GHAMS 140223 geen aansprakelijkheid voor beenbreuk na sliding tackle van tegenstander
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 140223 geen aansprakelijkheid voor beenbreuk na sliding tackle van tegenstander
in vervolg op:
RBNHO 080921 voetballer slaagt niet in bewijs van "vliegende tackle"; geen aansprakelijkheid
en
RBNHO 110320 Voetballer mag bewijs leveren van stelling dat sprake was van een “vliegende tackle”. zo ja, dan onrechtmatig
1De zaak in het kort
Tijdens een voetbalwedstrijd heeft [geïntimeerde] een actie uitgevoerd, waarbij hij [appellant] heeft geraakt. [appellant] heeft hierbij een ernstige dubbele beenbreuk opgelopen. In dit geding vordert [appellant] onder meer een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden. Na het horen van getuigen heeft de rechtbank deze vordering afgewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep. Het hof komt tot de conclusie dat [appellant] niet heeft bewezen dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Dit leidt tot een bekrachtiging van de vonnissen van de rechtbank.
(.... red. LSA LM)
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade, kosten en rente die [appellant] heeft geleden en thans nog lijdt en zal lijden als gevolg van de door [geïntimeerde] op [appellant] begane overtreding tijden de voetbalwedstrijd met wedstrijdnummer [nummer] tussen Odin 3 en VSC 4 op [datum] ;
II. [geïntimeerde] zal veroordelen tot vergoeding van de geleden en nog te lijden schade en kosten vanwege het door [appellant] tijdens de voetbalwedstrijd op [datum] door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] opgelopen letsel, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze schade en kosten, vanaf de data dat deze posten zijn ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen hij onverhoopt van de zijde dan wel ten laste van [appellant] heeft ontvangen uit hoofde van het vonnis van 8 september 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van ontvangst tot aan de dag der algehele terugbetaling;
IV. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van dit geding, in eerste aanleg en in hoger beroep, waaronder nadrukkelijk begrepen de kosten van nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van de veroordelende uitspraak.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden vonnissen zal bekrachtigen en de door [appellant] ingestelde vorderingen geheel zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
3Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 11 maart 2020 onder 2.1 – 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] heeft met zijn voetbalteam Odin 3 op [datum] in Utrecht een thuiswedstrijd gespeeld tegen het voetbalteam VSC 4, waarin [geïntimeerde] speelde (hierna: de wedstrijd). Tijdens de wedstrijd heeft [geïntimeerde] [appellant] geraakt, waardoor [appellant] een ernstige dubbele beenbreuk (een breuk in het kuitbeen en een breuk in het scheenbeen) heeft opgelopen. [appellant] is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De wedstrijd is hierop gestaakt.
3.2.
De wedstrijd werd gefloten door scheidsrechter [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] was naast scheidsrechter ook voorzitter van Odin.
3.3.
[naam 1] heeft [geïntimeerde] na afloop van de wedstrijd een rode kaart gegeven. De reden voor deze rode kaart heeft [naam 1] vermeld op het door hem na de wedstrijd ingevulde ‘rapport van scheidsrechter’. [naam 1] heeft het volgende opgeschreven:
“Speler van VSC kwam invliegen met gestrekt been waarbij hij de enkel/been van de speler van Odin raakte. De enkel/onderbeen brak hierbij. Hierna heb ik een ambulance gebeld en de wedstrijd gestaakt. Ik heb de speler verteld dat hij met buitensporig inzet in kwam vliegen.”
Daarnaast heeft [naam 1] als scheidsrechter het formulier ‘rapport gestaakte wedstrijd’ ingevuld. Daarop heeft hij vermeld:
“Een buitensporige overtreding zorgde voor een dubbele beenbreuk. Nadat de ambulance geweest was, was iedereen zo geschrokken dat verder spelen geen optie was.”
Als voorzitter van Odin heeft [naam 1] het formulier ‘rapport vereniging gestaakte wedstrijd’ ingevuld. Op de vraag wat aan het staken van de wedstrijd voorafging, heeft hij geantwoord:
“Na een grove overtreding/rode kaart moest er een ambulance gebeld worden ivm dubbele beenbreuk. De beide teams waren zo onder de indruk dat verder spelen geen optie was.”
3.4.
Deze rapporten zijn voor de tuchtcommissie van de KNVB aanleiding geweest om [geïntimeerde] op 28 mei 2014 wegens het “op grove wijze onderuithalen van een tegenstander met letsel als gevolg” voor vijf maanden uit te sluiten van deelname aan wedstrijden. Tegen deze uitspraak heeft [geïntimeerde] tijdig beroep ingesteld bij de commissie van beroep van de KNVB. Daarop is echter niet beslist omdat het dossier van [geïntimeerde] bij de KNVB in het ongerede is geraakt.
3.5.
