RBNHO 110320 Voetballer mag bewijs leveren van stelling dat sprake was van een “vliegende tackle”. zo ja, dan onrechtmatig
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 110320 Voetballer mag bewijs leveren van stelling dat sprake was van een “vliegende tackle”. zo ja, dan onrechtmatig
in vervolg op rbmne-171018-beenbreuk-bij-voetbal-verzoek-tot-vaststellen-aansprakelijkheid-afgewezen-toedracht-staat-niet-vast
2. De feiten
2.1.
[eiser] heeft met zijn voetbalteam [naam voetbalteam] op zondag 4 mei 2014 in Utrecht een thuiswedstrijd gespeeld tegen het voetbalteam [naam voetbalteam] , waarin [gedaagde] speelde. Tijdens de wedstrijd heeft [gedaagde] [eiser] geraakt, waardoor [eiser] een ernstige dubbele beenbreuk (een breuk in het kuitbeen en een breek in het scheenbeen) heeft opgelopen. [eiser] is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De wedstrijd is hierop gestaakt.
2.2.
De wedstrijd werd gefloten door scheidsrechter [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] was naast scheidsrechter ook voorzitter van [naam voetbalteam] .
2.3.
[naam 1] heeft [gedaagde] na afloop van de wedstrijd een rode kaart gegeven. De reden voor deze rode kaart heeft [naam 1] vermeld op het door hem na de wedstrijd ingevulde ‘rapport van scheidsrechter’. [naam 1] heeft het volgende opgeschreven:
“Speler van [naam voetbalteam] kwam invliegen met gestrekt been waarbij hij de enkel/been van de speler van [naam voetbalteam] raakte. De enkel/onderbeen brak hierbij. Hierna heb ik een ambulance gebeld en de wedstrijd gestaakt. Ik heb de speler verteld dat hij met buitensporig inzet in kwam vliegen”.
Daarnaast heeft [naam 1] als scheidsrechter het formulier ‘rapport gestaakte wedstrijd’ ingevuld. Daarop heeft hij vermeld:
“Een buitensporige overtreding zorgde voor een dubbele beenbreuk. Nadat de ambulance geweest was, was iedereen zo geschrokken dat verder spelen geen optie was”.
Als voorzitter van [naam voetbalteam] heeft [naam 1] het formulier ‘rapport vereniging gestaakte wedstrijd’ ingevuld. Op de vraag wat aan het staken van de wedstrijd voorafging, heeft hij geantwoord:
“Na een grove overtreding/rode kaart moest er een ambulance gebeld worden ivm dubbele beenbreuk. De beide teams waren zo onder de indruk dat verder spelen geen optie was”.
2.4.
Deze rapporten zijn voor de tuchtcommissie van de KNVB aanleiding geweest om [gedaagde] op 28 mei 2014 wegens het “op grove wijze onderuithalen van een tegenstander met letsel als gevolg” voor vijf maanden uit te sluiten van deelname aan wedstrijden.
Tegen deze uitspraak heeft [gedaagde] tijdig beroep ingesteld bij de commissie van beroep van de KNVB. Daarop is echter niet beslist omdat het dossier van [gedaagde] bij de KNVB in het ongerede is geraakt.
2.5.
[naam 2] (hierna: [naam 2] ) - teamgenoot van [gedaagde] bij [naam voetbalteam] - was grensrechter tijdens de wedstrijd. Ten behoeve van het door [gedaagde] aangetekende beroep tegen de beslissing van de tuchtcommissie van de KNVB heeft [naam 2] op 4 mei 2014 een schriftelijke verklaring opgesteld. Daarin is onder meer te lezen:
“In de tweede helft stond ik als grensrechter aan de linkerzijde van het veld tegenover de ‘dug-outs’. Dit is de plek waar het incident in kwestie plaats vond. Het doel van [naam voetbalteam] bevond zich aan mijn rechterhand. De tweede helft startte op dezelfde wijze waarop de eerste helft was geëindigd: sportief en respectvol. Na ongeveer 15 minuten spelen werd de speler van [naam voetbalteam] aangespeeld op rechts dicht tegen de zijlijn aan. Ik stond ongeveer 4 meter daarvandaan aan de rechterkant en heb daardoor van dichtbij het incident kunnen zien. Er bevonden zich verder geen andere spelers in de nabije omgeving. De [naam voetbalteam] speler maakte een beweging naar voren op basis waarvan [gedaagde] een sliding inzette waarin hij zijn linkerbeen uitstrekte (niet geheel gestrekt) en zijn rechterbeen gebogen had. Vlak daarna speelde de [naam voetbalteam] speler de bal naar voren richting een medespeler met zijn rechterbeen. De sliding was echter al ingezet en [gedaagde] raakte de speler in kwestie. De sliding kwam op mij over als correct. [gedaagde] raakte de speler op zijn linker (stand)been met zijn gebogen rechterbeen, waardoor de [naam voetbalteam] speler viel. Omdat het dicht bij de zijlijn plaats vond, viel de speler buiten het veld (over de zijlijn).
