Rb Arnhem 230408 trapper aansprakelijk voor plotselinge, harde trap tegen achillespees tijdens voetbal
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 230408 trapper aansprakelijk voor plotselinge, harde trap tegen achillespees tijdens voetbalwedstrijd
4.1. Allereerst dient te worden beoordeeld of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [eiser] heeft gesteld dat hij plotseling van achter een heel harde trap tegen zijn achillespees heeft gekregen, op een moment dat de bal zich aan de andere kant van het veld bevond, dus buiten de spelsituatie om. Hij viel en zag toen een persoon van [XXX] met rugnummer [XX], naar naderhand bleek [gedaagde]. Dit handelen buiten de spelsituatie om getuigt van grove onzorgvuldigheid en is daarom onrechtmatig, aldus nog steeds [eiser]. (...)
4.3. Voor de beoordeling is allereerst van belang dat het arrest van het hof door de verwerping van het daartegen gerichte cassatieberoep in kracht van gewijsde is gegaan. Artikel 161 Rv brengt dus mee dat de bewezenverklaring door het hof dwingend bewijs oplevert van de bewezenverklaarde feiten. Op grond van artikel 151 lid 2 Rv staat daartegen tegenbewijs open. (...)
4.6. De vraag of een deelnemer aan een sport- of spelsituatie onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, moet minder spoedig bevestigend worden beantwoord dan het geval zou zijn geweest wanneer die gedraging niet in een sport- of spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. De reden daarvan is dat de deelnemers aan die sport of dat spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten.
4.7. Uit het arrest van het hof blijkt dat het hof van oordeel was dat [gedaagde] tijdens een voetbalwedstrijd in botsing is gekomen met [eiser] zonder dat de bal in de buurt was. Het hof heeft verder geoordeeld dat er speltechnisch geen enkele aanleiding voor het voorval was. [gedaagde] heeft betwist dat de bal niet in de buurt was. Hij heeft er in dat kader bij conclusie van antwoord op gewezen dat de vraag of de bal in de buurt van [eiser] was door de onderscheiden getuigen zeer verschillend wordt uitgelegd. Ter comparitie heeft hij verklaard dat het volgens hem zo is gegaan dat [eiser] de bal doorspeelde en dat hij achter [eiser] langs liep, kennelijk, zo leidt de rechtbank mede uit het gestelde onder 4 bij conclusie van antwoord af, om te trachten vóór een andere speler de bal te bereiken. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat elk spelmoment in een voetbalwedstrijd voor iedere speler een spelsituatie inhoudt omdat hij in zijn specifieke positie moet anticiperen en reageren op mogelijkheden om aangespeeld te worden. Het behoort tot de spelsituatie dat een voetballer zich begeeft naar een positie waar hij de bal alsnog kan bemachtigen of waarin hij aangespeeld kan worden.
4.8. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat ook in een situatie waarin de bal niet direct in de buurt is sprake kan zijn van een spelsituatie waarin een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt. Aan de andere kant kan ook in een situatie waarin de bal (nog) wel in de buurt is sprake zijn van een gedraging die als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Het is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid dus niet per definitie doorslaggevend, hoewel wel degelijk relevant, of de bal nu al dan niet ‘in de buurt’ was. De vraag is veeleer of sprake was van een situatie waarin beide betrokken spelers op de bal aan het spelen waren en waarin het spel tot een ingrijpen van [gedaagde] uitnodigde (zie HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622). Als geen van beide spelers op de bal aan het spelen zijn, behoeven zij in mindere mate van elkaar gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen te verwachten, dan wanneer zij in een duel om de bal zijn verwikkeld. De vraag is dan ook of de actie van [gedaagde] zodanig was dat deze buiten het normale risico valt dat men in een voetbalwedstrijd loopt, met andere woorden, of sprake was van een abnormaal gevaarlijke gedraging.
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank volgt ook uit de toedracht zoals [gedaagde] die heeft gesteld, dat sprake was van een actie die dermate gevaarlijk was, dat [eiser] die in die situatie niet meer behoefde te verwachten. Ook volgens [gedaagde] was hij immers niet met [eiser] in een direct gevecht om de bal gewikkeld, maar had [eiser] de bal al weggespeeld en was deze buiten het directe bereik van beide spelers. Dat [gedaagde] in die situatie na het wegspelen van de bal [eiser] van achteren heeft omvergelopen is niet alleen een overtreding van de spelregels, maar ook een gedraging die buiten het normale risico van een voetbalwedstrijd valt, óók buiten het normale risico van een wedstrijd op relatief laag amateurniveau. Daarmee is die gedraging onrechtmatig. (...) LJN BD1779