[naam 2] (hierna: [naam 2] ) – teamgenoot van [geïntimeerde] bij VSC – was grensrechter tijdens de wedstrijd. Ten behoeve van het door [geïntimeerde] aangetekende beroep tegen de beslissing van de tuchtcommissie van de KNVB heeft [naam 2] een schriftelijke verklaring opgesteld. Daarin is onder meer te lezen:
“(…)
In de tweede helft stond ik als grensrechter aan de linkerzijde van het veld tegenover de ‘dug-outs’. Dit is de plek waar het incident in kwestie plaats vond. Het doel van VSC 4 bevond zich aan mijn rechterhand. De tweede helft startte op dezelfde wijze waarop de eerste helft was geëindigd: sportief en respectvol. Na ongeveer 15 minuten spelen werd de speler van Odin aangespeeld op rechts dicht tegen de zijlijn aan. Ik stond ongeveer 4 meter daarvandaan aan de rechterkant en heb daardoor van dichtbij het incident kunnen zien. Er bevonden zich verder geen andere spelers in de nabije omgeving. De Odin speler maakte een beweging naar voren op basis waarvan [geïntimeerde] een sliding inzette waarin hij zijn linkerbeen uitstrekte (niet geheel gestrekt) en zijn rechterbeen gebogen had. Vlak daarna speelde de Odin speler de bal naar voren richting een medespeler met zijn rechterbeen. De sliding was echter al ingezet en [geïntimeerde] raakte de speler in kwestie. De sliding kwam op mij over als correct. [geïntimeerde] raakte de speler op zijn linker (stand)been met zijn gebogen rechterbeen, waardoor de Odin speler viel. Omdat het dicht bij de zijlijn plaats vond, viel de speler buiten het veld (over de zijlijn).
(…)
Op dat moment ging het spel door. Na enkele seconden realiseerden zowel de Odin speler, als [geïntimeerde] als ikzelf dat er een blessure was ontstaan. Hierop heeft zowel [geïntimeerde] , die al weer rechtovereind stond om weer te participeren aan het spel, als ik zelf de scheidsrechter gemaand de wedstrijd stil te leggen. Waarna dit na enkele seconden ook gebeurde. Hierop kwamen we tot de conclusie dat er sprake was van een breuk van het onderbeen van de betreffende Odin speler. In mijn optiek een ongelukkige samenkomst van omstandigheden waarin mogelijk de snelheid en kracht van de sliding, het gewicht daarachter van de VSC speler en de fixatie in de ondergrond (gras) van het linker standbeen van de Odin speler hebben geleid tot de kwetsuur. Ik kan in geen geval concluderen dat er sprake was van een bewuste actie van [geïntimeerde] om de betreffende Odin speler te raken. Zijn intentie was puur en alleen om de bal te spelen.”
3.6.
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 16 juni 2014 aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het ongeval op 4 mei 2014 geleden en nog te lijden schade. [geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.7.
[appellant] heeft de rechtbank Midden-Nederland in een deelgeschil gevraagd om de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] vast te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 17 oktober 2018 afgewezen omdat onduidelijkheid bestond over de toedracht van het ongeval en nadere bewijslevering nodig was, waarvoor in een deelgeschilprocedure in beginsel geen ruimte is. De aansprakelijkheid van [geïntimeerde] kon daarom in het deelgeschil niet worden vastgesteld.
4Eerste aanleg
4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade, kosten en rente die [appellant] heeft geleden en thans nog lijdt en zal lijden als gevolg van de door [geïntimeerde] op [appellant] begane overtreding tijden de voetbalwedstrijd met wedstrijdnummer [nummer] tussen Odin 3 en VSC 4 op [datum] ;
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot de mogelijke nakosten in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na betekening van de te dezen te wijzen beslissing, en – voor het geval voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over deze nakosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
De rechtbank heeft deze vorderingen van [appellant] afgewezen. Zij heeft, samengevat, in het tussenvonnis van 11 maart 2020 het volgende overwogen. Op [appellant] rust ingevolge artikel 150 Rv. de stelplicht en (na voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] ) de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] met zijn actie onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft [appellant] opgedragen te bewijzen dat [geïntimeerde] hem tijdens de wedstrijd van achteren en op volle snelheid via de lucht – zonder daarbij met zijn voeten contact te houden met de grond, als ware vliegend – heeft geraakt, met andere woorden dat [geïntimeerde] een ‘vliegende tackle’ op hem heeft uitgevoerd.
4.3.
Hierop heeft [appellant] acht getuigen laten horen: zichzelf, [naam 1] (de scheidsrechter tijdens de wedstrijd) en zijn medespelers [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] . [naam 8] is de broer van [appellant] . [geïntimeerde] heeft in het tegenverhoor zes getuigen laten horen: zichzelf, [naam 2] (grensrechter tijdens de wedstrijd) en zijn medespelers [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] .
4.4.
De rechtbank heeft vervolgens in het eindvonnis van 8 september 2021 geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht.
5Beoordeling
5.1.
