Gerecht Eerste Aanleg Ned Antillen 220210 gedetineerde; dwarslaesie na botsing met zijmuur tijdens voetbalspel op binnenplaats
- Meer over dit onderwerp:
Gerecht Eerste Aanleg Ned Antillen 220210 gedetineerde; dwarslaesie na botsing met zijmuur tijdens voetbalspel op binnenplaats
2.1. [eiser] is gedetineerd geweest in blok 7A van de Bon Futuro gevangenis te Curaçao, tot hij op 2 juni 2007 tijdens het voetballen met zijn hoofd tegen een zijmuur is gekomen. Als gevolg hiervan heeft hij een dwarslaesie opgelopen waardoor hij aan beide armen en benen blijvend verlamd is geraakt.
2.2. Van het ongeval is geen rapport opgesteld. De omstandigheden rondom het ongeval zijn tussen partijen echter in zoverre niet in discussie dat het ongeval heeft plaatsgevonden omstreeks 15.00 uur op de buitenplaats van Blok 7A. De vloer van de buitenplaats is van beton. Op de buitenplaats wordt regelmatig gevoetbald. Daartoe zijn door de gevangenisleiding twee kleine voetbaldoelen ter beschikking gesteld, alsmede een aantal voetballen. De buitenplaats wordt al dan niet gedeeltelijk omsloten door een betonnen muur.
2.3. Nadat [eiser] de muur met zijn hoofd geraakt heeft, is hij op de grond terechtgekomen. Hij is daar blijven liggen. Op het tijdstip van het ongeval (15.00 uur) lag de buitenplaats, althans het gedeelte waar [eiser] was blijven liggen in de zon. Nog voordat het verplegend personeel ter plaatse was, is [eiser] door een aantal medegedetineerden naar een schaduwplek gesleept.
2.4. Bij brief van de advocaat van de gemachtigde van [eiser] aan het Land van 14 mei 2008 is de laatste aansprakelijk gesteld voor de schade. Bij brief van 6 augustus 2008 heeft het Land aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3. De vordering
3.1. [eiser] verzoekt naast een verlof om kosteloos te mogen procederen, samengevat, een verklaring voor recht dat het Land aansprakelijk is voor het ongeval van [eiser], en vordert het Land te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door [eiser] daardoor geleden schade van NAF 250.000,00 en haar daarnaast voor de meerdere schade te veroordelen, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van het Land in de kosten van de procedure.
3.2. Het land voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt dat hij op een natte vloer is uitgegleden en vervolgens met zijn hoofd tegen de muur aan de achterzijde van een van de doelen is gekomen. Hij heeft daardoor letsel opgelopen. Voorts stelt hij dat het letsel mogelijk is verergerd doordat hij daarna door een aantal gedetineerden van de plek waar hij ten val is gekomen naar een schaduwplek is gesleept.
4.2. De grondslag van de vordering betreft een onrechtmatig handelen van het Land door een gevaarzettende situatie te creëren en te laten voortbestaan, bestaande in het ter beschikking stellen van een speelveld dat niet voor het voetbalspel is toegerust. Daarnaast is er, naar [eiser] stelt, een onrechtmatig handelen gelegen in het niet tijdig bieden van de nodige medische verzorging. Andere gedetineerden hebben daarin kennelijk aanleiding gezien hem te verslepen naar een schaduwplek, nog voordat medische hulp ter plaatse was. Hierdoor is het hem door de val overkomen letsel (een dwarslaesie) mogelijk nog verergerd. De bewaking heeft niets gedaan om dit te voorkomen. Het duurde ongeveer een kwartier voordat de bewaking kwam kijken. Daarna duurde het nog een kwartier voordat er medische hulp geboden werd.
4.3. Wat betreft de gevaarzettende situatie wijst [eiser] erop dat het speelveld op de buitenplaats van zeer glad beton is. Als de vloer nat is, is deze nog gladder. Regelmatig glijden er mensen uit. Er komt vaak water op de vloer uit binnengebrachte jugs, zoals ook, zoals [eiser] stelt, het geval was vlak voordat [eiser] ten val kwam. Bovendien wordt er op de galerij boven de buitenplaats vaak kleding gewassen. Het waswater, met daarin zeepresten, stroomt naar beneden op de buitenplaats. [eiser] stelt dat het onverantwoord is om gedetineerden op een dergelijke gladde vloer te laten voetballen. Daar komt bij dat het er bij het voetballen soms ruw aan toe gaat en dat de gedetineerden geen goede schoenen hebben. De gevaarzettende situatie is voorts gelegen in de vlak achter de doelen gelegen muur waardoor men al snel op ongelukkige wijze tegen de muur kan komen.
