Rb Utrecht 230211 Man schiet met geweer op lantaarnpaal schade vanwege afketsende kogel
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 230211 Man schiet met geweer op lantaarnpaal schade vanwege afketsende kogel
verweer dat eiseres schade kan beperken door andere medicijnen te gebruiken of andere psychologische behandeling te volgen past gedaagde niet
2.4. De rechtbank heeft kennis genomen van het feit dat [gedaagde] heeft voldaan aan het na te noemen arrest van het gerechtshof, door betaling van € 5.417,87 begin april 2008. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag dient volgens [eiseres] om die reden te worden beperkt tot de periode 8 juni 2006 tot 1 april 2008. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of [gedaagde] de proceskosten, zoals vermeld in het arrest aan [eiseres] heeft betaald.
2.5. Bij de stukken die door [eiseres] bij haar akte zijn overgelegd bevindt zich onder meer het arrest van het hof van 17 augustus 2008. Uit dat arrest blijkt dat het hof bewezen heeft verklaard dat
“1. Hij ([gedaagde], toevoeging rechtbank) op 1 januari 2006 te [gemeente] grovelijk onvoorzichtig met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van een lantaarnpaal, waarachter de woning van [eiseres] zich bevond, waarin genoemde [eiseres] lag te slapen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat genoemde [eiseres] zwaar lichamelijk letsel (een schotverwonding met vaatletsel aan de rechter bovenarm en ernstig bloedverlies) heeft bekomen (…)”.
2.6. Het bewezen verklaarde levert volgens het hof op het misdrijf dat het aan de schuld van [gedaagde] is de wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
[gedaagde] is door het hof, voor zover in deze procedure van belang, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is [gedaagde] veroordeeld om aan [eiseres] bij wijze van voorschot op de schadevergoeding te betalen € 5.417,86 (waaronder € 2.500,-- wegens smartengeld) te vermeerderen met proceskosten van € 1.264,--. Het hof heeft bepaald dat [eiseres] het overige deel van haar vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Het hof heeft over dat deel dan ook niet inhoudelijk geoordeeld.
2.7. In het tussenvonnis van 23 mei 2007 is niet beslist over de vraag of het handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig is. De rechtbank zal, aangezien partijen zich op dit punt in hun conclusies en akten hebben uitgelaten, hierover nu beslissen.
2.8. De rechtbank gaat ervan uit dat tegen het arrest van het hof geen cassatie is ingesteld, nu het tegendeel niet is gesteld. Het arrest heeft kracht van gewijsde. Dat leidt tot toepassing van artikel 161 Rv, waarin is bepaald dat een in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis dwingend bewijs oplevert van het in dat vonnis bewezen verklaarde feit. [gedaagde] heeft tegen de vastgestelde feiten geen tegenbewijs aangeboden. De rechtbank stelt dan ook vast dat het door het hof bewezen verklaarde feit door [gedaagde] is begaan ten nadele van [eiseres].
2.9. Uit de conclusie van antwoord leidt de rechtbank af dat [gedaagde] als verweer heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat (fragmenten van) de kogel [eiseres] hebben geraakt moet worden gezien als een 'toevalstreffer'. In de conclusie van dupliek heeft [gedaagde] aangevoerd dat het nog maar de vraag is of er causaal verband bestaat tussen zijn schot en de verwonding van [eiseres]. Voorts heeft hij de hoogte van de diverse schadeposten, voor zover toen gespecificeerd, betwist. In zijn antwoordakte heeft [gedaagde] voorgaande verweren herhaald. Hij heeft met betrekking tot de gestelde schade aanvullend verweer gevoerd.
2.10. De rechtbank overweegt als volgt.
In de eerste plaats is reeds vastgesteld dat als gevolg van het door [gedaagde] met een vuurwapen afgeschoten kogel fragmenten van de kogel de toen slapende [eiseres] hebben geraakt. Zonder het schot was dat met zekerheid op dat moment niet gebeurd en had het letsel van [eiseres] op 1 januari 2006 niet ontstaan. Het causaal verband tussen het schot en het letsel en de schade van [eiseres] is hiermee reeds gegeven.
Dat het een 'toevalstreffer' (welk woord in deze procedure niet meer gebruikt zou moeten worden) zou zijn doet aan die conclusie niet af. Door te schieten met een vuurwapen in een omgeving waarin woningen staan, waarin zich mensen bevinden, heeft [gedaagde] het risico genomen, op de koop toe genomen, een persoon, toevalligerwijze [eiseres], te raken en haar letsel toe te brengen.
2.11. [gedaagde] heeft met betrekking tot de gestelde onrechtmatige daad geen andere verweren aangevoerd. Op grond van het arrest van het hof staat vast dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen door het hof bewezen is verklaard. Dit betekent dat geoordeeld moet worden dat [gedaagde] jegens [eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
2.12. Thans moet worden beoordeeld welke aan [gedaagde] toe te rekenen schade [eiseres] hierdoor, dus voortvloeiende uit de onrechtmatige daad van [gedaagde], heeft geleden.