In dit geding heeft [appellant] in hoger beroep gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, zijn hiervoor genoemde – en in hoger beroep vermeerderde – vorderingen zal toewijzen. [appellant] komt met vijf grieven op tegen de beslissing van de rechtbank en de daaraan in de bestreden vonnissen ten grondslag gelegde motivering. Deze grieven beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
[appellant] legt aan zijn vorderingen, kort gezegd, het volgende ten grondslag. Tijdens de wedstrijd heeft [geïntimeerde] een actie uitgevoerd als gevolg waarvan [appellant] ernstig letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden. Deze actie is in de stukken ook wel aangeduid als een ‘sliding’, een ‘tackle’ of een ‘sliding tackle’. Het hof zal hierna spreken van een ‘sliding tackle’ omdat dit de term is die wordt gebruikt in de ‘Aanvullende instructies spelregels veldvoetbal’. De sliding tackle was volgens [appellant] zodanig dat deze valt buiten de grenzen van hetgeen deelnemers aan een voetbalwedstrijd van elkaar mogen verwachten, en kwalificeert daarom als een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] jegens [appellant] , aldus [appellant] .
5.3.
Het gaat in deze zaak om schade die is ontstaan tijdens een voetbalwedstrijd. Hierover stelt het hof het volgende voorop. De vraag of een deelnemer aan een sport als voetballen onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, moet minder spoedig bevestigend worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden. De deelnemers aan een sport als voetballen hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl gedragingen die een overeenkomstig gevaar in het leven roepen, buiten het kader van de sport door de deelnemers aan het maatschappelijk verkeer als regel niet van elkaar behoeven te worden verwacht en mede daarom veelal niet aanvaardbaar zijn. Niet reeds het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van de veiligheid van de spelers, is onrechtmatig. Wel is de overtreding van een spelregel een factor die meeweegt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid (HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, NJ 1992/622). Uit artikel 150 Rv. volgt dat [appellant] de stelplicht en (bij voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] ) de bewijslast heeft van de feiten en omstandigheden die hij ten grondslag legt aan zijn stelling dat [geïntimeerde] met zijn actie jegens hem een toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd.
5.4.
[appellant] heeft over de actie van [geïntimeerde] , samengevat, het volgende naar voren gebracht. De actie van [geïntimeerde] betrof een sliding tackle, waarbij [geïntimeerde] niet de bal heeft geraakt maar het linkerbeen van [appellant] . [appellant] heeft daardoor een dubbele beenbreuk opgelopen. Op het moment dat [geïntimeerde] het been van [appellant] raakte, bevond [appellant] zich op de helft van de tegenstander (VSC), net over de middellijn, in de buurt van de zijlijn aan de rechterkant van het veld (gezien vanuit het doel van Odin). Rond de 72e minuut van de wedstrijd kreeg [appellant] de bal van achter hem door de lucht aangespeeld. [appellant] nam de bal al lopend in de richting van het doel van VSC met een pirouette-achtige beweging aan. Nadat [appellant] de bal naar voren had doorgespeeld, werd zijn linkerbeen geraakt door [geïntimeerde] . [appellant] had [geïntimeerde] niet zien aankomen. Op het moment dat [geïntimeerde] de sliding tackle inzette, bevond hij zich in de buurt van [appellant] . [geïntimeerde] heeft twee stappen gezet en daarna een sliding tackle ingezet in de looprichting van [appellant] . [geïntimeerde] is hierbij opgesprongen en heeft de sliding tackle via de lucht ingezet. Hij heeft zijn voeten niet aan de grond gehouden. [geïntimeerde] raakte [appellant] vliegend door de lucht, boven de enkel, op de linker kuit. [geïntimeerde] had geen kans om de bal te spelen. De actie van [geïntimeerde] kwalificeert als een ernstige overtreding van de spelregels. [geïntimeerde] heeft hiervoor een rode kaart gekregen en is door de KNVB voor vijf maanden uitgesloten van de deelname aan wedstrijden. Gelet op dit alles was sprake van een excessieve, abnormaal gevaarlijke overtreding van [geïntimeerde] , die [appellant] niet kon voorzien en niet hoefde te verwachten. Daarom heeft [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld jegens [appellant] .
5.5.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en het volgende aangevoerd. Hij heeft erkend dat de sliding tackle die hij maakte niet reglementair was omdat hij [appellant] heeft geraakt en niet de bal. Het maken van een niet-reglementaire sliding tackle levert op zich zelf nog geen onrechtmatig handelen op. Op het moment dat [geïntimeerde] de sliding tackle inzette, had hij een kans de bal de spelen. [geïntimeerde] heeft de sliding tackle correct uitgevoerd; van een vliegende tackle was geen sprake. Helaas was [geïntimeerde] niet op tijd bij de bal en heeft hij [appellant] geraakt. [geïntimeerde] had geen enkele opzet om [appellant] de raken of te blesseren. De rode kaart is niet tijdens de wedstrijd gegeven maar pas achteraf op het wedstrijdformulier genoteerd, toen duidelijk was dat het letsel van [appellant] ernstig was. Tijdens de wedstrijd is niet gefloten voor een overtreding van [geïntimeerde] . De uitsluiting van vijf maanden door de tuchtcommissie van de KNVB is gebaseerd op de informatie in het wedstrijdformulier. [geïntimeerde] heeft hiertegen beroep ingesteld, dat echter niet inhoudelijk is behandeld vanwege een oorzaak die niet aan [geïntimeerde] valt toe te rekenen.
