RBMNE 211222 tramaanslag Utrecht; vordering tot herroeping ex 382 Rv kan niet tegen OM worden ingesteld; ten overvloede: afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 211222 tramaanslag Utrecht; vordering tot herroeping ex 382 Rv kan niet tegen OM worden ingesteld; ten overvloede: afgewezen
2
Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] is één van de slachtoffers van de zogeheten tramaanslag in Utrecht op 18 maart 2019. In het strafproces over de tramaanslag heeft [eiser] zich als benadeelde partij gevoegd. [eiser] wil in deze procedure dat een deel van het strafvonnis dat na de tramaanslag tegen de schutter is gewezen, wordt herroepen en dat aan hem € 21.650,- aan smartengeld - op basis van bewezenverklaring van poging tot moord - wordt toegekend. Volgens [eiser] is bij de beoordeling van zijn civiele vordering in de strafzaak sprake geweest van bedrog en/of het achterhouden van camerabeelden door het openbaar ministerie.
2.2.
De Staat vindt dat [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat een vonnis van de strafrechter niet kan worden aangetast via de civiele herroepingsprocedure. Als [eiser] wel ontvankelijk is in zijn vordering, dan vindt de Staat dat deze afgewezen moet worden omdat er geen sprake is van bedrog en/of het ongeoorloofd achterhouden van stukken door het openbaar ministerie.
3
Wat is er tot nu toe gebeurd?
3.1.
Op 18 maart 2019 is in een tram in Utrecht een aanslag gepleegd. Nadat de dader – tegelijk met eiser – in de tram was gestapt, heeft hij met een pistool gericht geschoten op meerdere passagiers in de tram. Ook nadat de dader (hierna: de schutter) weer uit de tram was gestapt, heeft hij opnieuw gericht op mensen geschoten. Bij deze tramaanslag zijn vier mensen overleden, anderen ernstig gewond geraakt en hebben veel mensen zich bedreigd gevoeld.
3.2.
[eiser] heeft tijdens de tramaanslag - met gevaar voor zijn eigen leven - meerdere passagiers, zowel in als buiten de tram, geholpen om te vluchten en aan de pistoolschoten van schutter te ontkomen. De politie heeft de schutter op dezelfde dag van de aanslag aangehouden. [eiser] is dezelfde dag als getuige gehoord. Sindsdien staat het leven van [eiser] op zijn kop, kan hij niet meer goed slapen en komt hij bijna niet meer buiten. [eiser] staat onder medische behandeling voor zijn psychische klachten.
3.3.
Na de tramaanslag hebben politie en justitie een uitgebreid opsporingsonderzoek verricht. Op 6 mei 2019 heeft politiebrigadier [verbalisant] - in aanvulling op een eerder proces-verbaal - een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van het onderzoek van de situatie in de tram tijdens de aanslag (proces-verbaalnummer PL0900-2019079354-177), waarbij gebruik is gemaakt van de trambeelden. In dit proces-verbaal wordt het overzicht van de gebeurtenissen in de tram ondersteund met (uitvergrote) screenshots (‘stills’) van de camerabeelden uit de tram. Uit het proces-verbaal blijkt dat in het achterste gedeelte van het tramstel waar de aanslag plaatsvond, vier camera’s hangen die genummerd zijn (vanaf de achterzijde richting het midden van de tram) als 5, 1, 2 en 8.
3.4.
Tijdens een bespreking met één van de betrokken officieren van justitie op 20 juni 2019 is [eiser] een 2D-visualisatie getoond waarin is weergegeven hoe de inzittenden zich door de tram verplaatsen, voorafgaand en tijdens het schieten. Daarbij is [eiser] geïnformeerd dat de camerabeelden te schokkend zijn bevonden om tijdens het strafproces in de zittingszaal te worden getoond, zodat daar een 3D-visualisatie zal worden getoond.
3.5.
Op 6 september 2019 heeft [eiser] samen met één van de betrokken officieren van justitie een door de politie gemaakt overzicht van de beelden van drie camera’s die op hem betrekking hebben, bekeken.
3.6.
