Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 130722 mishandeling tijdens opnames televisieshow #Boos; geen ES; geen uitlokking; nadere instructie nodig t.z.v. schade

RBGEL 130722 mishandeling tijdens opnames televisieshow #Boos; geen ES; geen uitlokking; nadere instructie nodig t.z.v. schade

zie ook https://nos.nl/artikel/2319769-boete-voor-nijmeegse-huisbaas-die-tim-hofman-mishandelde

2De feiten

2.1.

[eiser] is onder andere werkzaam als programmamaker en presentator bij BNNVARA, waarvoor hij onder meer het online programma #BOOS presenteert. In dat programma gaat [eiser] samen met mensen die om uiteenlopende redenen een probleem hebben en zich niet gehoord voelen, op zoek naar een oplossing. [eiser] treedt op als hun woordvoerder. Onderdeel van het programma vormt de ontmoeting tussen degene waarover geklaagd wordt, [eiser] en degene die zich bij het programma aangemeld heeft. Tijdens die ontmoeting wordt geprobeerd het probleem op te lossen. [gedaagde 2] is eigenaar van diverse panden in Nijmegen en verhuurt onder meer studentenkamers. Een groep studenten heeft het programma #BOOS ingeschakeld voor een oplossing in hun conflict met de verhuurder, [gedaagde 2] , vanwege gebreken aan het studentenhuis.

2.2.

Op 14 augustus 2017 is [eiser] samen met een cameraman, een producer/regisseur en vijf betrokken studenten onaangekondigd naar het kantoor van [gedaagde 2] gegaan voor een gesprek. Voor dit gesprek hadden [eiser] en zijn groep confettipoppers, luide muziek en een pot augurken meegenomen om de door de studenten gestelde overlast in het studentenhuis na te bootsen. [gedaagde 2] heeft de voordeur opengedaan, waarna [eiser] met een knal een confettipopper heeft afgeschoten. [gedaagde 2] heeft gevraagd waarvoor ze kwamen en is vervolgens naar binnen gelopen om navraag te doen over het betreffende studentenhuis. Er is op de gang gefilmd, op de werkkamer van de zoon van [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , en op de administratie. De medewerkers van de administratie hebben bezwaar gemaakt tegen het filmen. [gedaagde 2] heeft daarop de groep verzocht de gang op te gaan. Op enig moment is de sfeer omgeslagen, waarop [gedaagde 2] met stemverheffing de groep heeft verzocht het pand te verlaten. Hierop is [gedaagde 1] uit zijn werkkamer gekomen en is er een duw- en trekpartij ontstaan, waarbij [eiser] , [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , de cameraman en een of meer studenten betrokken zijn geweest (hierna: het incident).

 

(.... red. LSA LM)

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. a) voor recht verklaart dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ieder voor zich op grond van artikel 6:162 BW en hoofdelijk op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade van [eiser] als gevolg van de mishandeling op 14 augustus 2017,

b) [gedaagde 1 en 2] . hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:

I. een bedrag van € 214.051,24 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,

II. de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde 1 en 2] . onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en op grond van artikel 6:162 BW dan wel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) aansprakelijk zijn voor de door [eiser] als gevolg van de mishandeling geleden schade. Het strafvonnis van de politierechter en het arrest van het gerechtshof leveren hiervan dwingend bewijs op. Volgens [eiser] zijn de volgende klachten een gevolg van de mishandeling: een gebroken kaak, een zware hersenschudding, nekletsel en psychische klachten. [eiser] stelt dat het letsel tot schade heeft geleid, tot een bedrag van (na vermeerdering van eis) € 214.051,24. [eiser] heeft het beloop van de schade gespecificeerd in de volgende schadeposten:

- lening BNNVARA: € 41.436,50

- verlies van verdienvermogen en extra kosten: € 104.457,00

- medische kosten: € 1.500,00

- reiskosten: € 1.250,00

- kosten voor mantelzorg en huishoudelijke hulp: € 1.634,00

- immateriële schade: € 10.000,00

- wettelijke rente tot 1 januari 2021: € 4.634,04

- buitengerechtelijke kosten: € 49.130,70

---------------

Totaal € 214.051,24

3.3.