5.6.
Centraal in deze zaak staat de vraag of de actie van [geïntimeerde] zodanig gevaarlijk was, dat [appellant] als deelnemer aan deze voetbalwedstrijd een dergelijke actie onder de gegeven omstandigheden niet hoefde te verwachten (een excessieve actie). Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] dient [appellant] dit te bewijzen. Het hof is van oordeel dat [appellant] hierin niet is geslaagd en licht dit als volgt toe.
5.7.
Een speler die deelneemt aan een voetbalwedstrijd en in balbezit is of lijkt te komen, moet erop bedacht zijn dat een tegenstander zal proberen de bal af te nemen of te voorkomen dat de speler in balbezit komt. De speler moet er op bedacht zijn dat de tegenstander hierbij een sliding tackle kan maken. Een sliding tackle, mits correct uitgevoerd, is een actie die volgens de spelregels is toegestaan. Het maakt hierbij niet uit op welke positie in het veld de speler zich bevindt. Dit betekent dat [appellant] op het moment dat de bal naar hem toe werd gespeeld, er rekening mee diende te houden dat een tegenstander zou kunnen proberen de bal te veroveren, en dat deze tegenstander hierbij mogelijk gebruik kon maken van een sliding tackle. De omstandigheid dat [geïntimeerde] heeft geprobeerd de bal te veroveren door middel van een sliding tackle op een niet kritiek moment van de wedstrijd, terwijl [appellant] zich op een positie in het veld bevond waar hij geen reële mogelijkheid had om succesvol op het doel van VSC te schieten, maakt – anders dan [appellant] kennelijk meent – niet dat de actie van [geïntimeerde] als onrechtmatig moet worden beschouwd.
5.8.
[appellant] heeft bij zijn stelling dat [geïntimeerde] een excessieve actie heeft gemaakt gewezen op de volgende omstandigheden:
a. a) op het moment dat [geïntimeerde] de sliding tackle uitvoerde, had hij geen redelijke kans om de bal te spelen. [geïntimeerde] kon alleen maar [appellant] raken in plaats van de bal;
b) [geïntimeerde] heeft de sliding tackle op een zeer gevaarlijke wijze uitgevoerd, waarbij een groot risico bestond dat hij [appellant] zou raken en (ernstig) zou blesseren;
c) de actie van [geïntimeerde] is een overtreding van de spelregels waarvoor [geïntimeerde] een rode kaart heeft gekregen en tuchtrechtelijk is bestraft.
Het hof begrijpt het standpunt van [appellant] aldus dat hij meent dat het bewijs van zijn stellingen is geleverd met de door hem overgelegde bewijsstukken en de getuigenverklaringen die bij de rechtbank zijn afgelegd, en dat hij subsidiair een aanvullend bewijsaanbod doet.
5.9.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde omstandigheden a) en b) niet blijken uit overgelegde bewijsstukken en de verklaringen van de getuigen die in eerste aanleg zijn gehoord. Omstandigheid c) staat wel vast maar leidt niet tot de conclusie dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.
Geen kans de bal te spelen – [geïntimeerde] kon alleen maar [appellant] raken?
5.10.
Uit de getuigenverklaringen volgt dat [appellant] in balbezit was op het moment dat [geïntimeerde] de sliding tackle inzette. De meeste getuigen hebben dat met zoveel woorden verklaard. Het hof heeft er bij de beoordeling van de getuigenverklaringen rekening mee gehouden dat [appellant] een partijgetuige is in de zin van artikel 164 lid 2 Rv.
[appellant] :
“(…) Ik kreeg de bal aangespeeld op heuphoogte en met mijn rechter been nam ik de bal aan. Toen ik de bal aannam vloog ik door de lucht. (…)”
[naam 1] :
“ (…) De bal was aan de voet van [appellant] toen hij werd geraakt. (…)”
Overigens heeft [naam 1] ook verklaard dat zijn positie op het veld tijdens het voorval, niet ideaal was om dit goed te kunnen zien:
“(…) Mijn positie op het veld was niet ideaal om het goed te kunnen zien, (…)”
[naam 3] :
“(…) Ik heb gezien dat [geïntimeerde] vanaf ongeveer 2 meter afstand een aanloop nam om de bal te onderscheppen dat was vanaf het moment dat [appellant] de bal had aangenomen. (…)”
[naam 5] :
“(…) [appellant] had de bal aan de voet en [geïntimeerde] zette een tackle in op [appellant] . (…)”
[geïntimeerde] :
“(…) Ik deed twee stappen en maakte de sliding, op dat moment speelde [appellant] de bal. (…)”
[naam 2] :
“(…) [appellant] had de bal aan zijn rechtervoet en voerde een loopactie uit. [geïntimeerde] maakte een sliding met zijn linkerbeen op de bal. (…)”
[naam 12] :
“(…) De bal was voor de voeten van [appellant] . Voordat [geïntimeerde] hem raakte tikte [appellant] de bal weg richting de achterlijn. (…)”
De verklaringen van getuigen [naam 4] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 11] wijzen er eveneens op dat [appellant] in balbezit was toen [geïntimeerde] de sliding tackle inzette.
