Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 141019 Terroristische aanslag op Amsterdam CS; schadevergoeding, inclusief toekomstschade en bgk: € 2.881.616,02, inclusief schadevergoedingsmaatregel

RBAMS 141019 Terroristische aanslag op Amsterdam CS; schadevergoeding, inclusief toekomstschade en bgk: € 2.881.616,02, inclusief schadevergoedingsmaatregel

6.4.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen

6.4.1.1. De vordering van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.754.608,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit, zo begrijpt de rechtbank:

1. Verlies van arbeidsvermogen:

- Verschenen schade : € 66.356,-

- Toekomstige schade : € 1.096.355,-

2. Overige materiële schade:

- Ziekenhuis/Revalidatiedaggeldvergoeding : € 1.010,-

- Verschenen schade : € 123.252,-

- Eigen bijdrage zorgverzekering (tot 2023) : € 28.165,-

- Vruchtbaarheidsbehandelingen : € 10.650,-

- Aanpassingen huis : € 79.830,-

- Toekomstige schade : € 1.348.990,-

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert daarnaast € 250.000,- aan vergoeding van immateriële schade.

De vorderingen zijn onderbouwd met onder meer een uitgebreid rapport van een rehabilitation counselor over de financiële gevolgen van de dwarslaesie en het verlies aan inkomen met behulp waarvan de schade is berekend door een rekenkundig expert van Groot Letselschade B.V.

De partner van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , vordert € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade.

Bovendien wordt een bedrag van € 35.705,92 gevorderd ten titel van kosten ter vaststelling van de schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

6.4.1.2. De vordering van [slachtoffer 3]

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 8.665,35 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:

- Ziekenhuisdaggeldvergoeding (5 x € 28,00 =) : € 140,-

- Extra kosten in verband met verhuizing : € 4.212,77

- Verrekening vakantiedagen (160 uur) : € 4.312,58

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert daarnaast € 40.000,- aan vergoeding van immateriële schade.

Bovendien wordt een bedrag van € 6.090,- gevorderd ten titel van kosten ter vaststelling van de schade.

De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

6.4.1.3. De vordering van [slachtoffer 6]

De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

6.4.1.4. De vordering van [slachtoffer 5]

De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

6.4.2.
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen integraal moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

6.4.3.
Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

De raadsman van verdachte heeft verweer gevoerd tegen de door [slachtoffer 1] gevorderde toekomstige schade. Het is namelijk onzeker dat deze schade ook zal ontstaan, omdat geen medische eindtoestand is bereikt. Het staat dan ook niet vast dat [slachtoffer 1] nooit meer zal kunnen werken en dat extra voorzieningen noodzakelijk zijn.

De vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 1] is excessief, gelet op vergelijkbare rechtspraak.

Dit geldt ook voor de vordering van [slachtoffer 2] , maar ten aanzien van deze vordering ontbreekt bovendien het causaal verband tussen de feiten en de gestelde schade, waardoor zij primair niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

Ten slotte zijn de kosten voor vaststelling van de schade excessief, gelet op het gehanteerde uurtarief van € 305,- De benadeelde partijen zouden hierin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair zou deze schadepost tot (hooguit) de helft kunnen worden toegewezen.

Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]

De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de extra kosten in verband met de verhuizing onvoldoende zijn onderbouwd.

De vordering tot vergoeding van immateriële schade is excessief, gelet op vergelijkbare rechtspraak. Bovendien is enig psychisch letsel niet aangetoond en is het lichamelijk letsel beperkt van aard.

Tegen de overige schadeposten, zoals gevorderd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , heeft de raadsman geen verweer gevoerd.

Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5]

De raadsman van verdachte stelt dat bij [slachtoffer 6] geen PTSS is vastgesteld, waardoor hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair zijn de gevorderde bedragen, gelet op vergelijkbare rechtspraak, excessief van aard; € 500,- is de bovengrens van wat kan worden toegewezen.

6.4.4.
Het oordeel van de rechtbank

6.4.4.1. De vordering tot vergoeding van materiële schade van [slachtoffer 1]

Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het onder 1. primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.

Verlies van arbeidsvermogen – verschenen schade

De gevorderde verschenen schade van € 66.356,- is niet betwist en zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis, nu niet onderbouwd is vanaf welke eerdere datum de rente verschuldigd zou zijn, terwijl deze schadepost een optelsom is van in een periode, veelal maandelijks, verschenen schade.

