GHDHA 270623 civiele vordering aanvullende immateriële schadevergoeding na enkelbreuk en hersenschudding door mishandeling ex-schoonzoon in eigen woning; € 12.000
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 270623 civiele vordering aanvullende immateriële schadevergoeding na enkelbreuk en hersenschudding door mishandeling ex-schoonzoon in eigen woning; € 12.000
1 De zaak in het kort
1.1
Appelante is het slachtoffer van mishandeling in haar eigen woning door haar ex-schoonzoon. Zij heeft daarbij een gebroken enkel en een hersenschudding opgelopen. Het hof houdt bij het vaststellen van de immateriële schadevergoeding rekening met alle omstandigheden van het geval, zodat deze niet beperkt is tot een vergoeding gerelateerd aan het door de medisch deskundige vastgestelde percentage blijvende invaliditeit, maar ook wordt meegewogen enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde als gevolg van de mishandeling.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1
Bij exploot van 23 december 2021 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 16 november 2021. Bij appeldagvaarding tevens memorie van grieven, met bijlagen, heeft [appellante] vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
3 Feitelijke achtergrond
3.1
De door de rechtbank in de vonnissen van 1 juni 2021 en 16 november 2021 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
3.2
Op 9 december 2017 heeft [geïntimeerde] – die een affectieve relatie had gehad met de dochter van [appellante] – [appellante] in haar eigen woning mishandeld. Bij die mishandeling heeft [appellante] onder meer een gebroken enkel en een hersenschudding opgelopen. Nadat gedurende een korte periode gips om de enkel was aangebracht, is [appellante] aan de gebroken enkel geopereerd. In 2019 is een tweede operatie, een arthroscopie, gevolgd. [appellante] houdt tot op heden pijn- en bewegingsklachten. [appellante] heeft ook een behandeling bij een GZZ-psycholoog ondergaan in verband met psychische klachten verband houdend met de mishandeling.
3.3
Bij vonnis van 9 augustus 2018 heeft de politierechter Den Haag [geïntimeerde], kort gezegd, veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur waarvan 25 uur voorwaardelijk wegens onder meer mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De politierechter heeft [geïntimeerde] daarbij tevens veroordeeld om aan [appellante] als benadeelde partij een bedrag van € 1.500,- te betalen wegens immateriële schade.
3.4
Bij brief van 7 april 2020 heeft de gemachtigde van [appellante] [geïntimeerde] gesommeerd bedragen te betalen ter zake van aanvullend smartengeld en medische en buitengerechtelijke kosten. [geïntimeerde] heeft niet betaald.
4 De procedure bij de kantonrechter
4.1
[appellante] heeft in eerste aanleg bij de kantonrechter gevorderd om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 12.879,11 (€ 12.000,- smartengeld -/- € 1.500,- reeds toegekend smartengeld + € 391,69 medische kosten + € 1.987,42 buitengerechtelijke kosten), met wettelijke rente;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten met wettelijke rente en nakosten.
4.2
Bij tussenvonnis van 1 juni 2019 heeft de kantonrechter een deskundige benoemd, drs. J.M. Sturkenboom (hierna: Sturkenboom), orthopedisch chirurg, en hem onder andere gevraagd of en in hoeverre op basis van fysiek onderzoek van [appellante] er sprake is van blijvende invaliditeit, zo mogelijk uit te drukken in een percentage, als gevolg van het ontstane letsel bij [appellante].
4.3
Sturkenboom heeft naar aanleiding van de orthopedische expertise van 8 juli 2021 in zijn rapportage d.d. 15 september 2021, het volgende geschreven:
“De diagnosen op orthopedisch chirurgische vakgebied luiden:
Status na laterale malleolusfractuur links, operatief behandeld en momenteel volledig geconsolideerd, met nog aanwezig osteosynthesemateriaal.
Als nevendiagnosen stel ik een, links en rechts min of meer in gelijke mate aanwezige talonaviculaire artrose vast, in combinatie met een pes panovalhus beiderzijds.
(…)
Op orthopedisch chirurgisch gebied stel ik functionele beperkingen vast ter plaatse van de linker enkel en beiderzijds ter plaatse van de overgang naar de middenvoet. Deze beperkingen zullen zich het meest uiten tijdens die activiteiten en belastingvormen waarbij beweeglijkheid, accomodatievermogen en duurbelasting gevraagd wordt van de enkels en voeten. Hierbij dient gedacht te worden aan (monopodaal) staan, lopen/wandelen, (hard-) lopen op een oneffen terrein en – in mindere mate – tijdens activiteiten waarbij een, veel minder zwaar belaste, beweeglijkheid wordt gevraagd van deze gewrichten, zoals bij fietsen (pedalen aanduwend met de tenen) en schakelen in een auto. Tijdens de zelfverzorging acht ik haar niet beperkt. Tijdens huishoudelijke activiteiten en vrijetijdsbesteding acht ik haar mild tot matig beperkt. Tijdens sportbeoefening acht ik haar matig, tot ernstig beperkt. (…) Met nadruk zij vermeld, zoals in de vraag ook naar voren komt, dat deze beperkingen deels ongevalsgevolg en deel niet ongevalsgevolg zijn.