4.4. Teneinde ernstige ongevallen zoveel mogelijk te voorkomen, had het Land volgens [eiser] maatregelen moeten treffen. De vloer had kunnen worden voorzien van een antisliplaag. Ook had het Land ervoor moeten zorgen dat de doelen niet zo dicht op de achtermuur stonden. Het Land had aan de gedetineerden deugdelijk schoeisel ter beschikking kunnen stellen. Bij gebreke van deze maatregelen, had zij het voetballen ook kunnen verbieden. In plaats daarvan had zij de in de gevangenis aanwezige sportzaal kunnen openstellen. Deze was tot dan toe steeds gesloten geweest.
4.5. Tot slot stelt [eiser] dat het Land verantwoordelijk is voor de veiligheid van personen die het gedetineerd houdt. Indien een van deze personen tijdens zijn detentie bij een ongeval zeer ernstig gewond raakt heeft de overheid de plicht om de toedracht van dat ongeval zodanig in een rapport vast te leggen dat daaruit met een redelijke mate van zekerheid kan worden opgemaakt of en in hoeverre het ongeval het gevolg is van het feit dat onvoldoende veiligheidsmaatregelen waren genomen. Te dien aanzien verwijst hij naar de Veiligheidslandsverordening 1958. Met het verzuim om een rapport op te stellen, is het Land, volgens [eiser], direct aansprakelijk voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade.
4.6. Het Land betwist niet, voor zover thans relevant, dat de vloer van glad beton is, maar van een gevaarzettende situatie waarvoor zij verantwoordelijk is, is volgens haar geen sprake. Haar is niet bekend dat regelmatig personen uitglijden op de vloer. Het was geen optie om de vloer van asfalt te voorzien omdat een asfaltvloer in de zon te heet zou worden. Een antisliplaag – zoals [eiser] suggereert – had het ongeval niet kunnen voorkomen, althans, zo stelt het Land, is daarvan niet gebleken. De vloer was op het moment dat [eiser] uitgleed niet nat. Het is niet aannemelijk dat er water uit een jug was gestroomd. De dagelijkse jug wordt niet met water maar met ijs gevuld. Daardoor kan, indien er water is gelekt, dit slechts een beperkte hoeveelheid zijn geweest, zodanig dat dit al snel zou zijn verdampt op de hete vloer. De jug is niet voorzien van een lekkraantje, dus ook in die zin is het niet aannemelijk dat er water is gelekt. De jug wordt binnengebracht door daarvoor aangestelde gedetineerden. Nadat de inhoud van de jug geleegd is in een vrieskist aan de muur, nemen zij de jug weer mee naar buiten. De doelen zijn verrijdbaar en worden dagelijks door de gedetineerden zelf op hun plaats gereden. Dat deze doelen ten tijde van het ongeval te dicht op de achtermuur stonden, kan het Land dan ook niet worden verweten. Voorts stelt het Land dat de gedetineerden er zelf voor kiezen om te gaan voetballen en te dien aanzien ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. Erkend wordt dat de vloer gladder wordt als deze nat is. De vloer wordt onder andere nat door afvloeiend waswater van de galerij. Om deze reden heeft steeds één gedetineerde de taak om deze met een trekker droog te houden.
4.7. Het Land betwist voorts de toedracht van het ongeval in die zin dat voor haar wel vaststaat dat [eiser] met zijn hoofd tegen de muur is gekomen, maar niet dat hij is uitgegleden. Een bewaker die direct na het ongeval bij [eiser] is gaan kijken, hoorde op dat moment van [eiser] dat hij met zijn hoofd tegen de muur was gekomen, niet dat hij was uitgegleden. In zoverre [eiser] is uitgegleden, had hij, uitgaande van zijn stelling dat er regelmatig water op de vloer gemorst werd, op dat water wel bedacht moeten zijn. Erkend wordt dat vlak voor het ongeval een jug naar binnen werd gebracht, maar [eiser] kan dit niet zijn ontgaan en had dan met uitstromend water rekening moeten houden. De eerste bewaker die direct na het ongeval bij [eiser] is gaan kijken, heeft echter geen water op de vloer gezien.