Verlies van arbeidsvermogen – toekomstige schade

Ondanks het feit dat de toekomst op het gebied van werk er voor [slachtoffer 1] weinig rooskleurig uitziet, staat het niet vast dat hij voor de rest van zijn leven in het geheel niet meer zal kunnen werken, terwijl daar in de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen wel vanuit is gegaan. Ook in de namens de benadeelde partij overgelegde stukken is aangehaald dat circa 12 tot 25% van de mensen met ruggenmergletsel er in slaagt om in het arbeidsproces terug te keren. Hoeveel kans er in dit geval precies is op (gedeeltelijke) re-integratie kan niet worden uitgezocht in dit strafproces.

Ervan uitgaande dat van een volledige re-integratie (op basis van een fulltime dienstverband) hoe dan ook geen sprake kan zijn en gelet op de verder niet betwiste hiervoor genoemde statistiek schat de rechtbank de kans dat [slachtoffer 1] met succes zal kunnen terugkeren in het arbeidsproces op 15%. Daarom zal 85% van het begrote verlies aan arbeidsinkomen worden toegewezen: (€ 1.096.355,- * 0,85=), € 931.901,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de kapitalisatiedatum, zijnde 1 januari 2020. Voor het overige zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

Overige materiële schade

De posten ‘ziekenhuis/revalidatiedaggeldvergoeding’, ‘verschenen schade’, ‘eigen bijdrage zorgverzekering (tot 2023)’ en ‘vruchtbaarheidsbehandelingen’ zijn afdoende onderbouwd en niet betwist en zullen dan ook worden toegewezen.

De verschuldigdheid en hoogte van de posten ‘aanpassingen huis’ en ‘toekomstige schade’ zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens goed onderbouwd en in het licht daarvan onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook deze (hierboven onder 6.4.1.1. weergegeven) posten zullen dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.

Kosten ten titel van vaststelling van de schade

De raadsman van verdachte heeft enkel verweer gevoerd tegen het gehanteerde uurtarief. Anders dan de raadsman acht de rechtbank dit uurtarief redelijk, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van de zaak en de ter terechtzitting toegelichte specialistische kennis van mr. Beer.

De rechtbank heeft ter terechtzitting aan de orde gesteld of hier niet gedeeltelijk sprake is van kosten van rechtsbijstand, waarvan in beginsel geen vergoeding mogelijk is op grond van 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Raadsman Beer heeft op dit punt echter desgevraagd toegelicht dat dit enkel die kosten betreft die samenhangen met de (begeleiding van de) vaststelling van de schade en dat andere kosten die zien op rechtsbijstand (zoals de kosten van het bijwonen van rechtszittingen) niet worden gevorderd. De vordering is gelet hierop tijdens de zitting nog verminderd. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan dat het hier daadwerkelijk kosten betreft als bedoeld in 6:96 lid 2 sub b BW en zal deze vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.

De rechtbank concludeert dat de vordering van [slachtoffer 1] tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 2.625.860,67 zal worden toegewezen.

6.4.4.2. De vordering tot vergoeding van materiële schade van [slachtoffer 3]

Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het onder 2. primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.

De vordering is enkel ten aanzien van de post ‘extra kosten in verband met verhuizing’ betwist. De overige posten (‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ en ‘verrekening vakantiedagen’) zullen dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.

Extra kosten in verband met verhuizing

De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3] extra kosten heeft moeten maken in verband met de verhuizing. Echter, indien hij zelf een en ander had verhuisd, had hij óók kosten moeten maken, in de vorm van (bijvoorbeeld) het huren van een busje/vrachtwagen en de nodige brandstof. Deze kosten, die de benadeelde partij in elk geval gemaakt zou hebben, begroot de rechtbank op € 1.000,- en zullen worden afgetrokken van het gevorderde bedrag. Het restant, € 3.212,77, zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.

Kosten vaststelling van de schade

De raadsman heeft enkel verweer gevoerd tegen het gehanteerde uurtarief. Anders dan de raadsman acht de rechtbank dit uurtarief redelijk, gelet op de ter terechtzitting toegelichte specialistische kennis van mr. Beer.

De rechtbank heeft ter terechtzitting aan de orde gesteld of hier niet gedeeltelijk sprake is van kosten van rechtsbijstand, waarvan in beginsel geen vergoeding mogelijk is op grond van 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Raadsman Beer heeft op dit punt echter desgevraagd toegelicht dat dit enkel die kosten betreft die samenhangen met de (begeleiding van de) vaststelling van de schade en dat andere kosten die zien op rechtsbijstand (zoals de kosten van het bijwonen van rechtszittingen) niet worden gevorderd. De vordering is gelet hierop tijdens de zitting nog verminderd. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan dat het hier daadwerkelijk kosten betreft als bedoeld in 6:96 lid 2 sub b BW en zal deze vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.

De rechtbank concludeert dat de vordering van [slachtoffer 3] tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 13.755,35 zal worden toegewezen.

