RBNNE 250325 dubbele moord Weiteveen, vordering levensonderhoud n.o.; niet verzekerd dat verdediging in voldoende mate verweer heeft kunnen voeren,
RBNNE 250325 dubbele moord Weiteveen, vordering levensonderhoud n.o.; niet verzekerd dat verdediging in voldoende mate verweer heeft kunnen voeren,
- toewijzing affectieschade en deel gevorderde shockschade; voor het meerdere is nader onderzoek noodzakelijk
- studie vertraging afgewezen nu deze schade zich nog niet heeft verwezenlijkt
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding;
1. [naam], [naam], en [naam] hebben gezamenlijk schadevergoeding gevorderd bestaande uit:
Materiele schade (totaal 179.871,89):
-Gederfd levensonderhoud tot een bedrag van 132.462,63
- -
Uitvaartkosten tot een bedrag van 21.934,26
- -
Pro forma kosten met betrekking tot eventuele studievertraging van [naam] en [naam] tot een gezamenlijk bedrag van 25.475,00.
Immateriële schade (totaal 215.000,00):
-Schokschade [naam] tot een bedrag van 50.000,00
- -
Schokschade [naam] tot een bedrag van 30.000,00
- -
Schokschade [naam] tot een bedrag van 30.000,00
- -
Schokschade [naam] tot een bedrag van 30.000,00
-Affectieschade [naam] tot een bedrag van 20.000,00
- -
Affectieschade [naam] tot een bedrag van 20.000,00
- -
Affectieschade [naam] tot een bedrag van 17.500,00
- -
Affectieschade [naam] tot een bedrag van 17.500,00.
Verzocht is de wettelijke rente toe te passen vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop
de schade is ontstaan;
3. [ [naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 1.488,04 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, en 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit schokschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [naam]heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van 4.883,94 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten, en 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en dat deze vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de door [naam] , [naam] en [naam] gevorderde schokschade onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel, zodat dit geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Ook de onderbouwing van geestelijk letsel ten aanzien van de gevorderde schokschade door [naam] en [naam] is volgens de verdediging onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de genoemde klachten het gevolg zijn van de ten laste gelegde feiten. Om die reden is primair verzocht deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde schokschade door [naam] en [naam] heeft de verdediging het causale verband tussen het ontstaan van het geestelijk letsel en het handelen van verdachte betwist, reden waarom de verdediging primair heeft verzocht deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om ten aanzien van de door [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] gevorderde schokschade in goede justitie te bepalen tot welk bedrag iedere vordering wordt toegewezen, in die zin dat gedifferentieerd wordt naar mate van gelijkheid én ongelijkheid, aan de hand van de (nauwere) relatie tot de overleden slachtoffers en de grondslag van het geestelijk letsel. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de eventuele toewijzing van affectieschade.
De pro forma gevorderde schade met betrekking tot toekomstige studievertraging dient niet-ontvankelijk verklaard te worden. Ten aanzien van de uitvaartkosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering gederfd levensonderhoud, zoals primair ingediend door [naam] , [naam] , [naam] en [naam] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de omvang van deze substantiële vordering van complexe aard is en zich niet eenvoudig laat vaststellen. De verdediging heeft in het strafproces onvoldoende mogelijkheden om stellingen en onderbouwing genoegzaam naar voren te brengen, zodat sprake is van een disbalans tussen procespartijen. De verdediging heeft daarbij niet in gelijke mate de mogelijkheid om zich te voorzien van specialistische bijstand in de begroting en behandeling van de aanspraak op gederfd levensonderhoud, zodat de procedure op gespannen voet staat met het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Voor een gedegen beoordeling van de civielrechtelijke vraagstukken is volgens de verdediging nader onderzoek nodig en dit onderzoek zou het strafgeding onevenredig belasten. Om die reden heeft de verdediging verzocht de vordering die ziet op het gederfd levensonderhoud niet- ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot het subsidiair gevorderde verlies aan verdienvermogen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het sociaal minimum, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Uitvaartkosten