[gedaagde 1 en 2] . voeren als verweer dat hen geen onrechtmatig handelen kan worden verweten, omdat zij zodanig door het provocerende gedrag van [eiser] zijn uitgelokt dat zij hun zelfbeheersing hebben verloren. Daarnaast betwist specifiek [gedaagde 1] dat hij [eiser] heeft geslagen en de kaakbreuk heeft veroorzaakt. [gedaagde 2] stelt dat hij [eiser] slechts een klap op de borst heeft gegeven die niet tot een kaakbreuk kan hebben geleid. De agressie kwam volgens [gedaagde 1 en 2] . juist uit de groep van [eiser] , nu [gedaagde 1] door [getuige 2] bij zijn keel is gegrepen en is geschopt. Het enige wat [gedaagde 1 en 2] . hebben gedaan is het naar buiten leiden van de groep van [eiser] , wat gepaard ging met wat duw en trekwerk, aldus [gedaagde 1 en 2] . Het gedrag van [eiser] , waaronder de provocatie, het ondanks herhaaldelijk verzoek niet stoppen met filmen en zijn herhaalde weigering het pand te verlaten, was zodanig dat het de eventuele onrechtmatigheid van de gedragingen van [gedaagde 1 en 2] . heeft opgeheven, althans de plicht tot schadevergoeding heeft doen vervallen omdat de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten eist. Subsidiair doen [gedaagde 1 en 2] . een beroep op eigen schuld van [eiser] . Ten aanzien van de gestelde klachten betwisten [gedaagde 1 en 2] . dat [eiser] hersenletsel, nekklachten en psychische klachten heeft opgelopen bij het incident. Tot slot betwisten [gedaagde 1 en 2] . (de omvang van) de door [eiser] gestelde schadeposten, behoudens en alleen indien vast komt te staan dat de kaakbreuk is veroorzaakt door [gedaagde 1 en 2] ., een schadeperiode van twee tot drie maanden wegens herstel van de kaakbreuk.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Uit de specificatie van de schadeposten van [eiser] blijkt dat in het gevorderde bedrag van € 214.051,25 al een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade is begrepen, zodat het petitum op dit punt een dubbeltelling bevat.

4.2.

Nu [gedaagde 1] geen cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof, is zowel ten aanzien van [gedaagde 1] als [gedaagde 2] sprake van een op tegenspraak gewezen en in kracht van gewijsde gegaan vonnis (arrest) van de (Nederlandse) strafrechter, waarin bewezen is verklaard dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tezamen [eiser] hebben mishandeld, waarbij [gedaagde 2] [eiser] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist tegen zijn hoofd heeft geslagen en [gedaagde 1] [eiser] (met kracht) meermalen met een gebalde vuist tegen zijn hoofd heeft geslagen en hem bij zijn nek heeft gegrepen, welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad. Deze strafrechtelijke bewezenverklaring levert krachtens artikel 161 Rv in een civiele procedure dwingend bewijs op van dat feit, zowel ten aanzien van [gedaagde 2] als ten aanzien van [gedaagde 1] . Dit dwingende bewijs van onrechtmatig handelen is vatbaar voor tegenbewijs. Daartoe moeten concrete feiten en omstandigheden worden aangevoerd die afbreuk kunnen doen aan de strafrechtelijke bewezenverklaring.

4.3.

Het primaire verweer richt zich eerst op de mishandeling - [gedaagde 2] stelt alleen een klap op de borst te hebben gegeven met vlakke hand en [gedaagde 1] betwist in het geheel dat hij [eiser] heeft geslagen- en vervolgens op de kwalificatie ‘mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg’ met de stelling dat het handelen van [gedaagde 1 en 2] . niet tot een kaakbreuk heeft geleid.

Mishandeling

4.4.

