RBMNE 230519 Mishandeling; civiel kan geen hoger smartengeld gevorderd worden dan hetgeen zonder voorbehoud in de strafzaak is gevorderd
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 230519 Mishandeling; civiel kan geen hoger smartengeld gevorderd worden dan hetgeen zonder voorbehoud in de strafzaak is gevorderd
2
De beoordeling
2.1.
In deze procedure vordert [eiseres] dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis
a. voor recht zal verklaren dat [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden
en voorts dat de rechtbank [verweerder] zal veroordelen
tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en
tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 120.000,00 en
in de proceskosten, de nakosten daarin begrepen.
2.2.
[eiseres] vordert vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van een door [verweerder] tegen haar gepleegd misdrijf. Dat heeft betrekking op het volgende. Bij onherroepelijk geworden arrest van het (toenmalige) Gerechtshof Arnhem van 8 november 2011 is [verweerder] voor dat misdrijf, poging tot doodslag, veroordeeld. Bewezen is verklaard dat, kort gezegd, [verweerder] de keel van [eiseres] heeft dichtgeknepen, haar heeft gestompt en haar meerdere malen met een mes heeft gestoken in haar gezicht, op haar hoofd, armen en borst. In dat arrest is aan [eiseres] een bedrag va € 5.000,00 aan immateriële schade toegekend. Zij had een hoger bedrag aan immateriële schade gevorderd en zich met betrekking tot de materiële schade alle rechten voorbehouden. Voor het meerdere boven € 5.000,00 is [eiseres] in haar vordering door het hof niet-ontvankelijk verklaard. [verweerder] heeft € 5.000,00 aan [eiseres] betaald.
2.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [verweerder] geen verweer voert. Dat leidt ertoe dat de vorderingen in beginsel kunnen worden toegewezen. Vanwege het bijzondere karakter van deze zaak zal de rechtbank er enkele ambtshalve overwegingen aan wijden.
2.4.
Het arrest van het hof is onherroepelijk geworden. Daarmee vormt het arrest dwingend bewijs van de bewezen verklaarde handelingen van [verweerder] , die de rechtbank in 2.2 heeft verwoord, behoudens tegenbewijs. [verweerder] heeft geen tegenbewijs aangeboden, zodat de rechtbank het bewezenverklaarde in het arrest als vaststaand aanneemt.
2.5.
Deze bewezen handelingen moeten worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad van [verweerder] tegen [eiseres] . Gelet op het arrest van het hof behoeft dit geen nadere toelichting.
2.6.
Het is voorts duidelijk dat deze onrechtmatige daad schade aan [eiseres] heeft veroorzaakt. Zij is geslagen en gestoken, terwijl ook haar keel is ingedrukt geweest. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk gebeuren schade veroorzaakt. Deze schade, die hierna iets preciezer zal worden besproken, bestaat uit een immaterieel en een materieel deel. De gevraagde verklaring voor recht kan dan ook worden toegewezen.
2.7.
[eiseres] vordert veroordeling tot betaling van de schade door [verweerder] , op te maken in een schadestaatprocedure. Het ligt voor de hand dat die vordering, omdat aannemelijk is dat [eiseres] schade heeft geleden, zal worden toegewezen.
2.8.
De rechtbank zal nu onderzoeken of en voor welk bedrag het voorschot op de schadevergoeding kan worden toegewezen.
[eiseres] kan in deze procedure niet alsnog een hoger bedrag aan immateriële schade vorderen.
2.9.
Uit het formulier benadeelde partij, zoals dat namens [eiseres] op 9 maart 2011 bij de officier van justitie is ingediend blijkt dat zij gevorderd heeft een bedrag toe te wijzen van € 31.765,00 aan immateriële schadevergoeding.
2.10.
Uitgangspunt zijn de wettelijke bepalingen omtrent de positie van het slachtoffer in het strafproces en het op grond daarvan vastgestelde Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces, verder te noemen het formulier tot voeging, zoals die golden in 2011. De rechtbank overweegt dat de artikelen 51f, g en h van het Wetboek van strafvordering (Sv) en artikel 361 Sv, zoals die toen luidden, voor de beoordeling van dit geschil van belang zijn.
In de artikelen 51 f, g en h Sv zijn regels opgesteld met betrekking tot de rol van het Openbaar Ministerie over informatievoorziening aan het slachtoffer over vervolging van de verdachte, het zich voegen als benadeelde partij in het strafproces en de eventuele bemiddeling tussen slachtoffer en verdachte met betrekking tot de afwikkeling van de door het slachtoffer geleden schade. In artikel 51g lid 1 Sv is onder meer bepaald dat de officier van justitie het slachtoffer bij de mededeling dat hij tot vervolging van de verdachte overgaat een formulier van voeging geeft. De voeging zelf geschiedt voor de aanvang van de terechtzitting door de indiening van het formulier tot voeging bij de officier van justitie.