Op 3 december 2019 heeft één van de betrokken officieren van justitie aan de toenmalige advocaat van [eiser] meegedeeld dat hij als slachtoffer van bedreiging met een terroristisch misdrijf op de tenlastelegging zou komen, omdat er geen bewijs is dat de schutter in en/of buiten de tram op hem heeft proberen te schieten.
3.7.
Op 28 januari 2020 heeft de mondelinge behandeling van een (eerste) kort geding bij de voorzieningenrechter plaatsgevonden over de vordering van [eiser] tot veroordeling van de Staat tot afgifte van de integrale camerabeelden. Tijdens deze kort geding procedure is aan de orde gekomen dat in de op 6 september 2019 getoonde compilatie van beelden, de beelden van één van de vier camera’s van de achterzijde van de tram waarop [eiser] te zien is, camera 8, niet is gebruikt, waarvoor de Staat excuses heeft aangeboden. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 27 februari 2020 de vordering van [eiser] afgewezen. Bij arrest van 2 februari 2021 is dit vonnis in hoger beroep bekrachtigd.
3.8.
Omdat [eiser] het niet eens was met de kwalificatie van het strafbare feit waarvoor hij als slachtoffer van de tramaanslag op de tenlastelegging zou komen, heeft hij op
27 februari 2020 een klaagschrift op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [eiser] heeft daarin onder meer verzocht het openbaar ministerie te bevelen dat vervolging wordt ingesteld wegens poging tot moord op hem, meermalen gepleegd. De behandeling van het klaagschrift is daarna aangehouden.
3.9.
Tussen 2 en 6 maart 2020 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de schutter plaatsgevonden. Het openbaar ministerie heeft vanwege de ernst van de camerabeelden, deze beelden niet toegevoegd aan het strafdossier. Tijdens de inhoudelijke behandeling is een 3D-visualisatie van de beelden afgespeeld. Verder heeft de rechtbank gebruik gemaakt van het proces-verbaal van 6 mei 2019 (proces-verbaalnummer PL0900-2019079354-177) met daarin afdrukken van ‘stills’ van de beelden en een beschrijving van wat op de beelden van de camera’s in de tram is te zien. Daarnaast heeft de rechtbank gebruik gemaakt van verschillende getuigenverklaringen. [eiser] heeft als benadeelde partij een civiele vordering ingediend, onder meer vanwege immateriële schade.
3.10.
Bij vonnis van 20 maart 2020 (parketnummer: 16/659055-19) (hierna: het strafvonnis) heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland de schutter veroordeeld voor moord met terroristisch oogmerk op vier mensen, de poging daartoe op drie mensen en de bedreiging met een terroristisch misdrijf van zeventien mensen. De rechtbank heeft daartoe - voor zover voor deze zaak relevant - in hoofdstuk 6 (pagina 12 en 13 van het strafvonnis) op grond van de in bijlage 2 genoemde bewijsmiddelen, bewezen verklaard dat de verdachte:
“( ... )
Feit 4 op maart 2019 te Utrecht, ( ... , ... , ... , ... ), [eiser] [eiser], ( ... en ... ) heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, telkens door in een tram waarvan de deuren waren afgesloten, in de nabijheid van voornoemde personen, een vuurwapen door te laden en met dat vuurwapen te richten en te schieten op meerdere passagiers van de tram, waarbij verdachte Allah akbar heeft geroepen;
Feit 5 op 18 maart 2019 te Utrecht, de na te noemen personen heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf:
- [eiser] , ( ... , ... en ... ), telkens door met een vuurwapen in de hand dreigend op de voornoemde personen af te lopen en daarbij te schieten met het vuurwapen,
- ( ... ),
- ( ... ),
- ( ... ),
waarbij verdachte Allah akbar heeft geroepen;”
3.11.
De rechtbank is bij deze bewezenverklaring, zoals blijkt uit paragraaf 5.3.1.1 van het strafvonnis, uitgegaan van de volgende feitelijke gang van zaken:
- op pagina 4, 2e alinea, 5e regel:
“In de tram
( ... )
Nadat verdachte op [B] heeft geschoten, heeft hij zijn vuurwapen omhoog geheven richting [eiser] , die hierop is weggedoken.”
- op pagina 5, onder het kopje ‘Buiten de tram’:
Buiten de tram zijn – onder anderen – ( ... ), [eiser] [eiser], ( ... , .. en ... ) [C] te hulp geschoten. Zij hebben haar versleept in de richting van de auto’s die stonden opgesteld voor het stoplicht aan de Beneluxlaan.
