twee keer toe mishandeld. Hoewel [verdachte] aangeeft dat hij zijn les inmiddels wel heeft geleerd, levert zijn recente intimiderende en dreigende gedrag een duidelijke contra-indicatie op. Hier zal het hof rekening mee houden zoals hierna zal blijken.

Uit het strafblad van [verdachte] van 18 september 2025 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke geweldsdelicten.

Het hof heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 april 2025. De reclassering adviseert een straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contact- en locatieverbod. Een gevangenisstraf acht de reclassering onwenselijk. Die zou het destijds lopende behandeltraject bij De Waag doen stagneren.

Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.

Alles afwegende komt het hof op basis van het voorgaande tot hogere straffen dan door de politierechter zijn opgelegd. Wel acht het hof een onvoorwaardelijk gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, niet opportuun. Een korte gevangenisperiode helpt naar het oordeel van het hof niet om bij [verdachte] de benodigde gedragsverandering te bewerkstelligen. Het hof acht oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren,subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren, en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, passend en geboden.

Contactverbod
Het hof zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feitenbevelen dat [verdachte] geen contact heeft met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2003 in Utrecht. Het hof legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van drie jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis van één maand worden opgelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis zal de periode van zes maanden niet overschrijden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Dadelijke uitvoerbaarheid vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op de recente incidenten in combinatie met de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen tegenover [slachtoffer] als het contactverbod niet meteen van kracht is. Daarom beveelt het hof dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De vordering
[Slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.349,-, bestaande uit € 99,- aan materiële € 1.250,- aan immateriële schade. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard voor het materiële deel van de vordering en het immateriële deel is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.

De advocaat van de benadeelde partij heeft voorafgaand aan de zitting in hoger beroep een aanvullende vordering op de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding ingediend. Het gaat om € 5.535,- aan materiële schade (kosten beveiligde woonomgeving) en € 3.750,- aan immateriële schade (aanvulling smartengeld). Verzocht is om de aanvullende vordering als schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen conform het vonnis van de politierechter. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de schadevergoedingsmaatregel gebruikt worden voor een verhoging van de vordering in hoger beroep en daarvan is in dit geval geen sprake.

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft bepleit om de toegewezen immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 800,-, gelet op soortgelijke zaken. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een hoger bedrag dan het bedrag aan schadevergoeding, omdat de door de benadeelde partij in hoger beroep gestelde aanvullende schade al in eerste aanleg bekend was.

Oordeel van het hof

Materiële schade
De gevorderde materiële schade voor reparatie van een telefoon is onvoldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. De benadeelde partij zal in zoverre in haarvordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

Immateriële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij           als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Benadeelde is meermaals door [verdachte] mishandeld en heeft daar lichamelijke en psychische gevolgen van ondervonden. Het hof stelt die schade naar billijkheid vast op € 1.250,-. [verdachte] is op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering totdat bedrag zal worden toegewezen.

Schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag?
Het hof stelt voorop dat een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij niet kan worden verhoogd in de hoger beroepsfase. Ingevolge het derde lid van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering, voor zover die vordering door de rechtbank niet is toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie moet de in deze wetsbepaling opgenomen beperking zo worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0945 en HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279).

De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de [verdachte] jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).

Naar het oordeel van het hof noopt het hierboven omschreven verbod tot verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, tot zeer terughoudende toepassing van de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedings-maatregel die de hoogte van de initiële vordering van de benadeelde partij overstijgt. Indien daartoe te lichtvaardig zou worden overgegaan, zou dit kunnen leiden tot omzeiling van het verbod tot verhoging daarvan. Dit impliceert dat de mogelijkheid tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep, die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg overstijgt, dient te worden voorbehouden aan zeer uitzonderlijke gevallen. Daarbij kan gedacht worden aan de gevallen waarin sprake is van schade die in eerste aanleg in het geheel niet was te voorzien. In het onderhavige geval is zo'n uitzonderlijk geval niet aan de orde. De gevorderde aanvullende schadevergoeding ziet immers op schade die in eerste aanleg al bestond of voorzienbaar was.

Het hof zal daarom niet overgaan tot oplegging van de gevorderde schadevergoedings-maatregel voor een hoger bedrag.

Conclusie

Het hof zal de vordering voor een totaalbedrag van € 1.250,- toewijzen, geheel bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling.

Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op.

Met dank aan mw. mr. M.G.F. (Babette) de Graaff-Bosch, BAEN Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/GHARL-071125