Voor de beoordeling of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] [eiser] heeft geslagen en zo ja, welke kwalificatie daaraan moet worden gegeven, beschikt de rechtbank over de camerabeelden en de verklaringen die partijen en de getuigen (de aanwezige studenten, de producer en het aanwezige personeel van [gedaagde 1 en 2] .) bij de politie hebben afgelegd (zie 2.9. t/m 2.12.). Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank de volledige uitzending van #BOOS bekeken. Ter zitting is opnieuw een gedeelte van de camerabeelden bekeken. Dit betreft het gedeelte vanaf binnenkomst van [eiser] met zijn ploeg en de studenten in het kantoorpand van [gedaagde 1 en 2] . tot en met de escalatie en het incident. Op beeld is niet te zien dat [eiser] door [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] met een gebalde vuist tegen zijn hoofd wordt geslagen. Op het moment waarop de slag(en) volgens [eiser] heeft/hebben plaatsgevonden, wordt het camerabeeld geblokkeerd door de aanwezigen. Net daarvoor zegt [gedaagde 2] met stemverheffing ‘eruit’ en maakt hij de voordeur open en loopt terug naar [eiser] . [gedaagde 1] stormt daarop zijn kantoor uit en grijpt [eiser] bij zijn nek en trekt hem naar achteren waarna een worsteling ontstaat. Bij deze worsteling zijn in het begin alleen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] betrokken. Op beeld is wel te zien dat [gedaagde 1] zijn arm met een gebalde vuist terugtrekt. Wat hij daarvoor met zijn gebalde vuist heeft gedaan, is niet zichtbaar, dat beeld is geblokkeerd. Wel is duidelijk dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] rond [eiser] staan. Later verdwijnt iedereen uit beeld (de camera valt, wordt weggenomen of wordt neergelegd), waarna de stem van [gedaagde 2] te horen is die zegt: ’Moet jij ook een klap voor je bek hebben’.

4.5.

Daarnaast zijn er (afgezien van de verklaring van [eiser] ) zes getuigen die, afzonderlijk van elkaar, verklaren dat zij gezien hebben dat zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] [eiser] hebben geslagen, waarbij twee getuigen specifiek verklaren dat zij gezien hebben dat [gedaagde 1] [eiser] tegen zijn hoofd en lichaam sloeg. Daartegenover staan de verklaringen van twee medewerkers van [gedaagde 1 en 2] .. [getuige 7] verklaart dat zij niemand zag slaan en [getuige 6] verklaart dat ze duwen en trekken heeft gezien. [gedaagde 1] verklaart zelf dat hij geen slaande beweging maakte en dat hij door een andere persoon werd geschopt en het uitmondde in duwen en trekken en dat hij [eiser] heeft vastgegrepen om zijn vader te ontzetten. [gedaagde 2] verklaart dat [eiser] met een gebalde vuist een slaande beweging richting zijn hoofd maakte en dat hij [eiser] als reactie een klap heeft gegeven met zijn vlakke hand, volgens hem op zijn borstkas. Deze verklaring komt niet overeen met de beelden, aangezien daarop geen slaande beweging van [eiser] te zien is, maar alleen dat [eiser] met zijn vinger naar [gedaagde 2] wijst. Het merendeel van de getuigen verklaren gezien te hebben dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [eiser] hebben geslagen; sommigen hebben zelfs een vuistslag gezien. Dat getuigen [getuige 7] en [getuige 6] niet hebben gezien dat er werd geslagen en alleen wat duw- en trekwerk hebben gezien, kan mogelijk worden verklaard door de ontstane chaos en het feit dat het zicht op enig moment werd geblokkeerd door een aantal aanwezigen, zoals ook op de camerabeelden is te zien. Het is afhankelijk van waar iemand stond wat diegene heeft gezien. De enkel door [gedaagde 1 en 2] . gestelde ongerijmdheid over of de camera wel of niet is afgepakt en zo ja, door wie, is onvoldoende om afbreuk te kunnen doen aan de juistheid van de verdere inhoud van de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de studenten en de producer. Samen met de camerabeelden en de op beeld te horen opmerking van [gedaagde 2] “Ja, moet je een klap op je bek hebben?” komt de rechtbank tot de conclusie dat geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tegenbewijs opleveren van de strafrechtelijk bewezen verklaarde mishandeling. Daarmee staat vast dat [gedaagde 1 en 2] . onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld.

Zwaar lichamelijk letsel

4.6.

Niet betwist is dat [eiser] tijdens het incident op 14 augustus 2017 een kaakbreuk heeft opgelopen. [gedaagde 1 en 2] . hebben in de conclusie van antwoord aangevoerd dat de uitgedeelde klap(pen) niet tot een kaakbreuk kan/kunnen hebben geleid, maar gesteld noch gebleken is dat [eiser] tijdens het incident op andere wijze dan door de klap of één van de klappen van [gedaagde 1 en 2] . een kaakbreuk kan hebben opgelopen, zeker niet nu (één van) die klap(pen) met een gebalde vuist is/zijn gegeven. Een alternatieve oorzaak is ook niet gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dan ook geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot tegenbewijs tegen de bewezenverklaringen in het strafvonnis en het arrest dat de mishandeling door [gedaagde 1 en 2] . heeft geleid tot de gebroken kaak van [eiser] , wat is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.

