RBDHA 080719 letsel na mishandeling; verz. heeft redelijk belang bij verklaring voor recht tzv aansprakelijkheid, ook na veroordeling door de strafrechter
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 080719 letsel na mishandeling; verz. heeft redelijk belang bij verklaring voor recht tzv aansprakelijkheid, ook na veroordeling door de strafrechter
- verzocht en toegewezen 5 uur x € 260 + 6% + 21%
2. De feiten
2.1 .
[ verzoekster ] en [ verweerder ] hebben een relatie met elkaar gehad, Op 18 februari 2017 heeft [ verzoekster] bij de politie aangifte gedaan tegen [ verweerder ] . Zij heeft daarbij verklaard dat [ verweerder ] haar op 17 februari 2017 tijdens een ruzie hard tegen haar rechterwang heeft geslagen, waardoor haar kaak aan beide kanten is gebroken. [ verzoekster] heeft (naar de rechtbank aanneemt op een later moment) ook verklaard dat zij op 19 februari 2017 aan haar kaak is geopereerd, dat zij op het moment van aangifte geen gevoel had in haar onderlip en kin en dat zij haar mond niet goed kon sluiten. Volgens haar verklaring kon de kaakchirurg niet zeggen of deze klachten nog zouden overgaan.
2.2.
Bij vonnis van 29 mei 2017 heeft de politierechter in deze rechtbank [ verweerder ] schuldig bevonden aan eenvoudige mishandeling van [ verzoekster] . [ verweerder ] is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 52 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk. Ook is [ verweerder ] veroordeeld om aan [ verzoekster] € 1.709,35 (te vermeerderen met wettelijke rente) te betalen als schadevergoeding.
2.3.
Naar aanleiding van de strafrechtelijke veroordeling, heeft [ verzoekster] [ verweerder ] civielrechtelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van de mishandeling heeft geleden en nog zal lijden. De toenmalige advocaat van [ verweerder ] heeft daarop te kennen gegeven dat de aansprakelijkheid van [ verweerder ] , gelet op zijn strafrechtelijke veroordeling, vast staat. [ verzoekster] heeft [ verweerder ] vervolgens verzocht zijn aansprakelijkheid "gaaf en onvoorwaardelijk" te erkennen. Namens [ verweerder ] is daarop bericht dat uit de strafuitspraak reeds volgt dat [ verweerder ] aansprakelijk is voor de schade van [ verzoekster] en dat er geen omstandigheden zijn die aan civiele aansprakelijkheid van [ verweerder ] in de weg staan. Aan het verzoek om een "gave en onvoorwaardelijke" aansprakelijkheidserkenning, zoals [ verzoekster] verzocht, heeft [ verweerder ] geen gehoor gegeven. Daarop is [ verzoekster] deze deelgeschilprocedure gestart.
3. Het geschil
3.1.
[ verzoekster] verzoekt de rechtbank, bij wijze van deelgeschil op grond van artikel 1019w lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ('Rv') en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [ verweerder ] op grond van artikel 6: 162 Burgerlijk Wetboek ('BW') aansprakelijk is voor alle door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van de mishandeling, waarvoor [ verweerder ] bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 29 mei 2017 onherroepelijk is veroordeeld;
II. [ verweerder ] te veroordelen in de kosten van de advocaat van [ verzoekster] , gebaseerd op een tijdsbesteding van 5 uur tegen een uurtariefvan € 260, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19% btw, en te vermeerderen met griffiekosten.
3.2.
[ verzoekster] legt aan dit verzoek ten grondslag dat [ verweerder ] onrechtmatig heeft gehandeld door haar op 17 februari 2017 te mishandelen. Door die mishandeling heeft [ verzoekster] letsel aan haar gebit opgelopen. Daarnaast lijdt zij immateriële schade. [ verweerder ] is aansprakelijk voor de al geleden en nog toekomstige schade van [ verzoekster] .
3.3.
[ verweerder ] voert verweer. Kort gezegd komt zijn verweer erop neer dat hij nooit heeft betwist dat hij aansprakelijk is voor de schade van [ verzoekster] , zodat het deelgeschil onnodig is ingesteld. Hij heeft niet kunnen voldoen aan het verzoek van [ verzoekster] de aansprakelijkheid uitdrukkelijk te erkennen, omdat dat niet mag volgens de voorwaarden van zijn aansprakelijkheidsverzekering. Daarnaast heeft de gevraagde "gave en onvoorwaardelijke" erkenning van zijn aansprakelijkheid volgens [ verweerder ] geen toegevoegde waarde. Uit het feit dat [ verweerder ] erkent dat hij [ verzoekster] heeft geslagen en daarvoor ook strafrechtelijk is veroordeeld, volgt immers dat hij civielrechtelijk aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.
