Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 180221 geen aansprakelijkheid voor schade vader die dochter bebloed en in hulpeloze toestand aantrof; geen relativiteit, geen shockschade

RBNHO 180221 geen aansprakelijkheid voor schade vader die dochter bebloed en in hulpeloze toestand aantrof; geen relativiteit, geen shockschade
2

De feiten

2.1.
[naam] en [verweerder] hebben een relatie met elkaar gehad. Op 17 januari 2020 is [verweerder] bij [naam] in haar woning geweest.

2.2.
Op 17 januari 2020 heeft [naam] een hersenbloeding gehad. Zij is vlak daarvoor of vlak daarna gevallen en heeft daardoor een hoofdwond opgelopen en veel bloed verloren. [naam] heeft zelf na haar val [verzoeker] gebeld. [verzoeker] heeft [naam] in haar woning aangetroffen en vervolgens 112 gebeld. [naam] is in verband met haar verwondingen naar het UMC gebracht.

2.3.
Bij brief van 6 augustus 2020 heeft mr. Van der Weijden [verweerder] aansprakelijk gesteld voor onrechtmatig handelen jegens [verzoeker]. In deze brief wordt aangegeven dat [verzoeker] door toedoen van [verweerder] heel erg is geschrokken van de confrontatie van zijn met bloed besmeurde dochter en haar met bloed besmeurde woning. [verzoeker] ondervindt daarvan naweeën in de vorm van psychisch letsel.

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt – samengevat en in een gewijzigd verzoek – dat de kantonrechter bij beschikking:
- bepaalt dat [verweerder] aansprakelijk en draagplichtig is voor het aan hem toegebracht letsel,
- [verweerder] veroordeelt tot betaling van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding;
- [verweerder] veroordeelt in de kosten van het verzoek van € 1.500,- en het griffierecht van € 308,-.

3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker], samengevat en voor zover van belang, het volgende ten grondslag.

[verweerder] was aanwezig in de woning toen [naam] viel en een hevig bloedende hoofdwond opliep. [verweerder] heeft [naam] in hulpeloze toestand achter gelaten, hij heeft geen hulp gehaald, geen 112 gebeld en niets gedaan om [naam] te helpen. [naam] heeft, omdat zij niet in staat was [verzoeker] eerder te bellen, [verzoeker] pas vele uren later telefonisch weten te bereiken. [verzoeker] heeft [naam] badend in het bloed aangetroffen in een met bloed besmeurde woning. [verzoeker] heeft gezien hoe het medisch personeel in haast tempo eerste zorg aan [naam] verleende en heeft gezien dat [naam] in een ijltempo naar het ziekenhuis werd vervoerd. [verzoeker] heeft voor het leven van [naam] gevreesd. Doordat [verweerder] geen hulp aan [naam] heeft geboden en geen 112 heeft gebeld, heeft hij [verzoeker] erg laten schrikken waardoor bij [verzoeker] psychisch letsel is opgetreden. [verweerder] heeft niet gehandeld zoals in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.

3.3.
[verweerder] voert gemotiveerd verweer.

Aan [verweerder] kan geen verwijt worden gemaakt van het ontstaan van de hersenbloeding bij [naam]. Hij betwist dat hij [naam] heeft zien vallen en/of dat hij bij de val aanwezig is geweest, dat hij overtollig bloed heeft gezien en dat hij [naam] op enig moment in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.

Primair stelt [verweerder] dat [verzoeker] niet bevoegd is een deelgeschil op te starten omdat hij niet met letsel is geconfronteerd. Subsidiair stelt [verweerder] dat het geschil zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. Meer subsidiair is [verweerder] van mening dat [verzoeker] geen bewijs heeft aangeboden voor zijn vorderingen. Uiterst subsidiair betwist [verweerder] dat hij onrechtmatig heeft gehandeld onder meer omdat hij geen veiligheids- of verkeersnorm heeft overtreden.