5.11.
Er zijn geen getuigen die verklaren dat [appellant] niet in balbezit was op het moment dat [geïntimeerde] de sliding tackle inzette. In de verklaringen van getuigen [naam 9] en [naam 10] komt dit punt niet met zoveel woorden aan de orde. Getuige [naam 8] heeft verklaard dat hij dit niet meer duidelijk weet.
5.12.
Hieruit volgt dat de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] geen redelijke kans had de bal te spelen toen hij de sliding tackle uitvoerde en dat hij alleen maar [appellant] kon raken en niet de bal, niet opgaat. [appellant] was op het moment dat [geïntimeerde] de sliding tackle inzette namelijk in balbezit. [geïntimeerde] had op dat moment dus de mogelijkheid de bal te spelen: deze was toen aan de voet van [appellant] .
5.13.
Uit een aantal getuigenverklaringen ( [geïntimeerde] , [naam 12] , [naam 4] en [naam 7] ) komt naar voren dat [appellant] de bal had afgespeeld terwijl [geïntimeerde] de sliding tackle uitvoerde en dat [appellant] dus niet meer in balbezit was toen [geïntimeerde] hem raakte. [appellant] heeft dit gesteld in zijn processtukken, hoewel uit zijn eigen getuigenverklaring volgt dat hij nog in balbezit was toen [geïntimeerde] hem raakte (“Toen ik de bal aannam vloog ik door de lucht.”). Ook als ervan uit moet worden gegaan dat [appellant] niet meer in balbezit was toen [geïntimeerde] hem raakte, betekent dit niet dat [geïntimeerde] , toen hij de sliding tackle begon uit te voeren, geen mogelijkheid had om de bal te spelen en alleen maar [appellant] kon raken. [appellant] was op dat moment immers nog wel in balbezit en moest erop bedacht zijn dat een tegenstander de bal zou willen veroveren door middel van een sliding tackle. De omstandigheid dat [appellant] de bal mogelijk heeft afgespeeld terwijl [geïntimeerde] de sliding tackle uitvoerde, maakt dit niet anders.
Sliding tackle op gevaarlijke wijze uitgevoerd?
5.14.
[appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] de sliding tackle op een zeer gevaarlijke wijze heeft uitgevoerd, waarbij een groot risico bestond dat hij [appellant] zou raken en (ernstig) zou blesseren. [appellant] heeft er hierbij onder andere op gewezen dat [geïntimeerde] de sliding tackle door de lucht (‘vliegend’) heeft uitgevoerd. Het hof zal de actie van [geïntimeerde] in zijn geheel beoordelen en zich niet beperken tot de vraag of de sliding tackle ‘vliegend’ is uitgevoerd (maar dat aspect wel in zijn oordeel betrekken).
5.15.
De getuigen die in eerste aanleg zijn gehoord hebben verschillende lezingen gegeven over de manier waarop [geïntimeerde] de sliding tackle heeft uitgevoerd. [appellant] zelf en getuige [naam 6] hebben hierover niets concreets verklaard. De verklaringen van de overige getuigen zijn grofweg te verdelen in de groep van getuigen die aan Odin zijn verbonden en de groep van getuigen die aan VSC zijn verbonden.
5.16.
