HR 251125 Straf; bedreiging voormalig burgemeester; was oogmerk gericht op toebrengen van immateriële schade?
HR 251125 Straf; bedreiging voormalig burgemeester; was oogmerk gericht op toebrengen van immateriële schade?
Met dank aan Kennedy vd Laan voor het attenderen op deze uitspraak. Zie ook: kvdl.com/
Zie ook de conclusie van PG Van Kempen: Parket bij de Hoge Raad 9 september 2025, ECLI:NL:PHR:2025:930
2Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de toewijzing door het hof, in de zaak met parketnummer 09-086861-22 ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, van de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de [slachtoffer] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in die zaak onder 2 bewezenverklaard dat:
“zij, op 16 maart 2022 en 17 maart 2022 te [plaats] , [slachtoffer] (voormalig burgemeester van [plaats] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door via een e-mail gericht aan de [plaats] , die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Dus koop een grafkist XL en trap haar onder de grond. Daar hoort dit manwij (..) thuis, tussen de wormen, voor altijd, dan pas zal ik rust vinden".”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.4 en 5.5.
2.3
Het hof heeft over de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij onder meer overwogen en beslist:
“Voorts heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van de aan de verdachte tenlastegelegde (...) bedreiging. (...)
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. Het hof overweegt daartoe als volgt. (...) Voor wat betreft de vergoeding van de immateriële schade in het geval van de bedreiging stelt het hof vast dat bij de benadeelde partij redelijke vrees is ontstaan door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om nadeel, namelijk angst, toe te brengen zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek.
De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van totaal € 750,00. Bestaande uit € 350,00 voor het met parketnummer 09-199385-21 bewezenverklaarde, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en uit € 400,00 voor het met parketnummer 09-086861-22 bewezenverklaarde, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 750,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het [slachtoffer] .
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-086861-22 onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-086861-22 onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 maart 2022.”
2.4
Artikel 6:106, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen.”
2.5
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder a, BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade als de aansprakelijke persoon het oogmerk had om zodanige schade toe te brengen. Deze bepaling strekt er in het bijzonder toe het geschokte rechtsgevoel te bevredigen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het beschadigen of vernielen van een zaak met het oogmerk daarmee immateriële schade toe te brengen. Onder het hier bedoelde ‘oogmerk’ moet worden verstaan de bedoeling om een ander immateriële schade toe te brengen. Daarvoor volstaat niet dat de verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor aan de benadeelde partij immateriële schade is toegebracht. (Vgl. HR 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:836.)
2.6
Het hof heeft over de vordering tot vergoeding van immateriële schade als gevolg van de bewezenverklaarde bedreiging overwogen dat bij de benadeelde partij redelijke vrees is ontstaan door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en “dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om nadeel, namelijk angst, toe te brengen”. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de gevorderde immateriële schade op grond van artikel 6:106, aanhef en onder a, BW deels voor vergoeding in aanmerking komt, is – gelet op wat onder 2.5 is vooropgesteld – niet toereikend gemotiveerd. Uit de vaststellingen van het hof volgt immers niet zonder meer dat het oogmerk van de verdachte was gericht op het toebrengen van immateriële schade.
2.7
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre. Dat brengt mee dat het cassatiemiddel ook slaagt voor zover het opkomt tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het in de zaak met parketnummer 09-086861-22 onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Hoge Raad 25 november 2025, ECLI:NL:HR:2025:1447