Op het formulier tot voeging staat een voorbehoud: “Ten aanzien van eventuele overige schade worden alle rechten voorbehouden.”
2.11.
Uit de wettekst, uit de toelichting daarbij en uit de commentaren kan niet worden afgeleid dat iedere vordering van een benadeelde partij in het strafproces als een voorwaardelijke vordering moet worden gezien, dan wel als een voorschot op de totale schade. Uit artikel 361 Sv volgt dat, indien de strafrechter oordeelt dat de vordering of een deel daarvan een onevenredige belasting legt op het strafproces, de benadeelde in zijn vordering of een deel daarvan niet ontvankelijk wordt verklaard. Indien dat gebeurt, betekent dat dat de benadeelde het niet ontvankelijk verklaarde deel van zijn vordering aan de burgerlijke rechter mag voorleggen.
2.12.
Uit het door [eiseres] ingevulde formulier tot voeging blijkt dat zij haar vordering tot betaling van immateriële schade niet heeft ingediend als voorschot op de nog nader te begroten schade. Uit de hiervoor geciteerde slotzin van het formulier tot voeging kan dat ook niet worden afgeleid. Daarin staat dat alleen voor de “overige schade” een voorbehoud wordt gemaakt, met andere woorden, de schade en kosten die niet op het formulier tot voeging staan vermeld.
2.13.
In de voeging van [eiseres] in de strafprocedure tegen [verweerder] heeft de strafrechter op basis van het formulier tot voeging overwogen dat hij de vordering wegens immateriële schade toewijst tot € 5.000,00 en dat hij [eiseres] met betrekking tot het restant van deze vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, omdat de behandeling daarvan een te grote belasting van de strafprocedure en dat zij dat deel aan de burgerlijke rechter mag voorleggen. Uit het strafvonnis (en uit het Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces )volgt zonneklaar dat de gehele door [eiseres] ingediende vordering tot vergoeding van haar immateriële schade van € 31.785,00 bedroeg. Zij heeft geen voorbehoud gemaakt om dit deel van haar schade nader te begroten. Slechts voor het niet toegewezen gedeelte (€ 31.785,00 -/- € 5.000,00 =) van € 26.785,00 kan [eiseres] dus haar vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen. Voor zover zij nu een hoger bedrag wenst te vorderen, zal dat meerdere moeten worden afgewezen. De rechtbank zal dat niet nu al doen, omdat [eiseres] voor het vaststellen van de schade verwijzing naar de schadestaatprocedure vordert. [eiseres] moet echter met dit oordeel bij het indienen van haar schadestaatstaat rekening houden.
[eiseres] heeft materiële schade geleden
2.14.
Zoals hiervoor is overwogen volgt uit het door [verweerder] tegen haar gepleegde misdrijf voort dat zij naast immateriële schade ook materiële schade heeft geleden. Zij heeft schadestaat opgesteld. Met betrekking tot de materiële schade gaat het om € 115.000,00. Het gaat om toekomstschade, verlies aan arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp en nog enkele PM-posten. De rechtbank behoeft nu de juistheid van deze posten niet te beoordelen. Dat zal in de schadestaatprocedure aan de orde komen. Wel is voldoende aannemelijk dat [eiseres] in elk geval een deel van deze schade heeft geleden. Hierna wordt beoordeeld welk deel nu al als voorschot kan worden toegewezen.
De omvang van het gevorderde voorschot.
2.15.
De rechtbank herhaalt dat [eiseres] € 120.000,-- aan voorschot vordert. Daarbij is [eiseres] uitgegaan van een totaal aan immateriële schade van € 75.000,--. Dat is niet juist, zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld. Dit deel van de schade bedraagt maximaal nog € 26.785,00. De rechtbank zal hiermee rekening houden in het bepalen van de hoogte van het voorschot en dat vaststellen op € 75.000,00. Van dat bedrag is de rechtbank voldoende zeker dat dit in de bodemprocedure zal worden toegewezen (zonder dat de rechtbank daarmee een oordeel geeft over het hoger gevorderde bedrag). [eiseres] heeft immers onderbouwd gesteld dat zij sedert het tegen haar gepleegde misdrijf arbeidsongeschikt is en kosten heeft moeten maken voor hulp in de huishouding. Deze kostenposten vormen een belangrijk deel van de door [eiseres] gevorderde materiële schade. Met betrekking tot de toekomstige schade houdt de rechtbank een slag om de arm, omdat in deze procedure de precieze omvang van die toekomstige schade niet kan worden beoordeeld. Op deze wijze komt de rechtbank tot het hiervoor genoemde schadebedrag. Dat bedrag zal als voorschot worden toegewezen.
2.16.
[verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] op basis van het toegewezen bedrag op:
- betekening oproeping € 101,91
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat 1.074,00 (1,0 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 1.256,91ECLI:NL:RBMNE:2019:2567