Verdachte, die de tram had verlaten, is in versnelde pas en onderwijl schietend gelopen in de richting van het groepje mensen dat [C] te hulp schoot. Hij riep daarbij: “Allah Akbar!”. Allen zijn op de vlucht geslagen, terwijl [C] op het wegdek is blijven liggen. ( ... )
Verdachte is vervolgens in een Renault Clio gestapt die daar door de eigenaar in diens vlucht met draaiende motor is achtergelaten en hij is daarin weggereden in de richting van de Pijperlaan. ( ... )”
3.12.
Tegen het strafvonnis is geen hoger beroep ingesteld, waardoor het in kracht van gewijsde is gegaan.
3.13.
Op 29 april 2021 heeft een mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag plaatsgevonden, over de vordering van [eiser] in kort geding om de Staat te veroordelen de integrale beelden te verstrekken van camera’s 1, 2, 5 en 8 en alle beelden van de camera op perron ‘Noord’, vanaf het moment dat [eiser] de tram instapt tot het moment dat de schutter in de rode Renault Clio wegrijdt. Bij vonnis van 4 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter deze vordering afgewezen. [eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3.14.
Op 7 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de artikel 12 Sv-procedure plaatsgevonden. Bij beschikking van 8 juni 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het beklag van [eiser] afgewezen.
3.15.
Daarna is [eiser] deze procedure bij de kantonrechter gestart.
3.16.
Op 4 maart 2022 heeft het gerechtshof Den Haag proces-verbaal opgemaakt van de gemaakte afspraken tussen [eiser] en de Staat, waarmee ook de hoger beroepsprocedure tegen het kort geding vonnis van 4 mei 2021 is beëindigd. Onderdeel van de afspraken is dat [eiser] de volledige beelden krijgt te zien van camera’s 1, 2, 5 en 8 in de tram over de periode van het instappen van de dader in de tram tot het uitstappen van de dader uit de tram, en van de camera op het perron van de halte waarop de dader en [eiser] zijn ingestapt, vanaf het moment van instappen van de dader tot 10.45.09 uur. Verder is afgesproken dat de herroepingsprocedure door of namens [eiser] wordt ingetrokken voorafgaand aan de (in die procedure geplande) zitting van 11 april 2022, tenzij in de getoonde beelden iets anders te zien is dan is vastgesteld in het strafvonnis tegen de dader van 20 maart 2020.
3.17.
[eiser] heeft daarna de beelden, zoals overeengekomen, gezien op 17 maart 2022 gezien. Dit was voor hem aanleiding deze procedure niet in te trekken.
4
De vordering en het verweer
4.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 382 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de herroeping van het strafvonnis met parketnummer 16/659055-19 met betrekking tot zijn als benadeelde partij ingestelde civiele vordering, en hem smartengeld toe te kennen voor het bedrag van € 21.650,- als gevolg van een bewezenverklaring van een poging tot moord op hem als slachtoffer bij de tramaanslag in Utrecht op 18 maart 2019, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
4.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat hij na de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2021 heeft ontdekt dat het openbaar ministerie gegevens heeft achtergehouden en/of bedrog heeft gepleegd. Dat maakt dat hij via deze procedure herroeping vraagt van het strafvonnis van 20 maart 2020. Daarbij is zijn als benadeelde partij ingestelde civiele vordering toegewezen tot een bedrag van € 15.721,08 als gevolg van bewezenverklaring van bedreiging van hem met een terroristisch misdrijf. Volgens [eiser] zou de rechtbank zonder dat bedrog of achterhouden van stukken in het strafvonnis hebben beslist dat sprake was van een poging tot moord met een terroristisch misdrijf op hem.
4.3.
De Staat voert verweer en stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat een strafvonnis niet via het civiele recht kan worden aangetast. De herroepingsprocedure van artikel 382 Rv is volgens de Staat niet van toepassing in strafzaken. Daarnaast is het openbaar ministerie niet de wederpartij van [eiser] zoals bedoeld in artikel 382 Rv. De Staat vindt dat de vordering ook op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen omdat geen sprake is geweest van het door [eiser] beweerde bedrog of het ongeoorloofd achterhouden van stukken door het openbaar ministerie.