De getuigen die aan Odin zijn verbonden – [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 7] en [naam 8] – hebben in verschillende bewoordingen verklaard dat [geïntimeerde] een grove overtreding heeft gemaakt. Deze getuigen hebben onder meer het volgende verklaard:
[naam 1] :
“(…) Er werd een sliding ingezet op hoge snelheid en [appellant] is op zijn been geraakt. (…) Het been van [geïntimeerde] was gestrekt voordat [appellant] geraakt werd. Ik weet niet wat de positie van zijn andere been was. [geïntimeerde] raakte hem boven zijn schoen. Omdat [appellant] boven zijn schoen werd geraakt moet het zo zijn geweest dat [geïntimeerde] zijn been in de lucht had. Ik zag hem inkomen met een gestrekt been maar ik weet niet of dat been al vanaf het begin al gestrekt was. (…)”
[naam 3] :
“(…) [geïntimeerde] kwam op [appellant] invliegen (…) Hij kwam heel hard aan met een gestrekt been. Ik weet niet hoe hoog het been was. (…) Ik heb gezien dat [geïntimeerde] vanaf ongeveer 2 meter afstand een aanloop nam om de bal te onderscheppen dat was vanaf het moment dat [appellant] de bal had aangenomen. Dat ging vliegend met zijn linkerbeen onder zijn rechterbeen. [appellant] werd boven de enkel geraakt met een gestrekt rechterbeen. Tijdens de beweging van [geïntimeerde] was zijn heup van de grond. Van de sliding was misschien het allerlaatste stukje over de grond. (…) Ik zag dat [appellant] 2 stappen had gezet en [geïntimeerde] maakte aanstalten om een sliding te maken, hij zette af en op het moment dat [appellant] werd geraakt was het duidelijk dat het mis was. Hij raakte hem met zijn middenvoet of hak. (…)”
[naam 4] :
“(…) De tackle kwam schuin van achter en kwam terecht op het been waar [appellant] op stond. (…) [geïntimeerde] kwam ingevlogen, het was een vliegende tackle op het been van [appellant] in de grond. (…) Het was een soort vliegende karatetrap. Het been was omhoog en het was zeker niet vanaf de grond. Het been was van de grond waardoor die op de scheen van [appellant] terechtkwam. (…) [geïntimeerde] had 1 been gestrekt, geen 2 benen. Het andere been was volgens mij niet op de grond, ik denk dat het was ingetrokken. Ik denk dat het gestrekte been het linkerbeen was. (…)”
[naam 5] :
“(…) Ik zag dat er een tackle werd ingezet met een gestrekt been. (…) De tackle werd ingezet met een gestrekt been met de voet omhoog. (…) Met inglijden bedoel ik het inzetten van een sliding. Ik heb gezien dat [geïntimeerde] dat met een gestrekt been deed. Ik weet niet of dat been aan de grond was of in de lucht. (…) De beweging die [geïntimeerde] maakte, was inglijden met 1 gestrekt been. Het onderste been glijdt dan over de grond. Hoe hoog het been was weet ik niet.”
[naam 8] :
“ (…) De heer [geïntimeerde] maakte een vliegende tackle (…) Met een vliegende tackle bedoel ik dat [geïntimeerde] volledig van de grond was, er was sprake van één been in de lucht. Ik weet niet meer welk been dat was. En met dat been werd mijn broer geraakt in zijn kuit. (…) Ik heb volgens mij gezien dat [geïntimeerde] geen contact hield met de grond met zijn heup. (…)”
[naam 7] :
“ (…) [geïntimeerde] had een recht gestrekt been. Of dat één of twee benen waren weet ik niet meer. Ik heb gezien dat [appellant] werd geraakt aan de binnenkant van zijn rechterbeen of aan de buitenkant van zijn linkerbeen. Dat weet ik niet precies. Dat kon ik niet goed zien vanaf de andere kant van het veld, op meer dan 50 meter afstand. Nu u dit weer dicteert wil ik u zeggen dat ik niet meer precies herinner op welke plek [appellant] werd geraakt. Ik weet alleen dat het aan de onderkant van zijn lichaam was, boven de enkels. Ik weet niet of het been of de benen gestrekt waren. (…)”
5.17.
De getuigen die aan VSC zijn verbonden – [geïntimeerde] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 2] , [naam 11] en [naam 12] – hebben in verschillende bewoordingen verklaard dat van een grove overtreding geen sprake was. Deze getuigen hebben onder meer het volgende verklaard:
[geïntimeerde] :
“ (…) De beweging die ik richting [appellant] maakte was een sliding, daarbij stak ik mijn been uit, mijn andere been gebogen daaronder, en met mijn billen op de grond. (…) Ik deed twee stappen en maakte de sliding, op dat moment speelde [appellant] de bal. Mijn rechterbeen had ik onder mijn lichaam en mijn linkerbeen licht gestrekt. Op het moment dat ik naar de grond ging zag ik dat wij zouden gaan botsen en trok ik mijn beide benen in. De sliding ging schuin ten opzichte van de vloer en ik gleed een beetje naar mijn rug. Ik had één been op de grond, en één been onder mij. (…) Ik heb daarna mijn beide benen ingetrokken en rolde naar mijn billen. (…) Ik hield contact met de grond. Ik had één been op de grond en het andere been uitgestrekt. (…) Voordat ik de sliding inzette heb ik twee stappen gezet. (…) Die stappen zijn bedoeld om snelheid te krijgen. De afstand tussen mijn positie waar ik mijn actie begon en waar ik [appellant] heb geraakt was ongeveer 2,5 meter. (…) Ik heb [appellant] geraakt in een hoek van 90 graden vanaf de zijkant. In plaats van de bal kwam ik [appellant] tegen. Met mijn billen gleed ik over de grond en mijn voeten waren een paar centimeter van de grond, verwacht ik. Maar dat weet ik niet zeker. (…)”
[naam 9] :
