Rb Haarlem 110209 beenbreuk voetballer na tackle door keeper met gestrekt been en terwijl de bal al in het doel lag; keeper aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 110209 beenbreuk voetballer na tackle door keeper met gestrekt been en terwijl de bal al in het doel lag; keeper aansprakelijk
2 De feiten
2.1.
[eiser] was lid van de Haarlemse voetbalclub Koninklijke HFC. Met zijn team kwam hij uit in de derde klasse van de amateurcompetitie. Op 2 oktober 2004 werd door het team van [eiser] de (veteranen-)competitiewedstrijd tegen DSC ’74 gespeeld. Voor DSC ’74 verdedigde [gedaagde] als invaller het doel; [gedaagde] is eigenlijk veldspeler.
2.2.
De wedstrijd werd niet geleid door een officiële bondsscheidsrechter, maar door een speler van DSC ’74.
2.3.
Tegen het einde van de wedstrijd, bij een stand van 5-0 in het voordeel van DSC ’74, zijn [eiser] en [gedaagde] met elkaar in botsing gekomen. Daarbij heeft [eiser] zijn been gebroken. [eiser] droeg tijdens de wedstrijd scheenbeschermers.
2.4.
Na de botsing tussen [eiser] en [gedaagde] is het spel door de scheidsrechter stilgelegd. De scheidsrechter heeft [gedaagde] geen gele of rode kaart gegeven. Van het incident is geen melding gemaakt bij de KNVB.
2.5.
[eiser] heeft nadien meerdere operaties ondergaan, die niet hebben kunnen voorkomen dat hij blijvend letsel heeft overgehouden aan de beenbreuk. Inmiddels is in medisch opzicht sprake van een eindtoestand.
2.6.
Bij brief van 3 februari 2006 heeft de raadsman van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade.
2.7.
Bij brieven van 8 en 15 februari 2006 hebben [gedaagde] en zijn schadeverzekeraar de aansprakelijkheid voor de schade afgewezen.
2.8.
Op verzoek van [eiser] heeft bij deze rechtbank in 2007 een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij zes getuigen, waaronder [eiser] en [gedaagde], zijn gehoord.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle schade, die hij door toedoen van [gedaagde] tijdens de wedstrijd van 2 oktober 2004 heeft geleden, als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde] in de gedingkosten, de kosten van het getuigenverhoor daaronder begrepen.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser], die ook als partijgetuige is gehoord, kort samengevat ten grondslag dat hij niet lang voor het einde van de wedstrijd met de bal aan de voet alleen op het doel van DSC ’74 afging. Vervolgens, ter hoogte van de penalty-stip, schoot hij de bal onder de uitgelopen keeper ([gedaagde]) door in het doel (aldus zijn verklaring ter comparitie). Terwijl hij al op zijn rechter standbeen stond om zich om te draaien, kwam [gedaagde] met gestrekte benen op hem af, waarna de benen van partijen elkaar op zodanige wijze raakten dat hij, [eiser], het volgende moment door de lucht vloog. Toen hij de bal op het doel schoot, bevond [gedaagde] zich nog op een afstand van ongeveer 5 meter van hem vandaan. Uit de door de getuigen, met name [getuige 1] en [getuige 2], afgelegde verklaringen, alsmede uit de schriftelijke verklaringen van andermaal [getuige 1] en [getuige 2] en ook [getuige 3] kan worden opgemaakt dat sprake is geweest van een door [gedaagde] uitgevoerde tackle, die buiten de regels van het spel viel en zo abnormaal (gevaarlijk) was dat deze niet thuishoort in het voetbalspel in het algemeen en niet in de wedstrijd van 2 oktober 2004 in het bijzonder, aldus [eiser], die op grond hiervan tot de slotsom komt dat [gedaagde] een binnen de voetbalsport geldende zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden en zich dan ook onrechtmatig jegens hem heeft gedragen, zodat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door hem ten gevolge hiervan geleden schade.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geval is dat de vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, minder spoedig bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in een sport- of spelsituatie had plaatsgevonden. De reden daarvan is dat de deelnemers aan die sport of dat spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten.
4.2.