(…)
Ik acht op dit moment een relatieve eindtoestand aanwezig. Zowel lichte verbetering in haar functioneren, als verslechtering van het klinische en radiologische toestandsbeeld is mogelijk.”
De deskundige heeft het percentage functionele invaliditeit (WPI) vastgesteld op 5%.
4.4
Bij vonnis van 16 november 2021 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 4.405,79 (€ 3.500,- aanvullende immateriële schadevergoeding + € 391,69 medische verschotten + € 514,10 buitengerechtelijke kosten), met wettelijke rente over € 5.000,- vanaf 9 december 2017 tot aan de dag van voldoening, en bepaald dat partijen elk de eigen kosten van de procedure dragen en ieder van hen veroordeeld om aan ’s-Rijks kas te betalen een bedrag van € 2.190,- inclusief btw ter zake de kosten van het deskundigenbericht.
5 Vordering in hoger beroep
5.1
[appellante] vordert in hoger beroep om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, het vonnis te vernietigen en:
- [geïntimeerde] te veroordelen (conform de vordering in eerste aanleg) tot betaling van € 12.879,11, althans een door het hof te schatten bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 december 2017 tot de dag van voldoening;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten in beide instanties, inclusief de volledige kosten van het deskundigenbericht, met wettelijke rente en nakosten.
5.2
De grieven van [appellante] houden samengevat het volgende in. Met de grieven 1 en 2 betoogt [appellante] dat de kantonrechter het percentage blijvende of functionele invaliditeit te laag (op 5%) heeft vastgesteld. Een hoger percentage is aangewezen omdat er sprake is van mogelijk zenuwletsel en het risico van toekomstige atrodese (het operatief vastzetten van het enkelgewricht). De kantonrechter had de schatting van de neurologische component van de medisch adviseur van [appellante] bij brief van 24 maart 2020 moeten overnemen en het percentage daarom moeten vaststellen op 10 à 12%, dan wel had de kantonrechter nader onderzoek moeten doen ter toetsing van dit percentage (grief 2). Alle in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden rechtvaardigen hoe dan ook een bedrag van € 12.000,- aan smartengeld (grief 4). De grieven 3 en 5 richten zich tegen respectievelijk het oordeel van de kantonrechter over de proceskosten en de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten.
5.3
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het beroep van [appellante]. [appellante] behoort geen aanspraak te krijgen op een hogere schadevergoeding dan door de kantonrechter is toegewezen.
6 Beoordeling in hoger beroep
Het juridisch kader
6.1
Het gaat in dit hoger beroep in hoofdzaak om de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door [appellante] als gevolg van de mishandeling door [geïntimeerde]. Bij deze begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. In een geval als het onderhavige kan worden gedacht enerzijds aan de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds aan de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelde het gevolg zijn van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter zal bij deze begroting ook rekening moeten houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde, alsmede met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en met inbegrip van de sinds die uitspraken opgetreden geldontwaarding. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding komt de rechter een grote mate van vrijheid toe. De vaststelling van de vergoeding is dus niet beperkt tot alleen een oordeel van een medisch deskundige over het percentage blijvende invaliditeit.
6.2
Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Die aantasting kan bijvoorbeeld zijn gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelden die een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie verkeerden, terwijl een reactie op hun verzoek om hulp en bijstand van de politie uitbleef (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en de daarin genoemde rechtspraak).
De begroting van het smartengeld in deze zaak
6.3
Het hof is van oordeel dat alle feiten en omstandigheden van het geval een bedrag van € 12.000,- aan smartengeld rechtvaardigen. Het hof licht dit hierna als volgt toe.
6.4
Tussen partijen is niet in het geschil wat [appellante] is overkomen en wat de gevolgen zijn van de mishandeling door [geïntimeerde] zoals beschreven in het rapport van Sturkenboom van 15 september 2021. Kort samengevat komt dit op het volgende neer.
6.5
[appellante] heeft op 9 december 2017 [geïntimeerde] - de vader van haar kleindochter en de ex-partner van haar dochter - nietsvermoedend binnengelaten in haar woning. [geïntimeerde] heeft ruzie gekregen met de dochter van [appellante], heeft haar geslagen en toen [appellante] kwam kijken wat er aan de hand was is [geïntimeerde] op [appellante] – in haar woning - gaan inslaan en trappen. Terwijl de dochter en kleindochter naar de badkamer waren gevlucht, werd [appellante] overal geraakt, met name op haar hoofd en linkerbeen. [appellante] viel, hoorde iets kraken en is vervolgens flauwgevallen. [appellante] is daarna naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis is een hersenschudding en een gebroken (linker) enkel geconstateerd. De enkel is in het gips gezet en [appellante] is op 21 december 2017 aan haar enkel geopereerd. Zij mocht de enkel toen zes weken niet belasten en moest met krukken lopen. Toen zij pijnklachten bleef houden heeft op 16 juli 2019 een kijkoperatie plaatsgevonden waarbij overmatige botvorming van het sprongbeen is weggehaald. [appellante] heeft steunzolen voorgeschreven gekregen en is verwezen naar een revalidatiearts. Zij heeft een maand oefentherapie gevolgd. [appellante] heeft nog altijd, dagelijks, pijn in de linker enkel. Zij ervaart beperkingen bij alledaagse activiteiten die deels een gevolg zijn van het ongeval. De deskundige Sturkenboom heeft het percentage blijvende functionele invaliditeit in zijn rapport op 5% gesteld. Daarbij is opgemerkt dat in de toekomst zowel een lichte verbetering in haar functioneren, als een verslechtering mogelijk is. Verder heeft [appellante] gedurende langere tijd posttraumatische stressklachten gehad met gevoelens van angst en paniek (brief huisarts Heering, d.d. 22-02-2018). Zij heeft daartoe in 2019 een EMDR-behandeling ondergaan waarna die klachten (grotendeels) zijn verdwenen (brief GZ-psycholoog van Driaglsky, d.d. 05-03-2020).