“(…) [geïntimeerde] speelde rechts achter en maakte een verdedigende actie die te laat was. Hij zette een sliding in om de bal te spelen. (…) Met een sliding bedoel ik, een beweging met de voeten naar de grond, liggend op de grond. Een sliding begint in de lucht maar op het moment van raken van de bal steunen de heupen en knie op de grond. [appellant] speelde de bal weg, hij stond op dat moment vast in de grond. [geïntimeerde] raakte het been van [appellant] , ik heb niet gezien op welke plek. [appellant] had de bal net gespeeld. (…) Dit soort acties gebeuren vaak per wedstrijd. (…) De houding van de benen van [geïntimeerde] heb ik niet gezien. (…)”
[naam 10] :
“(…) [geïntimeerde] maakte een sliding vanaf rechts richting de bal om de bal te veroveren. (…) Het was een sliding zoals die meerdere keren per wedstrijd wordt gemaakt. Dat betekent met één gestrekt been en het andere been onder of naast het lichaam waarbij een glijdende beweging over het gras richting de bal wordt gemaakt. Ik heb gezien dat [geïntimeerde] zo’n beweging maakte. Dat wil zeggen, met één been gestrekt richting de bal en het andere been gebogen langs het lichaam. (…) Bij de sliding van [geïntimeerde] was zijn lichaam aan de grond terwijl hij één been gebogen langs het lichaam had. (…) Ik weet niet welk been gestrekt was en welk been gebogen. (…)”
[naam 2] :
“(…) [geïntimeerde] maakte een sliding met zijn linkerbeen vooruit gestoken en zijn rechterbeen gebogen. Hij lag op de grond en zijn voeten waren op de grond. In mijn beleving was het een sliding met het hele lichaam over de grond. Zijn bovenlichaam was gebogen. (…) [geïntimeerde] maakte een sliding met zijn linkerbeen op de bal. (…) Hij nam daarbij de speler mee met zijn rechterbeen en raakte het linker standbeen. (…) Ik stond op een afstand van ongeveer 2 of 3 meter er vandaan. (…) Dit geval was het een sliding met de intentie om de bal te spelen met natuurlijk een ongelukkige afloop. (…) Ik kreeg [geïntimeerde] in mijn beeld op het moment dat de bal naar [appellant] werd gespeeld. Ik heb niet letterlijk gezien of hij kwam aanlopen. Ik heb hem enkele meters zien lopen voordat hij zijn actie inzette. (…) [geïntimeerde] raakte [appellant] schuin van voren. [geïntimeerde] was iets te laat met de sliding. (…) [geïntimeerde] had zijn voeten aan de grond op het moment van de impact.”
[naam 11] :
“(…) [geïntimeerde] ging richting de bal en hij maakte een sliding. (…) Hij maakte een ingetrokken beweging, hij gleed door en raakte toen [appellant] . Hij deed dat niet met een lang gestrekt been. Hij trok zijn been iets terug. De positie van zijn andere been weet ik niet. Het was voor mij lastig te zien omdat ik op doel stond. Ik kon het niet op detail zien. Het was geen sprong met twee benen. Ik ga ervanuit dat zijn andere been achter zijn gestrekte been hing. Via de grond gleed hij naar [appellant] toe. [geïntimeerde] is een zware jongen, ik zie hem geen sprongsliding doen. Met een sprongsliding bedoel ik het inspringen met een soort halve karatetrap, dat was hier niet aan de orde. Het was een reguliere sliding. Daarmee bedoel ik dat het niet met twee benen vooruit was, het was met één been vooruit maar dat het gericht was op de bal, het was geen gekke sprong en niet met de intentie om de speler te raken maar om de bal te pakken. (…)”
[naam 12] :
“(…) [geïntimeerde] lag op zijn rechterbeen, zijn linkerbeen strekte hij uit. [geïntimeerde] nam de sliding, dat wil zeggen op de bal gericht die hij wilde pakken en over de grond. Zijn linkerbeen had hij recht vooruit. Of het ook een gestrekt been was vind ik moeilijk te bedenken. Hij is de sliding met een gebogen been begonnen, daarmee bedoel ik dat zijn been iets was ingetrokken. (…) Ik herinner mij dat [appellant] van opzij werd geraakt, hij was net [geïntimeerde] voorbij toen hij geraakt werd. Het was in ieder geval niet van achteren. (…) De actie van [geïntimeerde] was een sliding zoals die vaker wordt gemaakt. Het was niet bijzonder. Wel treurig dat ‘ie te laat was. Zijn been was op de grond. (…) Het linkerbeen van [geïntimeerde] was gebogen over het gebogen rechterbeen. Het linkerbeen heeft hij later gestrekt om de bal te kunnen raken. (…)”
5.18.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de sliding tackle op een zeer gevaarlijke wijze heeft uitgevoerd. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. De afgelegde verklaringen van de twee groepen van getuigen staan tegenover elkaar en het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van een van beide groepen meer waarde te hechten. Aan de verklaring van [naam 1] komt geen grote bewijskracht toe. Hij heeft namelijk zelf verklaard dat zijn positie op het veld niet ideaal was om het voorval goed te kunnen zien. Ook [naam 8] , [naam 7] , [naam 5] , [naam 10] en [naam 11] bevonden zich op tamelijk grote afstand van de plaats van het voorval zodat ook aan hun verklaringen geen grote bewijskracht toekomt. [naam 8] en [naam 10] bevonden zich aan de overzijde van het veld. [naam 7] was wisselspeler en bevond zich nabij de dugout aan de overzijde van het veld. [naam 5] en [naam 11] waren beiden keeper en bevonden zich eveneens op tamelijk grote afstand van het voorval, dat in de buurt van de middellijn plaatsvond.