3.4.
De kantonrechter zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen.

4
De beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter 4.1.

Op grond van artikel 1019x lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek als dat van [verzoeker] te worden gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. Een verzoek bij de kantonrechter kan onder meer worden gedaan indien het belang van het verzoek het bedrag van € 25.000,- niet overstijgt (artikel 93 sub a Rv). De hoogte van de verzochte bedragen is in deze zaak gelegen onder het bedrag van € 25.000,- zodat de kantonrechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.

Behandeling van het deelgeschil

4.2.
De kantonrechter ziet aanleiding eerst in te gaan op de vraag of [verweerder] onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld. Indien deze vraag negatief wordt beantwoord, dienen de verzoeken van [verzoeker] in dit deelgeschil te worden afgewezen. Beantwoording van die vraag geeft ook duidelijkheid over de kans van slagen in een bodemprocedure. Indien geen sprake is van onrechtmatig handelen heeft een bodemprocedure immers geen kans van slagen.

4.3.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat [verweerder] jegens hem, [verzoeker], een onrechtmatige daad heeft gepleegd doordat [verweerder] niet heeft gehandeld zoals in het maatschappelijk verkeer betaamt. [verzoeker] stelt daarvoor dat hij in de woning van [naam] “van de voordeur tot de woonkamer, een meter of vijf” een bloedbad heeft aangetroffen en ook [naam] onder het bloed heeft aangetroffen. [verzoeker] is daar erg van geschrokken en heeft daardoor psychisch letsel opgelopen. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] met “het niet handelen zoals in het maatschappelijk verkeer betaamt” doelt op het feit dat [verweerder] geen hulp aan [naam] heeft geboden nadat zij was gevallen en een hoofdwond had opgelopen, geen 112 heeft gebeld of anderszins hulp heeft gehaald. Bij de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker] desgevraagd uitdrukkelijk aangegeven geen beroep te doen op vergoeding van affectieschade.

4.4.
De stellingen van [verzoeker] met betrekking tot hetgeen zich heeft voorgedaan in de woning van [naam] op 17 januari 2020 en of [verweerder] aanwezig was toen [naam] viel en een hoofdwond opliep, worden door [verweerder] gemotiveerd betwist. Deze stellingen staan daardoor niet vast. Indien de kantonrechter echter zou uitgaan van de juistheid van deze stellingen dan is het hem niet duidelijk hoe het handelen van [verweerder] als een onrechtmatige daad tegen [verzoeker] dient te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de kantonrechter ontbreekt het zogenaamde relativiteitsvereiste (zie artikel 6:163 BW): de geschonden norm moet strekken tot bescherming van het belang van [verzoeker] en zijn schade moet binnen het bereik van de bescherming van die norm vallen. De gestelde handelwijze van [verweerder], het niet handelen zoals in het maatschappelijk verkeer betaamt, strekt zich niet uit ter bescherming van degenen die met de gevolgen van het “niet handelen” worden geconfronteerd. De Hoge Raad heeft wel een uitbreiding van de relativiteit aangenomen, maar dit geldt enkel bij het overtreden van een veiligheids- of een verkeersnorm. De kantonrechter zal daarop onder 4.5 van de beschikking terugkomen. Eventueel kan het “niet handelen”, als vast komt te staan dat [verweerder] inderdaad geen hulp heeft geboden terwijl [naam] hulpbehoevend was, wel als onrechtmatig jegens [naam] worden beschouwd. Aan haar is immers in dat geval niet de hulp geboden die, zoals in het maatschappelijk verkeer betaamt, wel geboden had moeten worden.

4.5.
In artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft de wetgever voor gevallen van letsel en overlijden een specifieke regeling opgenomen die de belangen van derden, niet zijnde de gekwetste zelf, beoogt te beschermen. In dit artikel is opgenomen dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dit wordt ook wel shockschade genoemd en betreft de schade die iemand lijdt doordat bij hem geestelijk letsel is ontstaan door de confrontatie met een schokkende gebeurtenis waarvan een ander slachtoffer is. Alhoewel [verzoeker] heeft aangegeven geen beroep op dit artikel te doen, lijkt dit artikel wel aan het verzoek van [verzoeker] ten grondslag te liggen.