6.4.4.3. De vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]

Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder 1. primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had leed en angst toe te brengen, de benadeelde partijen ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel hebben opgelopen en er een ernstige inbreuk is gemaakt op hun lichamelijke integriteit.

De rechtbank beoordeelt de vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, waarbij de rechtbank aansluiting zoekt bij wat in soortelijke gevallen als schadevergoeding is opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat de sprake is van zeer ernstige feiten die onder bijzondere omstandigheden zijn begaan.

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn allebei neergestoken door verdachte, die terroristische motieven had en zoveel mogelijk willekeurige slachtoffers wilde doden.

[slachtoffer 1] heeft door de steekwond in zijn rug een partiële dwarslaesie opgelopen. Hij heeft minder gevoel en kracht in zijn benen, voeten en tenen en zit sinds het feit in een rolstoel.

Door de neurologische schade zijn bovendien de urologische en seksuele functies aangetast. [slachtoffer 1] moet zijn blaas meerdere keren per dag katheteriseren. Hij kan zijn werk niet meer uitoefenen. Hij is momenteel alleen voor ziektekosten verzekerd zolang zijn echtgenote een baan heeft. Bovendien zijn er de nodige psychologische problemen, zoals nachtmerries, paniekstoornissen en een algeheel gevoel van onveiligheid.

[slachtoffer 3] is gestoken in de buik (tot aan de lever) en heeft een snijwond in zijn rechterarm opgelopen. Waar hij aan de steekwond weinig letsel heeft overgehouden, daar geldt dat niet voor de snijwond, waarbij zenuwletsel is ontstaan. Als gevolg van het zenuwletsel ervaart [slachtoffer 3] gevoelsstoornissen en krachtsvermindering aan de rechter onderarm en de hand. Er zijn pijnklachten aan de arm en bij het gebruik van zijn rechter duim en wijsvinger. De pijn leidt ‘s nachts ook tot slaapproblemen en de verminderde functie van de rechterhand is een probleem bij typen en het oppakken van zwaardere voorwerpen. Alhoewel de klachten in de loop der jaren zouden kunnen verminderen of verdwijnen, is het ook mogelijk dat deze permanent aanwezig blijven.

Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] zijn voor het leven getekend en [slachtoffer 1] is ernstig invalide geraakt. Dit alles moet naar het oordeel van de rechtbank ook tot uiting komen in de vergoeding van immateriële schade. De rechtbank komt echter niet tot toewijzing van de gehele gevorderde bedragen, omdat deze naar Nederlandse maatstaven, in vergelijking met soortgelijke gevallen, te hoog zijn. De vordering van [slachtoffer 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 200.000,-. De vordering van [slachtoffer 3] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 25.000,-. Beide bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 31 augustus 2018.

De benadeelde partijen zullen voor zover er bedragen niet zijn toegewezen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van dat gedeelte van de vorderingen levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.4.4.4. De vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 2]

De vordering van [slachtoffer 2] is opgebouwd uit shockschade en het toebrengen van lichamelijk letsel door verdachte, doordat zij twee maanden na het feit een miskraam heeft gehad.

De shockschade

Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793) kan toewijzing van shockschade plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Dit ‘geestelijk letsel’ kan over het algemeen slechts worden aangenomen indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356). In elk geval dient de benadeelde voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is (of had kunnen worden) vastgesteld (HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606). Op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond kan nog wel een uitzondering worden gemaakt in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).

[slachtoffer 2] heeft gesteld dat sprake is van psychisch letsel, maar een nadere onderbouwing daarvan is niet gegeven. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel, laat staan van ‘een in de psychiatrie erkend ziektebeeld’.

De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending dusdanig ernstig zijn dat aantasting in de persoon van [slachtoffer 2] aannemelijk is. Zij heeft immers van zeer korte afstand gezien hoe haar echtgenoot slachtoffer werd van een terroristisch misdrijf, op het moment dat hij uit het niets, als willekeurig gekozen slachtoffer, met kracht in zijn rug werd gestoken door verdachte. De rechtbank begroot deze schade op € 15.000,-. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten op 31 augustus 2018.

De letselschade als een gevolg van de miskraam op 29 oktober 2018

Voor het toewijzen van letselschade is een rechtstreeks verband vereist tussen het strafbare feit en het letsel. Dat dit rechtstreekse verband zou bestaan is onderbouwd met een verklaring van arts J.H. Schumacher die, kort samengevat, schrijft dat verschillende stress-symptomen en verhoogde bloeddruk kunnen hebben bijgedragen aan een onderontwikkeling van de placenta, terwijl statistisch gezien in deze fase van de zwangerschap (rond 17 weken) ‘utero-placentaire insufficiëntie’ (tekortschieten van de moederkoek) de meest voorkomende verklaring is voor het overlijden van de foetus.