5.19.
Gelet op hun posities op het moment van het voorval zullen [naam 4] , [naam 3] , [naam 9] , [naam 2] en [naam 12] het voorval het beste hebben kunnen zien. De verklaringen van deze getuigen lopen sterk uiteen en het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaring(en) van een of meer van deze getuigen doorslaggevende waarde toe te kennen. Het hof kan daarom niet als bewezen aannemen dat [geïntimeerde] de sliding tackle op een zeer gevaarlijke wijze heeft uitgevoerd. Het hof heeft hierbij betrokken dat van deze getuigen niemand zonder voorbehoud heeft verklaard dat [geïntimeerde] de sliding tackle vliegend heeft uitgevoerd. De verklaringen van [naam 3] en [naam 4] bieden hiervoor wel een aanknopingspunt maar zij zijn niet zeker van hun zaak. [naam 3] heeft verklaard dat het allerlaatste stukje van de sliding misschien over de grond ging. [naam 4] heeft verklaard dat [geïntimeerde] een been omhoog had maar is over de positie van het andere been van [geïntimeerde] niet zeker (“Het andere been was volgens mij niet op de grond, ik denk dat het was ingetrokken.”). [naam 9] , [naam 2] en [naam 12] hebben verklaard dat [geïntimeerde] de sliding tackle over de grond, en dus niet vliegend, heeft uitgevoerd. Het hof heeft hierbij verder betrokken dat, gelet op zijn positie tijdens het ongeval, [naam 2] de getuige is die het beste zicht had op het voorval: hij stond volgens zijn verklaring op twee a drie meter van de plaats waar [appellant] zich bevond tijdens het ongeval en heeft de situatie goed kunnen zien. Daarbij moet bovendien in aanmerking genomen worden dat [naam 2] als grensrechter optrad en in die hoedanigheid de taak had het spel en de gedragingen van de spelers bewust te volgen. [naam 2] heeft een gedetailleerde getuigenverklaring afgelegd, die geen steun biedt voor de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] de sliding tackle op een zeer gevaarlijke wijze heeft uitgevoerd.
5.20.
Dit leidt tot de conclusie dat [appellant] met deze getuigenverklaringen niet heeft bewezen dat [geïntimeerde] de sliding tackle op een zeer gevaarlijke wijze heeft uitgevoerd.
5.21.
[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat [geïntimeerde] zijn actie op [appellant] te laat en onjuist heeft ingezet. Het hof verwerpt dit bewijsaanbod omdat het onvoldoende gespecificeerd is. [appellant] heeft niet aangegeven wie hierover een verklaring kan afleggen. Voor zover [appellant] hierbij het oog heeft op getuigen die al zijn gehoord en/of van wie een schriftelijke verklaring in het geding is gebracht, heeft [appellant] niet toegelicht in hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.
Overtreding, rode kaart en tuchtrechtelijke sanctie
5.22.
De omstandigheid dat tussen partijen niet in geschil is dat de actie van [geïntimeerde] een overtreding van de spelregels was waarvoor [geïntimeerde] na afloop van de wedstrijd een rode kaart heeft gekregen en tuchtrechtelijk is bestraft, kan [appellant] niet baten. Deze omstandigheid betekent nog niet dat de actie onrechtmatig is. Uit de afgelegde getuigenverklaringen blijkt namelijk niet dat de overtreding van [geïntimeerde] van zodanige aard was dat deze als onrechtmatig is aan te merken. Aan de omstandigheid dat [geïntimeerde] naar aanleiding van de rode kaart door de tuchtcommissie van de KNVB voor vijf maanden is uitgesloten van deelname aan wedstrijden, komt geen betekenis toe. [geïntimeerde] heeft hierover onbetwist gesteld dat deze uitsluiting alleen is gebaseerd op de informatie in het wedstrijdformulier en dat hij tegen de sanctie beroep heeft ingesteld dat (buiten zijn schuld) niet inhoudelijk is behandeld.
Conclusie
5.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] niet heeft bewezen dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, zodat de rechtbank zijn vordering terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Ook de grief dat de bewijsopdracht van de rechtbank te beperkt is geformuleerd leidt niet tot een ander oordeel, omdat het hof de actie van [geïntimeerde] in zijn geheel heeft beoordeeld en tot de conclusie is gekomen dat [appellant] niet heeft bewezen dat die een abnormaal gevaarlijk karakter had.
Bewijsaanbod en slotsom
5.24.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod van [appellant] over de inhoud van de spelregels en de voor de actie van [geïntimeerde] op te leggen tuchtrechtelijke maatregel als niet ter zake dienend. Het hof heeft deze factoren namelijk al meegewogen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid. [appellant] heeft verder geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak leiden.
5.25.
De grieven falen. De vorderingen van [appellant] zijn niet toewijsbaar. Het hof zal daarom de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen. ECLI:NL:GHAMS:2023:378