RvdR 042025 M.R. Hebly en S.D. Lindenbergh; Doen wat kan; Hoe normering kan bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces
- Meer over dit onderwerp:
RvdR 042025 M.R. Hebly en S.D. Lindenbergh; Doen wat kan; Hoe normering kan bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces
Samenvatting
De verwachtingen over behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces zijn in de afgelopen decennia gegroeid. De vorderingen zijn sinds 1995 niet meer aan een maximum gebonden, de overheid voorziet in verhaal en deels ook in garantie van betaling door middel van de ‘voorschotregeling‘. De behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces is niettemin aan beperkingen gebonden: het proces als zodanig is ondanks de genoemde ontwikkelingen ongewijzigd en leent zich slechts voor het behandelen van eenvoudig vast te stellen schades.Dat roept de vraag op of schadevaststelling door normering kan worden vereenvoudigd.
Voor de inhoud en omvang van het recht op schadevergoeding na strafbare feiten is het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht beslissend. Dat schadevergoedingsrecht bevat vooral open normen, waarvan de uitwerking vorm krijgt in het partijdebat in het civiele proces en in de praktijk voornamelijk in onderhandelingen buiten rechte.
Voor dat partijdebat is in het strafproces om verschillende redenen maar weinig plaats, waardoor de strafrechter doorgaans op basis van beperkte, veelal alleen van de benadeelde afkomstige informatie moet beslissen. Dat beslissen ziet niet alleen op begroting van schadeposten of verweren tegen volledige vergoeding daarvan, maar ook op het al dan niet (of gedeeltelijk) adequaat kunnen behandelen van de vordering. De rechter staat door de ‘voorschotregeling‘ onder druk om zoveel
mogelijk schadevergoedingsvorderingen ten minste deels te behandelen, terwijl de verdachte in het ‘partijdebat‘ in een kwetsbare positie verkeert. Deze ingrediënten leiden tot onvoorspelbaarheid vooraf en tot grote verschillen in uitkomst achteraf, en staan op gespannen voet met de eisen van een eerlijk proces (hoor en wederhoor, equality of arms), waarvan het belang door de Hoge Raad in 2024 in zijn ‘23 april-arresten‘ is benadrukt.
Toepassing van het materiële civielrechtelijke schadevergoedingsrecht binnen het bestek van het strafproces is dus als spelen met een vormenstoof: de strafrechter moet in iedere individuele strafzaak onderzoeken hoe de ‘civielrechtelijke blokken‘ eruitzien én of, in hoeverre en hoe die passen in de beperkte ruimte die het strafproces daarvoor biedt. Het is alleen geen kinderspel: dat onderzoek moet plaatsvinden in de marge van het strafproces, dat primair betrekking heeft op het strafrechtelijk onderzoek. Daarin is schadevergoeding voor de benadeelde dikwijls hoofdzaak, maar
voor de verdachte veelal bijzaak. De bestaande situatie is daarom in verschillende opzichten ongelukkig: verwachtingen zijn hoog, partijen worden teleurgesteld, rechters staan bloot aan kritiek, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid staan onder druk en de overheid subsidieert met de ‘voorschotregeling‘ dikwijls op basis van toevalsfactoren.
Op dit spanningsveld heeft dit onderzoek betrekking. De centrale vraag is hoe normering kan bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces. Normering kan op verschillende manieren vorm krijgen en ook op uiteenlopende onderwerpen betrekking hebben: materieelrechtelijk en processueel. Daarom onderzoekt dit rapport langs verschillende lijnen wat passende en reële mogelijkheden zijn. Het motto daarbij is: doen wat kan.
Voor de vraag welke schadesoorten en -posten door nadere normering (beter) passend kunnen worden gemaakt voor behandeling in het ‘eenvoudige‘ strafproces, geldt dat materiële normering ten behoeve van het strafproces telkens ook door de materieelcivielrechtelijke beugel moet kunnen, omdat anders een ‘eigen‘ strafrechtelijk schadebegrip zou moeten worden gecreëerd dat heel veel nieuwe vragen en afbakeningskwesties zou oproepen. Gebondenheid aan het materiële civiele recht
betekent dat de strafrechter binnen de perken van het strafproces ‘gewoon‘ civiel recht toepast en daarbij niet afwijkt van wat de rechter in een ‘onbeperkte‘ civiele procedure kan en mag. Dat betekent onder meer dat de strafrechter weliswaar kan overgaan tot schatting als schade zich niet nauwkeurig laat begroten, maar dat er geen reden is om dat te doen juist vanwege de beperkingen van het strafproces.
Het civiele aansprakelijkheidsrecht kent al verschillende vormen van normering of standaardisering, die ook in het strafproces kunnen worden toegepast. Vergoeding van affectieschade is op vaste bedragen gefixeerd, bij zaakschade kan worden uitgegaan van de objectieve herstelkosten en in de letselschadebranche zijn diverse richtlijnen tot stand gebracht die ook de strafrechter behulpzaam kunnen zijn als hij overgaat tot schatting van schade. Kansen voor verdere materieelrechtelijke
normering zien wij vooral op het punt van de vaststelling van het in het strafproces vaak aan de orde gestelde smartengeld en ten aanzien van deelbeslissingen over zogenaamde ‘shockschade‘.