Het voeren van deze deelgeschilprocedure is daarom volgens [ verweerder ] niet nodig.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordelling
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. Gelet op dit doel moet de rechtbank allereerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Als dit niet het geval is, moet het verzoek worden afgewezen (artikel 1019z Rv).
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [ verweerder ] [ verzoekster] op 16 februari 2017 een klap heeft gegeven, waarvoor hij op 29 mei 2017 strafrechtelijk is veroordeeld, Partijen zijn het er ook over eens dat [ verweerder ] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [ verzoekster] en dat hij aansprakelijk is voor de schade die [ verzoekster] als gevolg van de klap heeft geleden en nog zal lijden.
4.3.
Anders dan [ verweerder ] heeft betoogd, is de rechtbank echter van oordeel dat [ verzoekster] wel belang heeft bij een oordeel in deze deelgeschilprocedure. Vast staat immers dat partijen buitengerechtelijk hebben onderhandeld over de aansprakelijkheid van [ verweerder ] , maar dat [ verweerder ] steeds de mogelijkheid open heeft gehouden om in een eventuele bodemprocedure zijn aansprakelijkheid (al was het maar formeel) te betwisten. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft [ verweerder ] daaraan toegevoegd dat hij in een eventuele bodemprocedure zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in vrijwaring wil oproepen, en dat hij de verzekeringsmaatschappij niet voor de voeten wil lopen door de aansprakelijkheid expliciet te erkennen. Daardoor is de aansprakelijkheid van [ verweerder ] enigszins "in de lucht blijven hangen". Bij die stand van zaken heeft [ verzoekster] er belang bij dat in deze procedure wordt vastgesteld dat [ verweerder ] aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de mishandeling. .
4.4.
Nu [ verweerder ] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen afdoen aan zijn aansprakelijkheid, zal de verzochte verklaring voor recht worden afgegeven.
Kosten deelgeschilprocedure
4.5.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de benadeelde begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot.
4.6,
Hoewel de rechtbank met [ verweerder ] van oordeel is dat het praktischer was geweest wanneer [ verzoekster] eerst zou hebben geprobeerd met [ verweerder ] te spreken over de hoogte van de door [ verweerder ] te betalen schadevergoeding (partijen zijn niet verder gekomen dan een discussie over de expliciete aansprakelijkheidserkenning), is het verzoek niet volstrekt onnodig ingediend. Vast staat immers dat [ verweerder ] de mogelijkheid heeft open gehouden om in een bodemprocedure zijn aansprakelijkheid te ontkennen (zie 4.3). Begroting kan alleen achterwege blijven, als [ verzoekster] misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheid een deelgeschilprocedure aanhangig te maken. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het vorenstaande geen sprake, Dit betekent dat de rechtbank de.kosten die [ verzoekster] voor deze procedure heeft gemaakt, allereerst zal begroten.
4.7.
Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenaamde "dubbele redelijkheidstoets" hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moet redelijk zijn.
4.8.
Uit de declaratie die is overgelegd bij het verzoekschrift, begrijpt de rechtbank dat aan [ verzoekster ] voor het opstellen van het verzoekschrift een bedrag van € 1.694 in rekening is gebracht (gebaseerd op een tijdsbesteding van haar advocaatvan 5 uur tegen een uurtarief van € 280, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw). Zij heeft bij verzoekschrift gesteld dat zij haar overige kosten ter zitting zal specificeren, maar zij heeft.dit nagelaten.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat dit deelgeschil beperkt en overzichtelijk is, zowel wat betreft de omvang als de complexiteit van de procedure. De redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling.van de zaakals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen.door de rechtbank dan ook.worden begrootop het door [ verzoekster] genoemde bedrag van € 1.694, te vermeerderen met het door haar betaalde griffierecht van € 297. Het totaalbedrag komt daarmee op € 1.991. Omdat vast staat dat [ verweerder ] voor de schade van [ verzoekster] aansprakelijk is,zal hij worden veroordeeld tot betaling aan [ verzoekster] van dit bedrag.
Met dank aan de heer mr. H.A. Zandijk, Zandijk Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBDHA-080719