Uitlokking

4.7.

[gedaagde 1 en 2] . voert vervolgens aan dat de in beginsel bestaande onrechtmatigheid van de mishandeling door uitlokking van [eiser] is opgeheven, dan wel dat de plicht tot schadevergoeding geheel is vervallen door de uitlokking van [eiser] . [gedaagde 1 en 2] . verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688, Taams/Boudeling). Dit verweer faalt. Daartoe is het volgende redengevend.

4.8.

Op zichzelf staat vast dat [eiser] ongevraagd met een cameraploeg en vijf studenten het kantoor van [gedaagde 1 en 2] . heeft bezocht. Uit de in het geding gebrachte camerabeelden blijkt het volgende. [eiser] belt aan bij het kantoor van (het bedrijf van) [gedaagde 1 en 2] . en [gedaagde 2] doet open. [eiser] schiet daarbij in de deuropening een confettipopper af, waarvan [gedaagde 2] schrikt. Ze staan in het voorportaal van het kantoor en [eiser] zegt: “kom maar binnen jongens”. De sfeer is op dat moment rustig en [gedaagde 2] vraagt waarvoor ze komen. [eiser] vertelt over de klachten van de studenten over hun studentenhuis en hun vergeefse verzoeken aan [gedaagde 1 en 2] . om de problemen op te lossen. [gedaagde 2] loopt verder naar binnen om navraag te doen naar het betreffende studentenhuis en [eiser] loopt met de groep mee naar binnen. [gedaagde 2] maakt daartegen geen bezwaar. Eerst komen ze in het kantoor van [gedaagde 1] die daar op dat moment zit met een zakenrelatie. Om [gedaagde 1 en 2] . te laten ondervinden welke overlast de studenten ervaren, hebben [eiser] en de groep luide muziek meegenomen (die is inmiddels uitgezet) en augurken (omdat er kennelijk door onbevoegden augurken worden achtergelaten in het studentenhuis). [eiser] maakt kenbaar dat hij een internetprogramma maakt en er wordt vanaf het eerste moment gefilmd. Na de kamer van [gedaagde 1] begeeft de groep zich met [gedaagde 2] naar de administratie. Daar wordt weer een confettipopper afgeschoten en worden augurken aangeboden/opgedrongen aan de aanwezige medewerkers. De medewerkers van de administratie geven aan dat zij niet gefilmd willen worden. [gedaagde 2] verzoekt de groep dan naar de gang te gaan. Dit levert een korte discussie op en [gedaagde 2] zegt daarop: “anders zet ik je gewoon buiten.”

4.9.

De sfeer slaat dan om en [gedaagde 2] leidt [eiser] richting de voordeur. [eiser] zegt: “nee, we gaan niet naar buiten” en draait zich om en wijst met zijn vinger naar [gedaagde 2] . [gedaagde 2] loopt door het voorportaal naar de voordeur en zegt met stemverheffing “naar buiten”. Dit is het moment waarop [gedaagde 1] uit zijn kantoor komt gestormd en met zijn arm [eiser] in de houdgreep neemt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het moment van escalatie en verricht [gedaagde 1] hiermee de eerste geweldshandeling. Dat [eiser] zich bij het ontworstelen uit de houdgreep wegdraait van de voordeur, kan niet gezien worden als een bewuste actie, waaruit zou kunnen volgen dat hij niet van plan was om naar buiten te gaan, maar slechts, gelet op de positie van de arm van [gedaagde 1] om zijn nek, als een poging van [eiser] om zich te ontworstelen aan diens greep, waarbij hij geen andere kant op kon draaien.

4.10.