Smartengeldbedragen moeten volgens de wet ‘naar billijkheid‘ worden vastgesteld. De huidige praktijk van vaststelling is niet inzichtelijk en is bekritiseerd vanwege onvoorspelbaarheid en willekeur. Daarom is een concreet voorstel uitgewerkt dat beoogt de smartengeldbedragen beter te ordenen, zodat de vaststelling ervan in individuele gevallen eenvoudiger, inzichtelijker en consistenter wordt: de Rotterdamse schaal. Deze schaal biedt niet alleen houvast voor de strafrechter, maar evenzeer voor de civiele rechter en voor partijen die hun schade buiten de rechter om afwikkelen.
Ook op het punt van vergoeding van ‘shockschade‘ bestaat nu in het strafproces een nogal kleurrijke praktijk waarin de rechter zoekende lijkt. De Hoge Raad heeft het recht op dit punt in 2022 ‘gepreciseerd‘, maar de praktijk laat zien dat niettemin nog sprake is van uiteenlopende toepassingen in het strafproces. Op punten (samenloop met ‘affectieschade‘, vereisten voor het aannemen van geestelijk letsel) kunnen door de wetgever of de Hoge Raad betrekkelijk eenvoudig keuzes worden gemaakt die de gesignaleerde onvoorspelbaarheid en willekeur op dit punt kunnen beperken en ook de afdoening van dergelijke vorderingen in het strafproces zouden faciliteren.
Verder zien wij mogelijkheden om procedureel beter te standaardiseren wat nodig is voor een kansrijke inhoudelijke behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces en hoe deze behandeling dient plaats te vinden. Dit kan in wezen de behandeling van alle soorten schadevergoedingsvorderingen door de strafrechter faciliteren.
Dat is wat in ieder geval betrekkelijk eenvoudig kan.
Daarnaast is denkbaar dat afdoening van verschillende notoir complexe schadesoorten en -posten, zoals verlies van arbeidsvermogen door letsel en derving van levensonderhoud door overlijden, in het strafproces wordt gefaciliteerd door materiële normering van het civiele recht. Dat vraagt evenwel (vergaand) ingrijpen van de wetgever, dat ook grote uitwerking zal hebben buiten het strafproces, namelijk bij de reguliere civielrechtelijke afdoening van deze schades in en buiten rechte. Dergelijke normering kan ook daar de afwikkeling faciliteren, maar vergt wel grote stappen die in wezen ook samenhangen met visies op inkomensverdeling. Omdat het bij deze schadeposten gaat om een veelheid van individuele variabelen, denken wij dat ‘softe normering‘ in de vorm van richtlijnen op deze gebieden ook niet eenvoudig is te bereiken. Bovendien geldt dat de strafrechter weliswaar kan overgaan tot schatting als schade zich niet nauwkeurig laat begroten, maar dat er geen reden is om dat te doen juist vanwege de beperkingen van het strafproces, omdat hij dan
zou doen wat de rechter in een civiele procedure niet vermag. Omdat de strafrechter ‘gewoon‘ civiel recht moet toepassen is er dus ook geen ruimte om specifiek met het oog op (meer) afdoening in het strafproces indicatieve standaardbedragen te introduceren voor complexere schades.
De zoektocht naar wat in het strafproces past of passend kan worden gemaakt heeft ook beperkingen aan het licht gebracht. De combinatie van het open karakter van civielrechtelijke normen over schadevergoeding, de noodzaak van een goed partijdebat en het zeer open karakter van de ontvankelijkheidsnorm voor behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces, leidt tot grote onvoorspelbaarheid vooraf van wat wordt behandeld en tot willekeur in uitkomsten.
In de ene zaak wordt – vaak mede door toevalligheden – door de rechter meer ‘ontvangen‘ dan in de andere, waardoor de ene benadeelde meer schadevergoeding ontvangt dan de andere. Dat is prangend, omdat niet-ontvankelijkheid betekent dat de benadeelde verstoken blijft van een betalingsgarantie door de overheid. Met de hiervoor geschetste situatie worden bovendien verwachtingen geschapen die in het strafproces eenvoudigweg niet goed en evenwichtig waargemaakt kunnen worden, met secundaire victimisatie als risico. Deze bezwaren kunnen overigens met een strafprocessuele schadevergoedingskamer niet eenvoudig worden weggenomen.
Daarom is het, zo lang geen sprake is van structurele materiële normering van complexe schadeposten, nodig dat het strafprocessuele ontvankelijkheidscriterium nader wordt genormeerd, zodat voor partijen en voor de strafrechter ook duidelijk is wat niet kan in het strafproces. Het rapport inventariseert daarvoor mogelijkheden die variëren van beperking van de omvang van in het strafproces te behandelen vorderingen tot uitsluiting van behandeling van bepaalde schadeposten.
Het rapport mondt aldus uit in aanbevelingen die betrekking hebben op 1) verheldering van materieelrechtelijke kaders, 2) verbetering van de behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces en 3) ordening en explicitering van wat in het strafproces niet kan worden behandeld.
Nadere normering langs deze drie hoofdlijnen kan wezenlijk bijdragen aan betere behandeling van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces. Structurele verduidelijking van wat niet kan in het strafproces kan bovendien bijdragen aan een evenwichtiger en bestendiger slachtofferbeleid. Slachtoffers van complexe grote personenschades verdienen een voorspelbaarder en evenwichtiger financiële ondersteuning door de overheid. Rechtspraak.nl