( ... )
Op dat moment ging het spel door. Na enkele seconden realiseerden zowel de [naam voetbalteam] speler, als [gedaagde] als ikzelf dat er een blessure was ontstaan. Hierop heeft zowel [gedaagde] , die al weer rechtovereind stond om weer te participeren aan het spel, als ik zelf de scheidsrechter gemaand de wedstrijd stil te leggen. Waarna dit na enkele seconden ook gebeurde. Hierop kwamen we tot de conclusie dat er sprake was van een breuk van het onderbeen van de betreffende [naam voetbalteam] speler. In mijn optiek een ongelukkige samenkomst van omstandigheden waarin mogelijk de snelheid en kracht van de sliding, het gewicht daarachter van de [naam voetbalteam] speler en de fixatie in de ondergrond (gras) van het linker standbeen van de [naam voetbalteam] speler hebben geleid tot de kwetsuur. Ik kan in geen geval concluderen dat er sprake was van een bewuste actie van [gedaagde] om de betreffende [naam voetbalteam] speler te raken. Zijn intentie was puur en alleen om de bal te spelen.”
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] op 16 juni 2014 aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het ongeval op 4 mei 2014 geleden en nog te lijden schade. [gedaagde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.7.
[eiser] heeft de rechtbank Midden-Nederland in een deelgeschil gevraagd om de aansprakelijkheid van [gedaagde] vast te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 17 oktober 2018 afgewezen omdat onduidelijkheid bestond over de toedracht van het ongeval en nadere bewijslevering nodig was, waarvoor in een deelgeschilprocedure in beginsel geen ruimte is. De aansprakelijkheid van [gedaagde] kon daarom in het deelgeschil niet worden vastgesteld.
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade - kosten en rente daaronder begrepen - die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de door [gedaagde] op [eiser] begane overtreding tijdens de voetbalwedstrijd met wedstrijdnummer [nummer] tussen [naam voetbalteam] en [naam voetbalteam] op zondag 4 mei 2014, met veroordeling van [gedaagde] in de nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft van achteren komend en met gestrekt been een ‘vliegende tackle’ gemaakt, waarbij [eiser] op zijn linker stand- en onderbeen is geraakt. [eiser] heeft daardoor ernstig en blijvend letsel opgelopen aan zijn onderbeen en voet. De door [gedaagde] gemaakte grove spelovertreding valt buiten het normale risico van een voetbalwedstrijd en is daarom onrechtmatig. Daarnaast heeft [gedaagde] zijn sliding te laat ingezet. Gelet op de spelsituatie was namelijk te voorzien dat [eiser] de bal gelijk zou doorspelen en een sliding dus geen zin meer zou hebben. Ook om die reden is de spelovertreding als onrechtmatig aan te merken. Nu [gedaagde] een rode kaart heeft gekregen en de KNVB hem een forse tuchtmaatregel heeft opgelegd, is het onrechtmatig karakter van de spelovertreding bovendien voorshands gegeven, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] . [gedaagde] voert aan dat hij een normale sliding heeft gemaakt om in het bezit te komen van de bal die [eiser] wilde spelen. Dat dit niet is gelukt en de sliding achteraf gezien dus iets te laat werd ingezet - waarbij [gedaagde] [eiser] heeft geraakt - wil nog niet zeggen dat de sliding abnormaal gevaarlijk was. Van een ‘vliegende tackle’ was geen sprake. Volgens [gedaagde] heeft hij steeds contact met de grond gehouden. Zijn actie was daarbij op de bal gericht. Bovendien was geen sprake van een gestrekt been. Hij had zijn been ingetrokken toen hij zag dat hij de bal niet meer kon raken. Deze actie was in lijn met het spel en kon [eiser] dus verwachten, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het handelen van [gedaagde] geldt als een spelovertreding, nu hij bij zijn actie niet de bal, die [eiser] inmiddels al had gespeeld, maar het been van [eiser] heeft geraakt. Het gaat in deze zaak om de vraag of deze door [gedaagde] op [eiser] gemaakte spelovertreding, waarvoor [gedaagde] een rode kaart heeft gekregen, geldt als onrechtmatig. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rusten op [eiser] de stelplicht en (na voldoende betwisting door [gedaagde] ) de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] met zijn actie onrechtmatig heeft gehandeld.
