GHARL 180225 schermutseling meerdere personen; na getuigenverhoor volgt afwijzing aansprakelijkheid
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 180225 schermutseling meerdere personen; na getuigenverhoor volgt afwijzing aansprakelijkheid
bewijswaardering
3.7
Het hof is op basis van het thans beschikbare materiaal van oordeel dat [geïntimeerden] niet in het hun opgedragen bewijs zijn geslaagd. Daarbij zijn naast voormelde getuigenverklaringen meegewogen de eerder ingebrachte schriftelijke verklaringen (behalve die van [naam 15] ), de videobeelden, de geluidsopname en hetgeen vast staat aangaande het letsel. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
3.8
Het beeld dat oprijst uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is dat [geïntimeerde 2] ruzie had met een ander kind, dat de moeder van dat kind, [naam 3] , [geïntimeerde 2] daarover aansprak, dat [naam 6] [geïntimeerde 1] heeft gewaarschuwd dat dit aan de gang was en dat [geïntimeerde 1] toen boos naar [naam 3] is toegelopen. Vervolgens is een schermutseling tussen [geïntimeerde 1] , [naam 3] en [naam 4] ontstaan, waarbij over en weer is geschopt en geslagen en [naam 4] op enig moment [geïntimeerde 2] heeft vastgehouden.
[appellant 1] is pas naar [geïntimeerde 1] , [naam 3] en [naam 4] toegelopen toen de schermutseling al bezig was. [appellant 1] heeft zich daarin toen gemengd, zij en [geïntimeerde 1] hebben aan elkaars haar getrokken en [appellant 1] heeft [geïntimeerde 1] met de hand in het gezicht geraakt. [geïntimeerde 1] en [appellant 1] zijn op enig moment op de grond gevallen.
[appellant 2] is nog weer later fysiek betrokken geraakt en heeft [naam 5] en/of [appellant 1] vastgehouden. [geïntimeerde 2] en [naam 2] verklaren dat [appellant 2] [geïntimeerde 1] heeft geschopt toen ze op de grond lag. Zelf verklaart [appellant 2] dat hij [geïntimeerde 1] niet heeft geschopt. Toen [geïntimeerde 1] met [appellant 1] op de grond was gevallen heeft [geïntimeerde 1] hem volgens [appellant 2] in zijn been heeft gebeten. Op de audio-opname is ook iets als ‘niet bijten’ te horen. [geïntimeerde 1] geeft wel toe dat ze [naam 3] heeft gebeten, maar ontkent dat ze [appellant 2] heeft gebeten. Uit de medische stukken aangaande de toestand van [geïntimeerde 1] toen zij in het ziekenhuis was blijkt niet van letsel dat het gevolg zou zijn van schoppen.
3.9
Het gaat hier niet om het louter vaststellen van feiten, want in het licht van de hiervoor onder 3.6 genoemde maatstaf is ook de duiding van het gebeurde van belang en daarmee spelen normatieve elementen een rol.
Het is duidelijk dat er een schermutseling is geweest waarbij meerdere personen betrokken zijn geweest. Het onder 3.8 genoemde samenstel van handelingen van de kant van [naam 3] , [naam 4] , [appellant 1] en [appellant 2] kan door [geïntimeerden] zijn beleefd als een groepsaanval. Dat volstaat echter niet. De gebeurtenissen kunnen, wat betreft de rol van [appellant 1] en [appellant 2] daarin, immers evenzeer worden geduid als interventies om een eind te maken aan een gevecht tussen volwassenen (ouders) in een situatie waarbij diverse kinderen aanwezig waren. Die interventies kunnen in een dergelijk geval niet als onrechtmatig jegens [geïntimeerden] worden aangemerkt. Het gaat dan immers om een rechtmatig doel -beëindiging van het geweld- en een in beginsel proportioneel middel -ongewapende tussenkomst.
[appellant 1] heeft verklaard dat zij met haar handelen de kans op schade, waarvan zij zich bewust was, heeft willen verkleinen. Dat zij geen andere optie zag dan zich fysiek in het gevecht te mengen is aannemelijk en ook te rechtvaardigen; uit de geluidsopname en de verklaringen blijkt dat de gemoederen verhit waren. Tevens staat vast dat zowel [naam 3] als [geïntimeerde 1] gewond zijn geraakt. Dat het optreden van [appellant 1] feitelijk tot een toename van (de kans op) schade heeft geleid en dat zij deze kans bewust heeft aanvaard, blijkt niet uit het bijgebrachte bewijs.
Dat geldt ook voor de interventie van [appellant 2] , die met name heeft bestaan in het vasthouden van personen. Dat hij [geïntimeerde 1] uit eigen beweging zou hebben geschopt kan niet op grond van het aangedragen bewijs worden vastgesteld.
Dat betekent, dat niet is komen vast te staan dat [appellant 1] en [appellant 2] jegens [geïntimeerde 1] aansprakelijk zijn uit hoofde van art. 6:166 BW (en/of art. 6:162 BW).
3.10
Uit het bewijsmateriaal volgt ook niet dat [appellant 1] of [appellant 2] geweld hebben gepleegd tegen [geïntimeerde 2] . Partijen zijn het erover eens dat [naam 4] degene was die [geïntimeerde 2] vast hield. Nog daargelaten of dat vasthouden onder de gegeven omstandigheden als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd is er, gelet op de voorgaande overwegingen, geen aanleiding om [appellant 1] en [appellant 2] daarvoor aansprakelijk te achten. Nu niet vaststaat dat jegens [geïntimeerde 1] in strijd met art. 6:162 en/of art. 6:166 BW is gehandeld is ook het blootstellen van [geïntimeerde 2] aan de schermutseling waarbij zijn moeder gewond is geraakt niet onrechtmatig jegens [geïntimeerde 2] . Daarop strandt eveneens de vordering van [geïntimeerde 2] .
conclusie
3.11
Uit het voorgaande blijkt dat niet is komen vast te staan dat [appellanten 1] aansprakelijk zijn jegens [geïntimeerden] en/of [geïntimeerde 2] uit hoofde van art. 6:166 en/of 6:162 BW. Daaruit volgt dat de grieven in principaal appel slagen. Voor verdere individuele behandeling daarvan bestaat geen aanleiding omdat [appellanten 1] daarbij geen belang hebben.
3.12
Omdat [appellanten 1] niet aansprakelijk zijn behoeven zij ook geen schade te vergoeden en doet de hoogte daarvan niet ter zake. Het incidenteel appel faalt dus.
3.13
Het vonnis van de kantonrechter voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen wordt vernietigd en de oorspronkelijke vorderingen jegens [appellanten 1] worden afgewezen. Daarmee ontvalt de rechtsgrond voor eventueel verrichte betalingen op grond van dat vonnis door [appellanten 1] Voor het geval enige betaling door [appellanten 1] aan [geïntimeerden] heeft plaatsgehad zal de vordering tot teruggave daarvan (appeldagvaarding II) toegewezen worden.
3.14
[geïntimeerden] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties; wat de eerste aanleg betreft gaat het louter dan om de kosten van [appellanten 1] . Gerechtshof Amsterdam 18 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:444