5
De beoordeling
5.1.
De kantonrechter constateert dat de Staat tegen de vordering van [eiser] meerdere formele en inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd. De kantonrechter zal hierna op beide argumenten ingaan, te beginnen met de formele argumenten waarom [eiser] volgens de Staat in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
Is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering?
5.2.
De kantonrechter zal als eerste het verweer van de Staat beoordelen dat het openbaar ministerie niet de wederpartij van [eiser] is zoals bedoeld in artikel 382 sub a en c Rv. De Staat wijst er daartoe op dat in het strafvonnis de civiele vordering van [eiser] als benadeelde partij gedeeltelijk is toegewezen ten laste van de schutter, waarbij hij is veroordeeld het toegewezen bedrag aan [eiser] te betalen. De kantonrechter volgt dit verweer. Uit artikel 382 sub a en sub c Rv volgt dat een vonnis kan worden herroepen indien het berust op bedrog door de wederpartij of indien stukken van beslissende aard door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. Onder ‘wederpartij’ moet worden verstaan de partij die de wederpartij was in de procedure, waarin het vonnis is gewezen waarvan herroeping wordt gevorderd. In de procedure tegen de schutter die tot het strafvonnis heeft geleid, heeft de officier van justitie namens het openbaar ministerie wel een standpunt ingenomen over de civiele vordering van [eiser] tegen de schutter, maar de Staat was in die procedure niet de wederpartij van [eiser] . Dit betekent dat [eiser] voor zijn vordering tot herroeping van (een deel van) het strafvonnis op grond van artikel 382 sub a en sub c Rv, met het dagvaarden van de Staat in deze procedure niet de juiste wederpartij heeft betrokken. Als [eiser] in de strafzaak al een wederpartij had die kan worden beschouwd als de wederpartij zoals bedoeld in artikel 382 Rv en er van uitgaande dat ook de benadeelde partij in een strafproces een beroep op dit artikel kan doen, dan ligt het voor de hand dat de schutter die wederpartij was, omdat de civiele vordering ten laste van hem is gevorderd en aan [eiser] is toegewezen. [eiser] heeft daarom de verkeerde partij gedagvaard, zodat de kantonrechter [eiser] al om die reden niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering. Indien [eiser] het openbaar ministerie op (onrechtmatig) handelen zou willen aanspreken zijn daar in het civiele recht wel mogelijkheden voor, maar de kantonrechter ziet niet in dat [eiser] als benadeelde partij in een strafproces dit op grond van artikel 382 Rv kan doen.
5.3.
Dit betekent dat de kantonrechter niet toekomt aan een beoordeling van de overige formele en inhoudelijke argumenten. Ook aan het verzoek van [eiser] tijdens de zitting om over de mogelijkheid van het beroep van een benadeelde partij in een strafproces op artikel 382 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, komt de kantonrechter niet toe. De antwoorden van de Hoge Raad op eventuele prejudiciële vragen kunnen in deze procedure, nu de kantonrechter al van oordeel is dat de verkeerde partij is gedagvaard, niet tot een andere beslissing leiden.
Overwegingen ten overvloede
5.4.
Ook al komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van de overige formele en de inhoudelijke argumenten, de kantonrechter ziet – gelet op de stukken en wat op de zitting is besproken – wel aanleiding om ten overvloede het volgende te overwegen over de inhoudelijke argumenten van [eiser] .
5.5.
[eiser] heeft voor zijn standpunt dat sprake is geweest van bedrog en/of het achterhouden van stukken door het openbaar ministerie onder meer gewezen op wat naar voren is gekomen bij de toelichting van de advocaat-generaal tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2021 in de artikel 12 Sv-procedure. Tijdens het lezen van de pleitnota heeft de advocaat-generaal gesteld dat het vuurwapen van de schutter ‘omhoog in de richting van [eiser] is gericht’, en dat het niet gericht is gehouden op [eiser] . In het proces-verbaal van 6 mei 2019 (van de tramsituatie) is op pagina 12 juist terug te vinden dat het vuurwapen ‘horizontaal’ op [eiser] is gericht. Ook op de ‘still’ van het camerabeeld om 10.41.37 uur in het proces-verbaal is te zien dat de schutter zijn vuurwapen horizontaal en niet omhoog in de richting van [eiser] heeft gehouden.