Dat iemand voor zijn onrechtmatig handelen niet alleen aansprakelijk is ten opzichte van het slachtoffer maar ook ten opzichte van een derde die een ongeval waarneemt of met de gevolgen daarvan wordt geconfronteerd, is een uitbreiding van de relativiteit. De Hoge Raad heeft beslist dat deze uitbreiding van de relativiteit aan de orde is bij een overtreding van verkeers- of veiligheidsnormen (Taxibus-arrest ECLI:NL:HR:2002:AD5356), normen die dienen ter voorkoming van ongevallen. Het hof Arnhem heeft in 2011 (ECLI:NL:GHARN:2011:BP8479) geoordeeld dat bij schending van andere normen dan verkeers- of veiligheidsnormen geen ruimte is voor vergoeding van shockschade.

Het gestelde onrechtmatig handelen van [verweerder] betreft het handelen in strijd met een zorgvuldigheidsnorm en geen overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm. De kantonrechter ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om van de geldende jurisprudentie af te wijken.

Aangezien [verzoeker] een schadevergoeding claimt van psychische schade die hemzelf is aangedaan, is van vergoedbare affectie of shockschade geen sprake.

4.6.
Bij het voorgaande komt dat [verzoeker] onvoldoende heeft aangetoond dat zijn psychische schade is veroorzaakt door het handelen van [verweerder]. In de brief van 10 december 2020 van psycholoog drs. M. Braad (hierna: Braad) staat weliswaar dat [verzoeker] is gediagnosticeerd met PTSS. Volgens Braad is deze PTSS veroorzaakt doordat [verzoeker] zijn dochter, [naam], heeft aangetroffen nadat zij een hersenbloeding heeft gehad. De klachten van [verzoeker] zijn verergerd toen [verzoeker] later hoorde dat zijn dochter in een hulpbehoevende toestand is achtergelaten. Tussen partijen is echter niet in geschil dat niet aan [verweerder] is te wijten dat [naam] een hersenbloeding heeft gehad. Van de stelling dat [verweerder] [naam] in een hulpbehoevende toestand heeft achtergelaten, is onvoldoende bewijs overgelegd. Van wat zich in de woning van [naam] heeft voorgedaan op 17 januari 2020 is enkel, in de procedure tussen [naam] en [verweerder], een verklaring van [naam] zelf overgelegd, welke verklaring gemotiveerd door [verweerder] wordt betwist. Ook de andere, in de procedure tussen [naam] en [verweerder], overgelegde stukken, waarnaar door [verzoeker] wordt verwezen en die deels ook door [verzoeker] zijn overgelegd, leiden niet tot bewijs van de stelling van [verzoeker]. De kantonrechter verwijst dienaangaande naar wat hij heeft overwogen in de beschikking in de procedure tussen [naam] en [verweerder].

4.7.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het gestelde handelen van [verweerder] geen onrechtmatige daad oplevert jegens [verzoeker] en evenmin valt onder shockschade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub BW. Daarbij komt dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de gestelde psychische schade is ontstaan door het handelen van [verweerder]. De verzoeken van [verzoeker] dienen om deze reden dan ook te worden afgewezen.

Kosten van het deelgeschil

4.8.
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade en heeft daarbij verzocht – naar de kantonrechter begrijpt – zijn kosten te begroten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv. Aan artikel 1019aa Rv ligt ten grondslag dat de benadeelde de kosten niet of niet volledig vergoed krijgt indien hij de wederpartij ten onrechte voor de schade aansprakelijk heeft gehouden. Van deze situatie is in de deze zaak sprake, zodat de kantonrechter ook dit verzoek van [verzoeker] zal afwijzen. ECLI:NL:RBNHO:2021:1357