4.2.
Daarbij wordt vooropgesteld dat een gedraging waardoor aan een ander letsel wordt toegebracht, binnen een sport- en spelsituatie minder snel als onrechtmatig zal worden aangemerkt dan wanneer die gedraging niet in het kader van sport en spel zou hebben plaatsgevonden. De deelnemers aan een sport als voetbal hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe de sport uitlokt van elkaar te verwachten, terwijl zij daarop buiten een sport- en spelsituatie doorgaans niet bedacht hoeven te zijn. Het enkele overtreden van de spelregels, waaronder de spelregels die ter bescherming van de deelnemers strekken, is nog niet onrechtmatig. Wel is een overtreding van de spelregels een factor die meetelt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid (HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300).
Anders dan [eiser] heeft betoogd, is er daarom geen grond voor het oordeel dat het feit dat [gedaagde] voor de spelovertreding een rode kaart heeft gekregen en dat de KNVB hem een tuchtmaatregel heeft opgelegd op zichzelf al meebrengt dat de gedraging van [gedaagde] onrechtmatig is.
Daarnaast geldt dat voetbal in het bijzonder een contactsport is, waarbij fysiek contact tussen spelers in de vorm van tackles en slidings bij duels om de bal gebruikelijk is. Tijdens deze duels vinden onvermijdelijk ook acties plaats die gevaarlijk, slecht gecoördineerd, verkeerd getimed of ondoordacht zijn. Deelnemers moeten daar bedacht op zijn. Aansprakelijkheid kan daarom pas aan de orde zijn als sprake is van een zodanige actie dat deze valt buiten het normale risico dat men in een voetbalwedstrijd loopt. Dit betekent dat de vordering van [eiser] alleen kan worden toegewezen als [gedaagde] - kort gezegd - een abnormaal gevaarlijke gedraging heeft verricht. Dat betekent ook dat het feit dat [eiser] ernstig geblesseerd is geraakt, op zichzelf nog niet betekent dat [gedaagde] ook een - op een voetbalveld - abnormaal gevaarlijke gedraging heeft verricht die als onrechtmatig is aan te merken.
4.3.
[eiser] hinkt wat de spelovertreding van [gedaagde] betreft op twee gedachten. [eiser] stelt enerzijds dat sprake is geweest van een abnormaal gevaarlijke sliding en anderzijds dat [gedaagde] een ‘vliegende tackle’ heeft uitgevoerd, terwijl door hem wordt onderkend dat een ‘vliegende tackle’ - anders dan een sliding - niet over de grond maar in de lucht wordt uitgevoerd. De rechtbank zal eerst beoordelen of hetgeen [eiser] met betrekking tot de sliding heeft gesteld tot toewijzing van de vordering kan leiden. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal de ‘vliegende tackle’ aan de orde komen.
Sliding
4.4.
Niet in geschil is dat een sliding, waarbij een speler met zijn voeten contact met de grond houdt en die gericht is op de bal, ook op grond van de spelregels is toegestaan en in beginsel niet als onrechtmatig is aan te merken. Ook is niet in geschil dat [eiser] geen balbezit meer had toen hij door [gedaagde] werd geraakt. Dat het voor [gedaagde] op het moment dat hij de sliding richting [eiser] inzette te voorzien was dat hij niet de bal maar [eiser] zou raken, valt op grond van wat [eiser] heeft gesteld op grond van de overgelegde getuigenverklaringen niet in te zien. Dat en waarom de actie van [gedaagde] zodanig kansloos was dat [eiser] deze niet meer hoefde te verwachten, had [eiser] nader moeten toelichten of onderbouwen. Dit geldt vooral nu [eiser] volgens zijn eigen (op de zitting ingenomen) stellingen de bal nog had op het moment dat [gedaagde] de sliding inzette. [eiser] kreeg de bal aangespeeld op een positie waarin hij de mogelijkheid had de bal verder naar voren te spelen. In die situatie diende hij er rekening mee te houden dat hij spelers van de tegenstander zou aantrekken die - gezien de aard van het spel - met kracht op hem af zouden komen in een poging de bal te onderscheppen. Dat hij zich daarbij ter hoogte van het middenveld bevond, en dus (nog) niet in een kansrijke positie voor het doel, maakt dat op zichzelf niet anders. Dat de sliding achteraf bezien (net) te laat is ingezet, zoals [gedaagde] ook zelf erkent, nu hij niet de bal maar het been van [eiser] heeft geraakt, maakt ook nog niet dat op het moment van inzetten van de sliding voor [gedaagde] voorzienbaar was dat hij te laat zou zijn en alleen nog maar het lichaam van [eiser] zou raken. Daarmee heeft [eiser] zijn stelling dat sprake is geweest van een voorzienbaar te late grove sliding onvoldoende onderbouwd. Om die reden is de op deze grond door [eiser] gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar.