5.6.
De kantonrechter heeft tijdens de zitting vastgesteld dat tussen partijen een misverstand is ontstaan over de uitleg van de woorden ‘omhoog, in de richting van [eiser] ’. Namens de Staat heeft de gemachtigde toegelicht (en voorgedaan) dat deze beschrijving van ‘omhoog’ door de advocaat-generaal niet ziet op de richting van horizontaal naar het plafond, maar vanaf de grond naar horizontaal, tot op schouderhoogte. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de rechtbank in het strafvonnis bij de beoordeling van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder meer gebruik heeft gemaakt van het proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer PL0900-2019079354-177, zie bijlage 2, op pagina 58, van het strafvonnis). In bijlage 2 van het strafvonnis staat bij de beschrijving van de beelden die in de tram zijn gemaakt op het tijdstip van 10.41.37 uur: ‘Verdachte richt hierna zijn wapen op [eiser] ’. Hieruit blijkt dat de rechtbank in het strafvonnis ervan is uitgegaan dat het vuurwapen ‘gericht is geweest op [eiser] ’ en dat de strafrechter deze woorden zo heeft begrepen zoals de Staat stelt dat deze zijn bedoeld. De kantonrechter ziet in de beschrijving in de pleitnota van de advocaat-generaal en de beschrijving in het proces-verbaal om 10.41.37 uur, daarom geen aanknopingspunten voor bedrog of het achterhouden van stukken door het openbaar ministerie.
5.7.
[eiser] stelt verder dat hij het later opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van camera’s, vanuit het perspectief van de tramgetuigen, van 18 februari 2020 (proces-verbaalnummer PL0900-2019079354-1065) op 5 maart 2020, op de dag van de zitting in de strafzaak, niet heeft ontvangen, zoals de Staat heeft gesteld. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [eiser] vindt dat het openbaar ministerie dit proces-verbaal voor hem heeft achtergehouden. Wat hier ook van zij, voor zover [eiser] hiermee wil betogen dat het vuurwapen op hem gericht is geweest, is dit in het strafvonnis ook bewezen verklaard. De omstandigheid dat [eiser] dit proces-verbaal op 5 maart 2020 nog niet zou hebben ontvangen, is daarom niet van beslissende aard geweest voor het strafvonnis over de civiele vordering van [eiser] . Bovendien heeft de rechtbank in de strafzaak de inhoud van dit proces-verbaal mondeling weergegeven. Uit het niet of niet tijdig ontvangen van het proces-verbaal kan daarom ook niet geconcludeerd worden dat het openbaar ministerie stukken van beslissende aard heeft achtergehouden.
5.8.
[eiser] heeft tijdens de zitting gesteld dat in de processen-verbaal over de tramaanslag en in de getuigenverklaringen, de gebeurtenissen ten aanzien van hem anders en/of onvolledig zijn beschreven in vergelijking met de beschrijvingen bij de andere slachtoffers. Alleen bij hem is vermeld dat het ‘vuurwapen omhoog was geheven’, bij andere slachtoffers staat er steeds ‘gericht op’. In het proces-verbaal van 6 mei 2019 staat dat slachtoffer [D] een ‘klik’ heeft gehoord. [eiser] heeft ook een ‘klik’ gehoord, maar dat is in het proces-verbaal weggelaten.
5.9.
De kantonrechter kan uit het proces-verbaal van bevindingen van de tramsituatie van 6 mei 2019 (proces-verbaalnummer PL0900-2019079354-177) en uit het door de Staat overgelegde (gedeelte van het) proces-verbaal van 18 februari 2020 (proces-verbaalnummer PL0900-2019079354-1065), echter niet opmaken dat de beelden van de camera’s in de tram niet juist zijn beschreven en/of dat de verklaring van [eiser] over de tramaanslag onjuist is weergegeven. Ook uit deze stelling van [eiser] volgt daarom niet dat het openbaar ministerie bedrog heeft gepleegd of stukken van beslissende aard heeft achtergehouden. ECLI:NL:RBMNE:2022:5429