4.8. Het Land betwist dat [eiser] zo lang op hulp heeft moeten wachten. De bewaker die het binnenbrengen van de jug begeleidde, had net afgesloten toen hij door de gedetineerden in het blok werd teruggeroepen. Hij is direct gaan kijken waarna hij is teruggelopen om de verpleging te bellen. Deze was binnen tien minuten ter plaatse.
4.9. Het gerecht komt tot de volgende beoordeling. Het meest verstrekkende verweer van [eiser] is het ontbreken van een ongevalsrapport. Dat zou er volgens [eiser] toe moeten leiden dat, ingevolge de Veiligheidslandsverordening 1956, het Land direct aansprakelijk zou zijn. Uit de betreffende verordening volgt dit echter niet. Ingevolge artikel 2 lid 7 van de verordening is het hoofd of een bestuurder van een inrichting verplicht om ernstige ongevallen te melden bij de Minister van Sociale Zaken of een door hem daartoe aangewezen ambtenaar. Ingevolge lid 8 van het artikel is deze ambtenaar bevoegd terzake van een ongeval een onderzoek in te stellen of te doen instellen. Gesteld noch gebleken is dat het ongeval van [eiser] ingevolge lid 7 bij de Minister of een daartoe aangewezen ambtenaar is gemeld. In de Veiligheidslandsverordening worden daaraan echter geen gevolgen verbonden. Evenmin is er sprake van aansprakelijkheid indien geen rapport wordt opgesteld. Lid 8 geeft immers geen verplichting maar slechts een bevoegdheid tot het doen van onderzoek.
4.10. De door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval, bestaande in het uitglijden op een natte vloer, wordt door het Land gemotiveerd betwist. Het Land stelt dat de dienstdoende bewaker bij [eiser], toen liggend op de grond, is gaan kijken en van [eiser] toen niet heeft gehoord dat hij was uitgegleden, maar uitsluitend dat hij met zijn hoofd tegen de muur was gekomen. Daarbij heeft deze bewaker niet gezien dat de vloer nat was en stelt het Land dat ook op andere gronden – de gronden als hiervoor onder 4.6. vermeld – het niet waarschijnlijk is dat de vloer ter plaatse nat was. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door het Land is het aan [eiser] om ingevolge de hoofdregel van artikel 129 Rv de door hem gestelde toedracht van het ongeval te bewijzen.
4.11. Indien niet komt vast te staan dat [eiser] uitgegleden is, staat nog uitsluitend ter beoordeling of de bewaking [eiser] te lang heeft laten liggen waarop de medegedetineerden hebben besloten om hem uit de zon te slepen. Om proceseconomische redenen wordt op deze beoordeling thans niet vooruitgelopen.
4.12. Indien komt vast te staan dat [eiser] is uitgegleden, maar niet komt vast te staan dat de vloer nat was, zal het gerecht moeten beoordelen of de vloer in droge conditie als gevaarlijk moet worden aangemerkt. Het gerecht zal ook op dit punt niet vooruitlopen op de beoordeling, maar om proceseconomische redenen zal de vraag naar de conditie van de vloer (nat of droog) reeds nu bij de bewijslevering worden betrokken.
4.13. Het gerecht loopt evenmin vooruit op de vraag of het ter beschikking stellen van de speelvloer in de gegeven omstandigheden als een gevaarzetting kwalificeert. Uiteindelijk dient dat te worden beoordeeld aan de hand van de hoegrootheid van de kans dat ongevallen kunnen ontstaan en de ernst van de gevolgen en de mate van bezwaarlijkheid van eventueel te nemen veiligheidsmaatregelen. Uit de voormelde bewijsopdracht mag echter blijken dat het gerecht een gevaarzettende situatie waarvoor het Land verantwoordelijk is vooralsnog niet uitgesloten acht.
4.14. De slotsom uit het voorgaande is dat [eiser] wordt opgedragen het bewijs van zijn stelling dat hij is uitgegleden en de vloer nat was te bewijzen. Iedere verdere beslissing houdt het gerecht aan. LJN BM2859