[eiseres] heeft als onderbouwing van haar vorderingen stukken overgelegd, waaronder een berekening door het Nederlands Rekencentrum Letselschade. Deze zien alle op de vaststelling van de door haar geelden materiële en immateriële schade. Deze stukken hebben geleid tot de hiervoor weergegeven gewijzigde vordering.
2.13. Het verweer van [gedaagde] tegen de onderscheiden schadeposten komt er, kort gezegd, op neer dat hij:
• meent dat niet alle inkomensschade aan hem kan worden toegerekend, met name omdat het contract met de werkgever ten tijde van het ongeval, Pomona, ook zonder ongeval zou zijn beëindigd,
• geen stukken heeft aangetroffen in verband met de beëindiging van de WAO-uitkering,
• meent dat de werkzaamheden van [eiseres] bij haar huidige werkgever aangepast kunnen worden, zodat zij meer kan werken,
• meent dat bij de berekening van de economische kwetsbaarheid van [eiseres] ten onrechte wordt uitgegaan van een groot risico, terwijl dat op zijn hoogst matig is,
• meent dat een passend smartengeld zou liggen tussen € 4.500,-- en ruim € 5.200,--.
Met betrekking tot de kosten van medische informatie, de reiskosten in verband met bezoek aan artsen en de buitengerechtelijke kosten is geen verweer gevoerd.
[gedaagde] merkt op dat onder de notaris een bedrag van € 21.546,15 rust.
Voorts doet [gedaagde], naar de rechtbank begrijpt, een beroep op de matigingsbevoegdheid van de rechter, zoals bedoeld in artikel 6:109 BW.
2.14. Voor zover [gedaagde], naast de in 2.13 genoemde verweren, aanvoert dat [eiseres] haar schade kan beperken door andere. bloedverdunnende medicijnen te gebruiken of andere therapieën te volgen in verband met haar psychische klachten, overweegt de rechtbank dat dergelijke opmerkingen [gedaagde] niet passen.
Welke medicijnen [eiseres] gebruikt wordt - in overleg met [eiseres] - vastgesteld door de behandelend arts. Gesteld noch gebleken is dat door het medicijngebruik extra schade is of zal ontstaan. Dit punt behoeft dan ook geen nadere bespreking.
De door [eiseres] te volgen therapieën worden door haar in overleg met haar artsen vastgesteld. Welke therapie dat is, is aan [eiseres] te bepalen en niet aan [gedaagde]. De rechtbank ziet de opmerking van [gedaagde] hoogstens als een advies, maar niet als een verweer dat zou kunnen leiden tot vermindering van de aan [gedaagde] toe te rekenen schade.
2.15. Gelet op het ontbreken van verweer zijn de gevorderde kosten betreffende het opvragen van medische informatie, bezoekkosten aan artsen en buitengerechtelijke kosten in beginsel toewijsbaar.
2.16. Wat de overige schadeposten betreft, vooral in het licht van het beroep van [gedaagde] op artikel 6:109 BW, heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie van partijen. Daarbij wil de rechtbank van de zijde van [eiseres] nadere informatie over het beloop van de WAO-uitkering van [eiseres], het huidige verloop van haar werkzaamheden en de perspectieven daarbij, mede in relatie met het rapport van de bedrijfsarts Jonker (productie 6 bij akte [eiseres]).
Verder wil de rechtbank, teneinde een eventuele beoordeling van het beroep op artikel 6:109 BW mogelijk te maken, (meer) informatie van [gedaagde] ontvangen over zijn eigen financiële (inkomens- en vermogens-) positie, bijvoorbeeld aan de hand van salarisstroken en aangiften IB/PH van de laatste twee jaren. Daarbij wenst de rechtbank ook nadere informatie over de door [gedaagde]s WA-verzekeraar ingenomen positie (naar aanleiding van productie 3 bij akte [eiseres]) en of [gedaagde] daartegen nadere actie heeft ondernomen. De rechtbank zal om die inlichtingen te verkrijgen een comparitie bevelen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De rechtbank zal bespreking van de hier niet beoordeelde stellingen en verweren aanhouden tot na de comparitie van partijen.
2.17. Elk van partijen wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum aan de rechter (t.a.v. Zittingsplanning Handel, kamer H.1.87 van het gebouw van de rechtbank aan het Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht) en aan de wederpartij toe te zenden (kopieën van) de bescheiden (voor zover nog niet in het geding gebracht) waarop zij ter comparitie een beroep wenst te doen. De rechtbank verzoekt partijen uitdrukkelijk stukken die verband houden met de in 2.16 genoemde onderwerpen tevoren aan haar en de wederpartij toe te zenden.
2.18. Partijen kunnen zich op de zitting laten bijstaan door een eigen adviseur.
2.19. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
2.20. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
2.21. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige(n) benoemd willen zien. Afhankelijk van de nog te ontvangen inlichtingen, denkt de rechtbank hierbij aan een nadere schadeberekening, bijvoorbeeld door het Nederlands Rekencentrum Letselschade. LJN BP7551