6.6
Bij de begroting van de immateriële schadevergoeding houdt het hof rekening met het feit dat [appellante] het slachtoffer is geworden van een (onrechtmatige) mishandeling, een misdrijf waarvoor [geïntimeerde] door de rechter is veroordeeld. De mishandeling door [geïntimeerde] had zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (een gebroken enkel en een hersenschudding) en vond plaats in haar eigen woning, een plaats waar [appellante] zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, en in aanwezigheid van haar dochter en kleindochter die door de angst voor het geweld door [geïntimeerde] naar de badkamer waren gevlucht. Gelet op de aard en ernst van de zeer gewelddadige mishandeling in haar eigen woning acht het hof het voor de hand liggen dat [appellante] gedurende langere tijd, voor ongeveer een periode van twee jaar tot en met de EMDR-therapie in november 2019, gevoelens van verdriet, angst en onzekerheid heeft gehad en daarmee gederfde levensvreugde heeft ervaren, zodanig dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. [appellante] valt op geen enkele wijze een verwijt te maken van de ten tijde van de mishandeling ontstane situatie en het hof houdt daarom ook rekening met de ernst van de inbreuk op haar rechtsgevoel. Gelet op het voornoemde zwaar lichamelijke letsel met blijvende beperkingen in het functioneren van [appellante], het door de deskundige Sturkenboom begrote percentage blijvende invaliditeit van 5%, de omstandigheid dat het functioneren van [appellante] in de toekomst mogelijk kan verbeteren maar ook mogelijk kan verslechteren, en de aantasting in de persoon in voormelde zin, begroot het hof de vergoeding van immateriële schade op € 12.000,-. Het hof acht dit bedrag in lijn met vergoedingen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (rekening houdend met inflatie), zoals die onder andere vermeld zijn in de ANWB-smartengeldgids (waaronder de nummers 702, 703 en 2418, waarbij in die zaken mogelijk de ernst van het letsel enigszins zwaarder was, maar de mishandeling niet plaatsvond in de eigen woning). Op dit bedrag dient hier in mindering te worden gebracht het bedrag van € 1.500,- dat ter zake van immateriële schadevergoeding door de politierechter aan [appellante] is toegekend, zodat [geïntimeerde] een bedrag van € 10.500,- aan aanvullende immateriële schadevergoeding dient te betalen (evenals het bedrag van € 391.69 medische verschotten dat in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof is voorgelegd).
Het medisch onderzoek
6.7
Het voorgaande betekent dat grief 4 slaagt. Nu de hoogte van de immateriële schadevergoeding in overeenstemming is met het bedrag dat [appellante] heeft gevorderd heeft zij geen belang bij een nader medisch onderzoek of het vaststellen van een hoger invaliditeitspercentage. De grieven 1 en 2 slagen daarom niet.
6.8
Bij deze uitkomst slaagt grief 3 wel. [geïntimeerde] is aansprakelijk voor de schade die [appellante] lijdt als gevolg van zijn onrechtmatig handelen, daaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht ter vaststelling van de schade. Dat [appellante] meent dat van een hoger invaliditeitspercentage had moeten worden uitgegaan, maakt dit niet anders. [geïntimeerde] zal verder als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, daaronder hier dus begrepen de kosten van het deskundigenbericht van € 4.380,- inclusief btw. Het hof gaat er vanuit dat zowel [geïntimeerde] als [appellante] hun deel ingevolge het vonnis aan ’s Rijks kas hebben betaald. Dat betekent dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld een bedrag van € 2.190,- inclusief btw aan [appellante] te betalen.
De buitengerechtelijke kosten
6.9
Tenslotte slaagt ook grief 5 in zoverre dat [geïntimeerde] in hoger beroep zal worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.987,42 nu dit bedrag voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets; voldoende aannemelijk is dat er meer (noodzakelijke) kosten zijn gemaakt dan enkel ter instructie van de zaak en de hoogte van het bedrag komt het hof redelijk voor, gelet ook op de hoogte van de gevorderde schadevergoeding en het belang van de zaak.