Dat [eiser] met gebruikmaking van een confettipopper, luide muziek en het opdringen van augurken het kantoor van [gedaagde 1 en 2] . is binnengekomen, terwijl alles met een camera werd opgenomen en dat hij daarmee -wellicht uit op spraakmakende tv- niet op eerste verzoek van [gedaagde 2] is gestopt en weg is gegaan, maakt niet dat sprake is van zodanig uitlokkend gedrag van [eiser] , dat de conclusie moet luiden dat de reactie van [gedaagde 1 en 2] . niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. Daarvoor is doorslaggevend dat [eiser] zich op geen enkel moment verbaal of fysiek agressief jegens [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] heeft gedragen en dat het juist [gedaagde 1] was die zorgde voor een escalatie door [eiser] op enig moment hardhandig bij zijn nek vast te pakken, met zijn arm in een houdgreep. Dat één van de studenten [gedaagde 1] vervolgens bij zijn keel heeft gegrepen -waarvan overigens wordt gezegd dat dit een afweerreactie is geweest om [eiser] te bevrijden uit de houdgreep- rechtvaardigt niet de latere geweldshandelingen van [gedaagde 1 en 2] . gericht tegen [eiser] , waaronder het een of meermalen met gebalde vuist slaan tegen het hoofd. De eerste geweldshandeling (de houdgreep) was afkomstig van [gedaagde 1] , terwijl uit de camerabeelden onmiskenbaar blijkt dat de groep van [eiser] zich al richting de uitgang bewoog. Dit acht de rechtbank een disproportionele reactie van [gedaagde 1] op de situatie. Dat [eiser] zich niet de-escalerend heeft opgesteld door niet eerder te stoppen met zijn door [gedaagde 1 en 2] . als provocerend ervaren gedrag, zoals [gedaagde 1 en 2] . stelt, kan niet tot een andere conclusie leiden. De door [gedaagde 1 en 2] . gestelde gelijkenis met de omstandigheden uit het arrest Taams/Boudeling gaat dan ook niet op. Van uitlokking is in dit geval geen sprake.

4.11.

De mishandeling levert een onrechtmatige daad van zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] op in de zin van artikel 6:162 BW. Dat de rol van [gedaagde 2] door de politierechter minder zwaar is geacht en dat, zoals ook door de rechtbank thans is geoordeeld, [gedaagde 1] heeft gezorgd voor escalatie doet niet af het onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] . Wie uiteindelijk de vuistslag heeft gegeven die heeft geleid tot de kaakbreuk is, gelet op artikel 6:166 BW, niet relevant.

Eigen schuld

4.12.

Hoewel een beroep op eigen schuld een schadevergoedingsverweer betreft, komt de rechtbank, vooruitlopend op de beoordeling van de omvang van de schade, reeds nu tot het oordeel dat de door [gedaagde 1 en 2] . aangevoerde omstandigheden ook niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Bij het beroep op eigen schuld benadrukt [gedaagde 1 en 2] . dat, indien [eiser] zich niet zo provocerend had opgesteld en had uitgelegd welk probleem moest worden opgelost en [gedaagde 1 en 2] . de kans had gegeven te zoek naar een oplossing, de mishandeling niet zou hebben plaatsgevonden. Zoals hiervoor reeds overwogen, bestond er geen enkele rechtvaardiging voor de mishandeling. Zelfs als de houding van [eiser] als een te verwijten gedraging zou kunnen worden aangemerkt en er tussen die gedraging en de mishandeling causaal verband zou bestaan, dan heeft te gelden dat de ernst van de gedraging van [eiser] zoveel geringer is in verhouding tot de ernst van de gedragingen van [gedaagde 1 en 2] ., dat de billijkheid in dat geval zou eisen dat de schadevergoedingsplicht van [gedaagde 1 en 2] . geheel in stand zou blijven, nu immers vast staat dat de mishandeling (in ieder geval) tot een kaakbreuk heeft geleid, waarvan het herstel een aantal maanden heeft geduurd.

4.13.

De slotsom is dat [gedaagde 1 en 2] . onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat het handelen van [gedaagde 1 en 2] . aan hen kan worden toegerekend, zodat zij aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden en lijdt als gevolg van de mishandeling door [gedaagde 1 en 2] .. De vordering onder I. kan worden toegewezen.

Schade

4.14.