Uit de vordering benadeelde partij van [naam] en [naam] in combinatie met de vordering van [naam] en [naam] en de nadere toelichting bij deze vorderingen, stelt de rechtbank vast dat de as van [slachtoffer] is gesplitst en deels in Nederland en deels in Polen is begraven.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat [naam] en [naam] de gestelde schade met betrekking tot de kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] en [slachtoffer] in Nederland, te weten 21.934,26, hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen. Nu uit de vordering niet blijkt wie de uitvaartkosten feitelijk heeft betaald, zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag gelijkelijk verdelen en aan [naam] en [naam] allebei een bedrag toekennen van 10.967,13 ter vergoeding van de uitvaartkosten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het eveneens voldoende aannemelijk dat [naam] en [naam] de gestelde schade met betrekking tot de kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] in Polen, te weten 4.883,94 (betaald door [naam] ) en 1.488,04 (betaald door [naam] ), hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Wettelijke rente materiële schade
De door [naam] en [naam] betaalde uitvaartkosten van [slachtoffer] en [slachtoffer] , bestaande uit drie verschillende onderdelen, zijn voldaan in de periode van februari tot en met september 2024. De uitvaartkosten, bestaande uit negen verschillende onderdelen, die betaald zijn door [naam] en [naam] zijn blijkens de overgelegde facturen en betaalbewijzen voldaan op verschillende momenten in de periode april tot en met juli 2024.
De rechtbank acht het niet opportuun om voor ieder afzonderlijk onderdeel van de vordering die ziet op de uitvaartkosten afzonderlijk de ingangsdatum van de wettelijke rente vast te stellen. Daarom zal de rechtbank een datum kiezen die ongeveer in het midden ligt van de gehele periode waarin de schadeposten zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente met betrekking tot de toegewezen materiële schade toepassen vanaf 1 juni 2024.
Gederfd levensonderhoud
Op grond van artikel 51f Sv jo. artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de echtgenotes, de minderjarige kinderen en andere bloed- of aanverwanten van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, vorderingen indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Door de ouders van [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ) en de kinderen van [slachtoffer] en [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ) is een gezamenlijke vordering ingediend ter zake van gederfd levensonderhoud. Deze vordering valt uiteen in drie verschillende posten, te weten een verlies aan verdienvermogen, hogere woonlasten voor [naam] en [naam] en (extra) huishoudelijke hulp en verzorgingskosten.
Door de ouders en kinderen van [slachtoffer] is primair een verlies aan verdienvermogen gevorderd voor een bedrag van 84.275,10. Subsidiair is een bedrag gevorderd van 62.010,98 waarbij aansluiting is gezocht bij het sociaal minimum, het minimumbedrag dat nodig is om in de eerste levensbehoefte te voorzien. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat sprake is geweest van enig verlies aan verdienvermogen, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de beschikbare stukken de hoogte van de geleden schade onvoldoende worden vastgesteld. Bovendien is niet op eenvoudige wijze vast te stellen door wie gedurende welke periode welke deel van de schade exact is geleden, nu dit in de vordering niet of onvoldoende is gespecificeerd. Nadere bewijslevering en behandeling van dit deel van de vordering zou een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Dat geldt ook met betrekking tot de gevorderde schade die ziet op de hogere woonlasten, de huishoudelijke hulp en de verzorgingskosten. De rechtbank acht het weliswaar aannemelijk dat [naam] en [naam] extra kosten hebben moeten maken als gevolg van het feit dat zij de zorg voor [naam] en [naam] op zich hebben genomen, maar de rechtbank is van oordeel dat de daadwerkelijke schade op basis van de beschikbare stukken onvoldoende kan worden vastgesteld. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze kosten ook sterk samenhangen met de vordering die ziet op het verlies aan verdienvermogen.
De rechtbank zal daarom ook niet overgaan tot het toewijzen van een gedeelte van het gevorderde bedrag, nu sprake is van een onlosmakelijk geheel en de rechtbank het aangewezen acht dat de vordering die ziet op het gederfde levensonderhoud in zijn geheel zou kunnen worden behandeld door de burgerlijke rechter, indien de vordering daar zou worden aangebracht.