Ter ondersteuning van zijn standpunt dat in de gegeven omstandigheden sprake is geweest van een actie van [gedaagde], die hij in redelijkheid niet van hem had behoeven te verwachten en als onrechtmatig moet worden aangemerkt, beroept [eiser] zich op een aantal getuigenverklaringen. Zelf heeft hij als partijgetuige verklaard:
De keeper kwam uit de goal en ik schoot met mijn rechterbeen de bal links langs de keeper. Ik zie op dat moment dat de bal het doel in gaat en dat de keeper op mij afkomt. Ik sta op dat moment op mijn rechter standbeen om te keren, maar vlieg dan door de lucht. (…) Nadat ik de bal geschoten had – de afstand tussen mij en de keeper was toen vijf à zes meter – kwam de keeper met zijn benen naar mij toe.(…) Hij ging duidelijk voor de man want de bal lag al in het doel.
4.3.
Zijn teamgenoot [getuige 1] heeft als getuige verklaard:
Ik zag dat [eiser] de bal aannam, het 16-metergebied indraaide, de bal rechts voorlegde en hem met een lobje het doel in schoot. De keeper rende onder de bal door en kwam met gestrekte benen naar de heer [eiser]. Ik hoorde het bot breken. De keeper stond in eerste instantie ongeveer 2 á 3 meter buiten zijn doel om de hoek te verkleinen. Op het moment dat [eiser] aankwam, was de keeper wel al aan het bewegen. De afstand tussen beiden was ongeveer 4 meter. De bal lag toen al in het net. Je ziet aan de beweging van mensen wat ze gaan doen. Je zag bij [gedaagde] twijfel of hij moest terug gaan of doorlopen. [eiser] kon de bal heel mooi inschieten. De keeper liep op dat moment door en sprong met zijn benen naar voren. Dat was een zinloze zaak want het was duidelijk dat de keeper op dat moment niets meer kon doen.
4.4.
Met vorenstaande verklaring bevestigt de getuige [getuige 1] op essentiële punten de lezing, die [eiser] als partijgetuige zelf van de toedracht van de botsing heeft gegeven, te weten dat hij de bal op het doel schoot toen [gedaagde] nog op een afstand van enige meters van hem was verwijderd en dat hij, [eiser], zijn actie al had afgerond toen [gedaagde] alsnog met beide benen naar voren gestrekt op hem afsprong, hetgeen zinloos was omdat de bal al in het doel lag.
4.5.
Deze lezing vindt verdere ondersteuning in de verklaring van de getuige [getuige 2], eveneens teamgenoot van [eiser], die verklaart:
Hij is toen met de bal richting doel gelopen en bij het begin van het strafschopgebied heeft hij de bal richting doel geschoten. De keeper was bij deze actie duidelijk te laat. [eiser] schoot en de bal lag al in het doel toen de keeper nog uit het doel kwam. De keeper kwam met gestrekt been uit het doel. Hij had zich kunnen inhouden want de bal lag immers al in het doel. Het doorlopen van de keeper was onnodig omdat hij zich immers had kunnen inhouden. Het was ook zinloos want het was een wedstrijd waarin de jongens van de tegenpartij enorm voorstonden.
4.6.
Ook deze getuige verklaart derhalve dat [eiser] zijn actie al had afgerond en dat de bal al in het doel lag toen [gedaagde] alsnog en dus zinloos met gestrekt been op hem afkwam. Daarbij verklaart [getuige 2] tot twee maal toe dat [gedaagde] zich nog had kunnen inhouden. Dit element ligt in wezen ook in de hiervoor weergegeven verklaring van [getuige 1] besloten waar deze getuige verklaart dat [gedaagde] met zijn benen naar voren sprong, terwijl op dat moment duidelijk was dat hij niets meer kon doen. [eiser] verklaart hierover, naar hiervoor is weergegeven, dat [gedaagde] duidelijk voor de man ging “want de bal lag al in het doel”.
4.7.
[eiser], [getuige 1] en [getuige 2] verklaren derhalve eensluidend over drie elementen: 1) [gedaagde] kwam met gestrekt been danwel met beide benen gestrekt op [eiser] af, 2) nadat [eiser] de bal had geschoten en de bal al in het doel lag, en 3) terwijl [gedaagde] nog van zijn actie had kunnen afzien, althans deze had kunnen onderbreken.
4.8.
Deze drie elementen komen ook terug in de schriftelijke verklaring van 8 november 2005 aan [eiser] van [getuige 3], die als keeper van HFC aan de wedstrijd deel nam:
Vanaf de linkerkant van het veld kwam je met de bal richting het strafschopgebied van de tegenstander. De keeper kwam heel hard op je inlopen en zette een sliding in met uitgestrekt(e) been. Je schoot de bal prachtig langs de keeper, en terwijl de bal in het doel rolde bleef de keeper met uitgestrekt been op je afglijden. De man had ruimschoots de tijd om zijn been in te trekken en het is mij een absoluut raadsel waarom hij dat niet deed en met uitgestrekt been vol op je inramde. Naar mijn mening kan het niet anders of dit was een welbewuste daad om jou de wedstrijd uit te schoppen. De tegenstander stond met 7-0 voor, dus van enig wedstrijdbelang kan hier absoluut geen sprake zijn.