Voor het bepalen van de hoogte van de schade, die [eiser] stelt als gevolg van het incident te hebben geleden is allereerst van belang om vast te stellen welk letsel [eiser] heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling door [gedaagde 1 en 2] . [eiser] stelt dat hij door de mishandeling een kaakbreuk, een (zware) hersenschudding en nekletsel heeft opgelopen. Verder stelt [eiser] dat sprake is van psychische klachten als gevolg van het incident.

4.15.

[gedaagde 1 en 2] . stelt in dit verband dat de kaakbreuk met goed resultaat is behandeld en dat de door [eiser] gestelde hersenschudding, nekklachten en psychische klachten niet worden bevestigd in de medische stukken en dat daarvoor causaal verband met de mishandeling ontbreekt.

kaakfractuur

4.16.

Vast staat dat [eiser] een gebroken kaak heeft opgelopen als gevolg van het incident. Hij is daarvoor behandeld door middel van het plaatsen van brackets (slotjes) en elastiekjes. Niet betwist is dat hij door de behandeling zijn mond beperkt kon openen, was aangewezen op vloeibaar voedsel en minder goed kon praten. Voldoende aannemelijk is dat hij gedurende die periode niet of slechts beperkt heeft kunnen werken. Na drie maanden is de behandeling geëindigd (zie 2.4: 12 november 2017) en de kaak is genezen, op een ‘knakkend kaakgewricht’ na. Hoewel dat volgens [eiser] met name vervelend is bij eten en zoenen, is gesteld noch gebleken dat hij als gevolg van de kaakfractuur nog klachten of beperkingen ervaart.

hoofd- en nekklachten en psychische klachten

4.17.

[eiser] stelt dat hij door de vele klappen en stompen op zijn hoofd een hersenschudding heeft opgelopen en dat hij maanden lang last heeft gehad van hoofdpijn, vermoeidheidsklachten en verminderde concentratie. Hij stelt dat hij pas één jaar na het incident daarvan volledig is hersteld. Verder stelt hij dat hij langdurige nekklachten heeft opgelopen, waarvoor hij naast fysiotherapie ook behandelingen bij een chiropractor heeft ondergaan. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij, hoewel het beter gaat, nog altijd restklachten ervaart, zoals problemen met prikkelingen en concentratie en blijvende nekklachten. Aanvankelijk ging hij vier keer in de week naar een fysiotherapeut, nu nog eens in de zoveel tijd. Ook heeft hij psychische klachten overgehouden aan de mishandeling, waarvoor hij nog regelmatig een psycholoog bezoekt.

4.18.

[gedaagde 1 en 2] . betwisten het door [eiser] gestelde nek- en hersenletsel en voeren aan dat daarvoor geen steun kan worden gevonden in de medische stukken. Uit die stukken blijkt volgens [gedaagde 1 en 2] ook niet dat [eiser] heeft blootgestaan aan een mechanisme dat tot whiplashachtige klachten zou kunnen leiden. Een hersenschudding vereist bewustzijnsverlies en amnesie en de tegenover de fysiotherapeut en chiropractor geuite (spannings)klachten van nek en schouder en hoofdpijnklachten zijn veel voorkomende klachten, die velerlei oorzaken kunnen hebben. [gedaagde 1 en 2] . betwisten dan ook dat de langdurige klachten die [eiser] stelt te ondervinden (beperkt concentratievermogen en beperkte energie) het gevolg zijn van het incident op 14 augustus 2017. Zij betwisten ook de door [eiser] gestelde psychische klachten.

4.19.

Bij de stukken bevindt zich een aantal adviezen van de door partijen afzonderlijk geraadpleegde medisch adviseurs. De medisch adviseur van [eiser] komt tot de conclusie dat sprake is van whiplash trauma, terwijl de medisch adviseur van [gedaagde 1 en 2] . deze conclusie bij herhaling betwist.

4.20.

Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende. [eiser] heeft na het incident bij zijn huisarts melding gemaakt van onder meer hoofdpijn, last van vermoeidheid en concentratieverlies als gevolg van het incident en de huisarts spreekt van een matige hersenschudding (zie 2.5), waarvan het herstel zeker vier maanden in beslag heeft genomen. Het rapport van de fysiotherapeut spreekt van ‘typische’ nek-schouder-hoofdpijn als gevolg van een hoog energetisch moment, waarbij de nek een whiplash moment heeft doorgemaakt (zie 2.6.) en de chiropractor heeft [eiser] behandeld voor onder meer pijn en spanning in zijn nek, rug en schouders. De arbo arts schrijft in een gespreksverslag van het spreekuur dat [eiser] heeft bezocht (prod. 5 akte houdende overlegging producties van [eiser] ) op 9 oktober 2017 dat [eiser] als gevolg van het incident arbeidsongeschikt is, dat zijn beperkingen liggen in een beperkte concentratie en energie en gevoeligheid voor audio- en visuele prikkels en dat hij geen herstart voor het einde van het jaar verwacht, op 27 november 2017 dat de beperkingen van [eiser] nog niet erg zijn verminderd en dat hij nog arbeidsongeschikt is, en op 11 januari 2018 dat het langzaam vooruit gaat en dat [eiser] een kleine herstart gaat maken, maar dat zijn oude energie- en concentratieniveau nog niet op het oude peil is.

4.21.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze stukken voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] als gevolg van het incident behalve een kaakfractuur ook letsel aan zijn hoofd en/of nek heeft opgelopen, als gevolg waarvan hij klachten en beperkingen heeft ondervonden. De enkele omstandigheid dat [eiser] deze klachten niet direct na het incident aan zijn huisarts heeft gemeld, doet, gelet op de kaakfractuur die op dat moment op de voorgrond stond, daar niet aan af. De overgelegde stukken van de huisarts, fysiotherapeut en chiropractor bieden voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat deze klachten in causaal verband staan met het incident. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] door zijn letsel (kaakfractuur en hoofd-/nekklachten) gedurende een periode van drie tot vier maanden niet of nauwelijks heeft kunnen werken.

4.22.

Op grond van de thans ter beschikking staande (medische) stukken kan echter niet worden vastgesteld hoe lang die klachten hebben aangehouden en evenmin of, en zo ja in welke mate, die klachten na drie tot vier maanden nog tot beperkingen hebben geleid. Ook kan daaruit niet worden afgeleid of, en zo ja welke klachten en beperkingen [eiser] op dit moment nog heeft en evenmin of die klachten en beperkingen (nog steeds) het gevolg zijn van (in causaal verband staan met) het incident op 14 augustus 2017. Dat geldt ook voor de door [eiser] gestelde psychische klachten. In de verklaring van de huisarts (zie 2.8.) staat dat [eiser] na het incident psychische klachten had bestaande uit herbeleving en angsten, waarvoor hem EMDR therapie is geadviseerd, maar dat was in 2019, zodat het causaal verband tussen die klachten en het incident vooralsnog niet vast staat. De rechtbank acht daarom nader onderzoek door een of meer deskundigen noodzakelijk, te denken valt aan een neuroloog of orthopedisch chirurg voor wat betreft de hoofd- en nekklachten en een psychiater voor wat betreft de psychische klachten. De rechtbank is voornemens aan hen de IWMD-vraagstelling voor te leggen.

4.23.

Voordat tot het gelasten van een deskundigenbericht wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, alsmede over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol.

4.24.

[gedaagde 1 en 2] . zullen als aansprakelijke partij belast worden met het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundige(n).

4.25.

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn partijen er al op gewezen dat zij rekening moeten houden met de mogelijkheid van meer deskundigenberichten en/of bewijsopdrachten. Daarbij moet worden gedacht aan een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige. Daarnaast is het partijdebat ten aanzien van de (omvang van de) schadeposten nog niet uitgekristalliseerd. De mogelijkheid bestaat dat de vraag welke opdrachten/projecten [eiser] als gevolg van de mishandeling niet heeft kunnen uitvoeren niet zonder nadere instructie (bewijslevering en/of nader deskundigenonderzoek) beantwoord zal kunnen worden en [gedaagde 1 en 2] . moeten er rekening mee houden dat zelfs bij schade volgend uit alleen de kaakbreuk, gelet op het beroep van [eiser] , een rekenkundige nodig zal zijn om te komen tot vaststelling van de omvang van de schadepost verlies aan verdienvermogen. Gelet op het voorgaande geeft de rechtbank partijen nogmaals in overweging om te proberen alsnog in onderling overleg tot afwikkeling van de schade te komen.

4.26. In afwachting van de uitlating van partijen met betrekking tot de te benoemen deskundige(n) zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. Rechtbank Gelderland 13 juli 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3618