De rechtbank is van oordeel dat met deze in het algemeen gestelde mogelijke verklaring onvoldoende is onderbouwd dat de miskraam het gevolg is geweest van de gebeurtenissen op 31 augustus 2018. De rechtbank kan dat ook zeker niet uitsluiten en acht het goed mogelijk, maar het is onvoldoende medisch onderbouwd om daarvan uit te gaan in dit strafproces. [slachtoffer 2] zal voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit gedeelte van de vordering kan zij aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

6.4.4.5. De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5]

Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder 3. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had leed en angst toe te brengen en de benadeelde partijen ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel hebben opgelopen.

[slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] hebben gezien dat twee mensen werden neergestoken door verdachte, terwijl er een concrete terreurdreiging van deze verdachte uitging, waarbij zij bovendien door deze verdachte zijn bedreigd.

[slachtoffer 6] heeft gesteld geestelijk letsel te ervaren als gevolg van het incident. De onderbouwing van dit geestelijk letsel, bijvoorbeeld door een bewijs van het gesprek met maatschappelijk werk of van een andere behandeling, ontbreekt echter. Dit betekent echter niet dat dit letsel er niet is. Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval acht de rechtbank enig geestelijk letsel bij [slachtoffer 6] aannemelijk. Kijkend naar wat [slachtoffer 6] in zijn vordering heeft aangevoerd, afgezet tegen de summiere onderbouwing daarvan en bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot een bedrag van € 500,- kan worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten op 31 augustus 2018.

[slachtoffer 5] heeft afdoende onderbouwd dat hij als gevolg van de gebeurtenissen op 31 augustus 2018 aan PTSS lijdt en dus dat hij geestelijke schade heeft opgelopen. Gelet op vergelijkbare gevallen in de rechtspraak ziet de rechtbank aanleiding om de omvang van de schade, kijkend naar specifieke omstandigheden van het geval, te begroten op een bedrag van € 1.500,- Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten op 31 augustus 2018.

De benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van de vorderingen levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de afdoening van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.4.4.6. Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel

Verdachte is jegens de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de hiervoor genoemde toegewezen bedragen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank realiseert zich dat – waar verdachte naar alle waarschijnlijkheid geen verhaal zal bieden – de Staat op grond van de voorschotregeling van artikel 36f lid 7 Sr deze bedragen aan de slachtoffers zal betalen.

Dat is ook niet meer dan redelijk. In het onderhavige geval heeft verdachte op Nederlands grondgebied zeer ernstige delicten gepleegd. Hierdoor zijn (onder andere) twee Amerikaanse toeristen, die in Nederland op bezoek waren, ernstig gewond geraakt. De voorschotregeling is ingevoerd om slachtoffers van ernstige delicten tegemoet te komen in de gevallen waarin de veroordeelde kennelijk niet in staat is aan zijn verplichting tot schadevergoeding te voldoen. De regering zag het bij invoering van deze bepaling als een verantwoordelijkheid van de overheid om te voorkomen dat personen die slachtoffer zijn van een ernstig (gewelds)misdrijf de schade die zij ten gevolge daarvan hebben geleden, geheel alleen moeten dragen. Dat voegt immers extra leed toe. De voorschotregeling is dus gebaseerd op de gedachte van solidariteit en ziet specifiek op de persoonlijke gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer (Kamerstukken I, 2007-2008, 40 143, nr. D, p. 8).

Voor het bedrag dat verdachte niet aan de Staat kan of wil betalen, zal de rechtbank een vervangende hechtenis opleggen, waarbij zal worden bepaald dat deze hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. De maximale duur van deze hechtenis bedraagt één jaar. Gelet op deze maximale duur zal de rechtbank de vervangende hechtenis naar redelijke evenredigheid verdelen over de toe te kennen schadevergoedingsbedragen.

De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op voor de volgende bedragen:

- ten aanzien van [slachtoffer 1] op een bedrag van € 2.825.860,67 (twee miljoen, achthonderdvijfentwintigduizend achthonderdzestig euro en zevenenzestig eurocent), te vervangen door 250 dagen hechtenis;

- ten aanzien van [slachtoffer 3] op een bedrag van € 38.755,35 (achtendertigduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfendertig eurocent), te vervangen door 65 dagen hechtenis;

- ten aanzien van [slachtoffer 2] op een bedrag van € 15.000,- (vijftienduizend euro), te vervangen door 50 dagen hechtenis;

- ten aanzien van [slachtoffer 6] op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro);

- ten aanzien van [slachtoffer 5] op een bedrag van € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro).

ECLI:NL:RBAMS:2019:7566