Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 191224 benadeelde partijen die onder nummer vordering hebben ingediend dienen naam en geboortedatum alsnog kenbaar te maken

RBMNE 191224 benadeelde partijen die onder nummer vordering hebben ingediend dienen naam en geboortedatum alsnog kenbaar te maken

Inleiding
Op de zittingen van 4, 6 en 13 december 2024 zijn de zaken tegen verschillende verdachten binnen het onderzoek 03Waard24 behandeld. De zaken gaan onder meer over de verdenking van openlijke geweldpleging tegen, onder andere, agenten, na de voetbalwedstrijd in de Galgenwaard in Utrecht tussen FC Utrecht en Go Ahead Eagles op 26 mei 2024. 23 van deze agenten hebben onder een zogenoemd ‘T-nummer’ een vordering tot schadevergoeding ingediend. Verschillende advocaten van de verdachten hebben aangevoerd dat het niet mogelijk is om onder nummer een vordering tot schadevergoeding in te dienen. De rechtbank heeft op de zittingen bepaald dat zij eerst op dit formele punt zal besluiten, voordat de vorderingen eventueel inhoudelijk worden besproken. De beslissing van de rechtbank op dit punt wordt hieronder gegeven.

De rechtbank stelt voorop dat, gelet op artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), pas na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting een beslissing wordt gegeven over de ontvankelijkheid van de vordering van een benadeelde partij. Voor dat moment kan alleen toepassing worden gegeven aan artikel 333 Sv; het uitspreken van de kennelijke niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.

Op de ochtendzitting van 4 december 2024 is een daartoe strekkend verzoek door de rechtbank verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank verzet artikel 333 Sv zich er echter niet tegen dat de rechtbank gedurende het onderzoek ter terechtzitting alsnog tot het oordeel komt dat een benadeelde partij kennelijk niet-ontvankelijk is in haar vordering. Nu het debat over de onder nummer ingediende vorderingen in alle zaken uitgebreid is gevoerd, zal de rechtbank beoordelen of de benadeelde partijen op dat punt ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Formeel wordt beoordeeld of sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid, maar de eerdere terughoudende toets die op 4 december 2024 is aangelegd, wordt nu ‘vervangen’ door een beoordeling ten gronde van de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. Het oordeel is op dit moment uitdrukkelijk beperkt tot het punt van het indienen van de vordering onder ‘T-nummer’.

Standpunten

De benadeelde partijen vertegenwoordigd door mr. Ceulen en mr. Rezaie
Mr. Ceulen en mr. Rezaie hebben aangevoerd dat het wel mogelijk is om als benadeelde partij een vordering onder nummer in te stellen. Zij hebben daartoe uitgebreid gemotiveerd dat de betrokken ME’ers en AE’ers goede (veiligheids)redenen hebben om anoniem te blijven. Zij wijzen er daarbij op dat de wetgever het mogelijk heeft gemaakt om anoniem aangifte te doen en dat die anonimiteit dan ook gewaarborgd dient te blijven in het verdere vervolg van het strafproces, ook wanneer diezelfde aangever zijn schade wenst te verhalen. Daarbij wordt de verdediging volgens de benadeelde partijen niet in haar belangen geschaad. Er wordt niet volledig anoniem geprocedeerd, maar onder een ‘T-nummer’ dat identificerend en onderscheidend werkt en valt te relateren aan de processen-verbaal in het dossier. De benadeelde partijen verwijzen verder naar vier vonnissen waarin rechtbanken vorderingen ingesteld onder nummer ontvankelijk hebben geacht.1

Subsidiair verzoeken de benadeelde partijen om de rechter-commissaris de stukken met betrekking tot de vorderingen ongeanonimiseerd te laten bekijken, zodat gecontroleerd kan worden dat de gegeven onderbouwingen daadwerkelijk bij de vorderingen horen.

De benadeelde partijen vertegenwoordigd door mr. De Boer en mr. Zwart
Mr. De Boer en mr. Zwart hebben zich aangesloten bij hetgeen mr. Ceulen en mr. Rezaie naar voren hebben gebracht. Ook ten aanzien van hun cliënten is benadrukt dat de betreffende agenten er sterk aan hechten dat hun namen (en andere gegevens) niet bekend worden. Ook is aansluiting gezocht bij het subsidiaire voorstel dat is gedaan door mr. Ceulen en mr. Rezaie.

Het Openbaar Ministerie
Met de benadeelde partijen is de officier van justitie van mening dat de vorderingen van de benadeelde partijen onder nummer kunnen worden ingediend. Daarbij is verwezen naar andere rechtbanken die dit hebben toegestaan en is toegelicht waarom er in dit geval voor is gekozen de agenten anoniem aangifte te laten doen en waarom die anonimiteit voortgezet zou moeten kunnen worden als die agenten zich als benadeelde partij voegen. Ook is aansluiting gezocht bij het subsidiaire voorstel dat is gedaan door mr. Ceulen en mr. Rezaie.