4.9.
Met de hiervoor besproken verklaringen van hemzelf, [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, heeft [eiser] voldoende bewijs bijgebracht voor de slotsom dat hij terecht aan [gedaagde] het verwijt maakt dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door bij zijn uitloopactie (hierna: tackle) zodanig gevaarlijk, slecht gecoördineerd, verkeerd getimed en/of weinig doordacht te handelen dat [eiser] hierop redelijkerwijs niet bedacht had hoeven zijn, waarbij onbetwist is gebleven dat het door [eiser] opgevoerde ernstige beenletsel hiervan het gevolg is.
4.10.
Voor zojuist genoemd verwijt kan ook nog steun en dus nader bewijs worden gevonden in de verklaring van [getuige 4], teamgenoot van [gedaagde], die als getuige verklaart dat [eiser] op links doorbrak en het strafschopgebied in kwam, waarop [gedaagde] “met de benen gestrekt” het doel uitkwam en dat hier sprake was van een beweging “die een voetballer maakt als hij als keeper optreedt”, want “een echte keeper zou naar de bal duiken”.
4.11.
In afwijking van al deze hiervoor besproken verklaringen verklaart [getuige 5], de speler van DSC ’74 die op 2 oktober 2004 als scheidsrechter optrad, als enige dat [eiser] niet met de bal aan de voet op het doel van DSC ‘74 afkwam, maar dat hij - evenals [gedaagde] - “glijdend naar de bal” toeging.
4.12.
[gedaagde] zelf bevestigt als getuige dat [eiser] met de bal op zijn doel afkwam en dat hij, [eiser], de bal onder hem door heeft geschoten. Daarbij verklaart hij dat hij, op het moment waarop [eiser] schoot, “met gestrekte benen naar de cornervlag” dook en met zijn handen naar het doelgebied. Bij het neerkomen kwam hij met zijn scheenbeen tegen het scheenbeen van [eiser]. Hij had zelf een “behoorlijk ei” op zijn scheenbeen, aldus [gedaagde] als getuige.
4.13.
Ook ter comparitie erkent [gedaagde] dat hij bij het uitlopen zijn benen heeft gestrekt. Maar hij verklaart daarbij dat hij dat deed, terwijl hij dook; daarbij hield hij zijn benen “gestrekt naar de cornervlag”, haaks op de aanvalslijn van [eiser] en met zijn handen “in de richting van de linkerhoek van het strafschopgebied”. In deze lezing dook [gedaagde] derhalve min of meer parallel aan de doellijn om zijn doel, met name de korte hoek daarvan, zoveel mogelijk af te schermen. Vervolgens, aldus [gedaagde], nadat [eiser] had geschoten, kwamen partijen met de scheenbenen tegen elkaar op het moment dat hij, [gedaagde], weer op de grond neerkwam. Hij vermoedt dat [eiser] op snelheid tegen hem aan is gelopen.
4.14.
Deze verklaring verdient niet veel geloof. [eiser], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 4] verklaren allen dat hij met de benen naar voren gestrekt op [eiser] afkwam. Daarbij is niet aannemelijk dat [eiser] bij de door [gedaagde] weergegeven toedracht zo ernstig letsel zou hebben opgelopen als waarvan klaarblijkelijk sprake is. Dit wordt bevestigd door een schriftelijke verklaring van prof. dr R. Marti van 12 januari 2009, die door [eiser] bij gelegenheid van meergenoemde comparitie in het geding is gebracht en waarin wordt verklaard:
Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat bij een collisie tussen twee scheenbenen een type breuk ontstaat zoals dit bij U gebeurd is.
4.15.
Daarnaast verklaart ook [getuige 4] weliswaar dat de bal volgens hem nog niet in het doel was toen [gedaagde] zijn beweging maakte (“schuin gestrekt het doel uit in diagonale positie en met de benen gestrekt”), maar hieraan komt tezamen met de weinig plausibele verklaring van [gedaagde] zelf al met al onvoldoende bewijskracht toe om te kunnen zeggen dat het door [eiser] geleverde bewijs, zoals hiervoor vastgesteld in 4.9, is weerlegd.
4.16.
Een en ander betekent dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen met verwijzing van [gedaagde], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten, de kosten van het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen. ECLI:NL:RBHAA:2009:7675