De rechtbank is daarnaast met de verdediging van oordeel dat er in het kader van het strafproces onvoldoende ruimte is om een volledig debat te voeren over deze complexe vordering, die begroot is door een partijdeskundige aan de hand van een aantal onzekere factoren en hypothetische uitgangspunten. Nu de rechtbank niet verzekerd acht dat de verdediging, als gevolg van de beperkte ruimte die een strafproces daarvoor biedt, in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van het verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren, is de rechtbank van oordeel, gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 1 EVRM, dat de benadeelde partij ook om die reden in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Affectieschade
De ouders van [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ), de moeder van [slachtoffer] ( [naam] ) en de kinderen van [slachtoffer] en [slachtoffer] ( [naam] en [naam] ) hebben vergoeding voor affectieschade gevorderd.
Het is mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de hiervoor genoemde benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat elk van de benadeelde partijen die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden behoort en bij zijn of haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. Gelet daarop zal de rechtbank de gevorderde bedragen, die aansluiten bij de normbedragen, toewijzen met toepassing van de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024.
Schockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie (dat wil zeggen: onmiddellijk of meteen daarna) met de ernstige gevolgen ervan. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 in aanvulling hierop bepaald dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan op een later moment een hevige emotionele schok teweeg brengt (secundair slachtoffer). Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn: (a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Wanneer naast schokschade door een benadeelde partij ook affectieschade is gevorderd, zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.57
Namens de benadeelde partijen [naam] en [naam] is in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De rechtbank stelt vast dat bij deze benadeelde partijen evident een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de waarneming van het tenlastegelegde of de confrontatie met de gevolgen daarvan en dat dat heeft geleid tot geestelijk letsel waarvoor zij ook zijn behandeld. Deze vorderingen zijn bovendien door verdachte niet betwist. Gelet daarop kunnen [naam] en [naam] aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade in de zin van schokschade. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevorderde schokschade te matigen gelet op de eveneens toegewezen affectieschade, aangezien naar het oordeel van de rechtbank sprake is van twee aparte schadeveroorzakende factoren. Aan de ene kant bestaat het algemene verdriet dat de kinderen van [slachtoffer] en [slachtoffer] hun ouders moeten missen, en aan de andere kant de hevige emotionele schok als gevolg van de directe confrontatie met de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot de gevorderde bedragen van 50.000,00 voor [naam] en 30.000,00 voor [naam] , met toepassing van de wettelijke rente vanaf 16 januari 2024.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] en uit de daarbij overgelegde stukken kan
onvoldoende worden afgeleid dat sprake is geweest van een emotionele schok die het directe gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en dat die schok heeft geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Mede gelet op de betwisting van deze vorderingen door de verdediging, acht de rechtbank nadere onderbouwing en bewijslevering noodzakelijk. Nadere bewijslevering en behandeling van deze vorderingen zou echter een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daar zal de rechtbank niet toe overgaan.
Door de advocaat van de nabestaanden van [slachtoffer] , zijn moeder en broers, is subsidiair aangevoerd dat zij op basis van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak zouden kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de wet en vaste jurisprudentie vergoeding van immateriële schade bij secundaire slachtoffers in beginsel slechts mogelijk is door middel van de toekenning van affectieschade en/of schokschade. Binnen het strafproces is geen ruimte voor een uitgebreide discussie of en, zo ja, in hoeverre er in het civiele recht op andere gronden recht kan bestaan op vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat voor een inhoudelijke beoordeling van deze vorderingen nader onderzoek noodzakelijk zou zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van deze vorderingen tot vergoeding van schokschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de vorderingen met betrekking tot de schokschade slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
P.M. Studievertraging
De rechtbank zal de pro forma gevorderde schade met betrekking tot toekomstige studievertraging niet- ontvankelijk verklaren, nu deze schade zich (nog) niet heeft verwezenlijkt.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat met betrekking tot (een gedeelte) van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , zal de rechtbank met betrekking tot hun vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen [naam] , [naam] , […], [naam] , [naam] en [naam] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] hun eigen proceskosten dragen.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de aan [naam] en [naam] te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van hen te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarigen en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar zijn. Rechtbank Noord-Nederland 25 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1099