De verdediging
De advocaten van de verdachten hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het anoniem indienen van een vordering benadeelde partij moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van die benadeelde partij. De wet biedt deze mogelijkheid niet, zo stellen zij, terwijl het in het civiele recht ook niet is toegestaan om anoniem te procederen. Anoniem procederen past volgens de verdediging ook niet bij de systematiek van het Wetboek van Strafvordering en de belangen van de verdediging zouden worden geschaad als dit wel zou worden toegestaan, omdat het bijvoorbeeld onmogelijk wordt gemaakt om de (onderbouwing van de) vorderingen te controleren.

 

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de processuele kant van de vordering van de benadeelde partij wordt beheerst door de voorschriften van het Wetboek van Strafvordering.2 Uit het latere overzichtsarrest van de Hoge Raad volgt niet dat dit anders is geworden.3

Artikel 51g lid 1 Sv bepaalt dat de benadeelde partij zich voorafgaand aan de zitting kan voegen in het strafproces door middel van een door de minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld formulier. Van die mogelijkheid hebben de benadeelde partijen in dit geval gebruik gemaakt. In artikel 51b lid 1 (oud) Sv, dat als artikel 51g lid 1 Sv is gehandhaafd met de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces,4 was bepaald dat de benadeelde partij opgave moest doen van zijn naam, voornamen, geboortedatum en woon- of verblijfplaats in een door de Minister van Justitie vastgesteld formulier. In het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 17 maart 20095 heeft de toenmalige Minister van Justitie in reactie op de wens vanuit de Tweede Kamer om slachtoffers door afscherming van hun adresgegevens grotere anonimiteit te bieden toegezegd dat hij het bestaande voegingsformulier zou aanpassen. Ingevolge de wet van 6 juni 2011 tot aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven6 is de wettelijke verplichting van de benadeelde partij dat hij opgave moest doen van zijn naam, voornamen, geboortedatum en woon- of verblijfplaats in een door de Minister van Justitie vastgesteld formulier opgeheven. Artikel 51g lid 1 Sv is aangepast, in die zin dat is bepaald dat opgave moet plaatsvinden door middel van een door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld formulier, zonder de gegevens in de wet nader vast te leggen. Het formulier is voor het laatst vastgesteld bij besluit van 28 november 2018 tot vaststelling van het formulier voor schadevergoedingsverzoeken in het strafproces.7 Om de persoonsgegevens van het slachtoffer beter te beschermen is uit het formulier de vermelding van de woonplaats van het slachtoffer geschrapt. Het formulier vereist wel de opgave van de volledige naam en geboortedatum van het slachtoffer dat schadevergoeding vordert. Uit de toelichting bij voornoemd besluit volgt dat deze gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding.8

Uit voorgaande volgt dat de wetgever met het oog op het bieden van een grotere anonimiteit van slachtoffers in het strafproces uitdrukkelijk heeft stilgestaan bij de gegevens die een slachtoffer moet invullen wanneer hij zich met een schadevergoeding in het strafproces wenst te voegen. Na overleg met betrokken partijen en instanties, zijnde het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Rechtspraak, Slachtofferhulp Nederland, het Schadefonds Geweldsmisdrijven en het Centraal Justitieel Incassobureau, is voornoemd formulier laatstelijk vastgesteld.9 Er is daarbij voor gekozen om uitsluitend nog voor te schrijven dat een benadeelde partij zijn naam en geboortedatum kenbaar moet maken. Dat werd kennelijk gezien als een absoluut minimumvereiste om de vordering te kunnen beoordelen.

Dat opgave van de naam en geboortedatum van de benadeelde partij noodzakelijk is, volgt ook uit andere bepalingen die het Wetboek van Strafvordering kent met betrekking tot de benadeelde partij. Zo schrijft artikel 361 lid 6 Sv voor dat bij de beslissing over de vordering van de benadeelde partij ook geoordeeld moet worden over de proceskosten van de benadeelde partij én de verdachte. Een vonnis waarbij de benadeelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten van de verdachte, is niet executeerbaar wanneer de benadeelde partij niet bij naam bekend is. Ook het zelfstandig appel van de benadeelde partij, geregeld in artikel 421 Sv, is niet denkbaar bij een benadeelde partij waarvan geen persoonsgegevens bekend zijn gemaakt.

Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van de wetgever om hierin desgewenst verandering aan te brengen. Daarbij dient dan ook aandacht besteed te worden aan andere bepalingen met betrekking tot de benadeelde partij, die thans niet passen bij een benadeelde partij waarvan geen persoonsgegevens bekend zijn. Voorts kan de wetgever dan (procedurele) waarborgen inbouwen waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van de verdediging. De rechtbank ziet gelet op vorenstaande dan ook geen juridische ruimte om onder nummer ingediende vorderingen toe te staan.

Anders dan de benadeelde partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging wel in haar belangen wordt geschaad doordat de benadeelde partijen hun vordering onder nummer hebben ingediend. Weliswaar valt een link te leggen tussen de ingestelde vorderingen en processen-verbaal in het dossier, maar dat geldt niet voor de onderbouwing van de vorderingen. De verdediging kan niet controleren of stukken met betrekking tot de medische toestand van een benadeelde partij wel bij die benadeelde partij horen.


Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken.10 Het past niet bij deze regels om deels geanonimiseerde stukken over te leggen met de toelichting dat de wederpartij op de juistheid daarvan kan vertrouwen, zoals in dit geval namens de benadeelde partijen is voorgesteld.

De rechtbank gaat niet uit van opzettelijk frauduleus handelen aan de zijde van de benadeelde partijen, maar de verdediging, en ook de rechtbank, moet wel in de gelegenheid zijn een vordering met bijbehorende onderbouwing te controleren. Daarnaast kunnen vergissingen, die niet ondenkbaar zijn bij het aantal vorderingen dat in deze zaak is ingediend, niet worden gesignaleerd. Dat de vorderingen zijn ingediend door agenten die worden vertegenwoordigd door een beëdigd advocaat, maakt dit niet anders. Aan de mededelingen gedaan door of namens agenten komt in het civiele recht geen bijzondere bewijswaarde toe. Het (subsidiaire) voorstel vanuit de benadeelde partijen en de officier van justitie om de rechter-commissaris de juistheid van de vorderingen en de onderbouwing daarvan in beslotenheid te laten beoordelen, komt onvoldoende tegemoet aan de rechten van de verdediging.

De benadeelde partijen hebben er nog op gewezen dat het belang van een anonieme aangifte geweld wordt aangedaan op het moment dat de anonieme aangever zijn anonimiteit moet prijsgeven als hij zich met zijn schade wil voegen in het strafproces en dat dat niet de bedoeling kan zijn. De rechtbank ziet hierin geen grond om anders te oordelen. Het is geen verplichting voor aangevers om zich met een vordering tot schadevergoeding in een strafzaak te voegen, maar een recht waaraan de wetgever enkele voorwaarden heeft gesteld. Slachtoffers worden dus niet verplicht om hun anonimiteit op te geven.

De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij vereist is dat die haar volledige naam en geboortedatum kenbaar maakt.


De rechtbank begrijpt dat dit voor de benadeelde partijen die anoniem wensen te blijven een teleurstellende mededeling is. Enerzijds omdat het begrijpelijk en invoelbaar is dat zij hechten aan hun anonimiteit, gelet op hetgeen daarover namens hen naar voren is gebracht. Anderzijds omdat zij door de aangehaalde vonnissen van de rechtbanken Limburg, Zeeland-West-Brabant en Rotterdam de verwachting gehad zullen hebben dat het ook mogelijk is om een vordering tot schadevergoeding in te dienen onder nummer. De rechtbank kijkt echter principieel anders tegen het onderhavige vraagstuk aan dan deze rechtbanken lijken te doen. In die andere zaken lijkt er ook geen of slechts beperkt gemotiveerd verweer gevoerd te zijn tegen het indienen van een vordering onder nummer en is er misschien begrijpelijk gekozen voor een praktische oplossing, ook in meerdere van die vonnissen is namelijk wel overwogen dat het in beginsel niet mogelijk is om ‘anoniem’ een vordering tot schadevergoeding in te dienen. In deze zaak ziet de rechtbank geen ruimte voor een praktische oplossing, omdat de belangen ook aan de zijde van de verdediging groot zijn, er principieel verweer is gevoerd tegen de anonimiteit en de verdediging in deze zaak daadwerkelijk in haar belangen wordt geschaad.

Conclusie

Gelet op al het voorgaande zijn de benadeelde partijen die hun vorderingen onder nummer hebben ingediend (kennelijk) niet-ontvankelijk in hun vorderingen, zoals die nu voorliggen. Beginselen van een behoorlijke procesorde brengen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval mee dat de benadeelde partijen nog in de gelegenheid gesteld moeten worden om het geconstateerde verzuim te herstellen middels het alsnog kenbaar maken van de volledige naam en geboortedatum (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1719). Daartoe stelt de rechtbank de benadeelde partijen die hun vorderingen onder nummer hebben ingediend in de gelegenheid tot en met uiterlijk maandag 30 december 2024.Rechtbank Midden-Nederland 19 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6966