‘Vliegende tackle’
4.5.
Het voorgaande is anders als geen sprake is geweest van een sliding, maar de actie van [gedaagde] is aan te merken als een (van achteren en met volle vaart ingezette) ‘vliegende tackle’, waarbij hij geen contact heeft gehouden met de grond, maar een gestrekt been door de lucht uitsluitend heeft gericht op het been van zijn tegenstander. Een dergelijke buitensporig harde actie kan redelijkerwijs niet meer geacht worden nog verbonden te zijn met hetgeen je als speler redelijkerwijs hebt te verwachten tijdens een voetbalwedstrijd. Daarop zou [eiser] daarom niet bedacht hoeven te zijn. Indien vast komt te staan dat [gedaagde] een dergelijke ‘vliegende tackle’ heeft uitgevoerd, dan heeft [gedaagde] onrechtmatig ten opzichte van [eiser] gehandeld.
4.6.
Volgens [eiser] kreeg hij de bal hoog aangespeeld toen [gedaagde] van linksachter kwam aan sprinten. [gedaagde] zette op volle snelheid en met zijn hele gewicht een ‘vliegende tackle’ in. [gedaagde] kwam voor [eiser] onverwacht met gestrekt been van achteren op hem invliegen, aldus [eiser] , waarbij hij door [gedaagde] op zijn stand- en onderbeen werd geraakt. [eiser] onderbouwt dit met schriftelijke verklaringen van zijn teamgenoten, een schriftelijke verklaring van [naam 1] en de ingevulde wedstrijdformulieren (zie 2.3).
4.7.
[gedaagde] heeft een andere lezing van de toedracht van het ongeval. Volgens hem blijkt uit de overgelegde verklaringen van zijn teamgenoten en die van de grensrechter (zie 2.5) dat hij een toelaatbare sliding maakte en geen ‘vliegende tackle’. [gedaagde] bestrijdt dat hij van achteren op [eiser] is komen invliegen.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van [eiser] dat sprake is geweest van een ‘vliegende tackle’ steun vindt in een aantal schriftelijke verklaringen van spelers van [naam voetbalteam] en in wat [naam 1] heeft verklaard. Daar staat tegenover dat niet alle spelers van [naam voetbalteam] , van wie [eiser] schriftelijke verklaringen heeft overgelegd, spreken over een ‘vliegende tackle’ en dat de schriftelijke verklaringen van spelers van [naam voetbalteam] en omstanders aan de zijde van [gedaagde] en die van de grensrechter het standpunt van [gedaagde] , dat sprake was van een toelaatbare sliding, ondersteunen. Daarmee heeft [gedaagde] de stelling van [eiser] dat hij een ‘vliegende tackle’ heeft gemaakt, gemotiveerd betwist.
4.9.
Anders dan [gedaagde] in randnummer 2.5 van de conclusie van antwoord betoogt, heeft [eiser] in de dagvaarding (onder randnummer 45) wel degelijk (getuigen)bewijs aangeboden. [eiser] heeft aangeboden dat zijn teamgenoten en de scheidsrechter als getuigen kunnen worden gehoord en zo hun schriftelijke verklaringen kunnen bevestigen. Daarmee is het door [eiser] gedane bewijsaanbod concreet genoeg. [eiser] zal dan ook worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [gedaagde] een ‘vliegende tackle’ heeft gemaakt, meer concreet dat [gedaagde] hem van achteren op volle snelheid via de lucht
- zonder daarbij contact te houden met de grond, als ware vliegend - heeft geraakt.
Na de bewijsopdracht
4.10.
Als [eiser] niet slaagt in zijn bewijsopdracht, zal zijn vordering worden afgewezen. Dan is immers niet komen vast te staan dat [gedaagde] een ‘vliegende tackle’ heeft uitgevoerd en moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde] een toelaatbare sliding heeft gemaakt, waarbij het voor hem niet voorzienbaar was dat hij te laat was en hij alleen nog maar het (stand)been van [eiser] zou raken. Zijn handelen is dan niet onrechtmatig, ook al zijn de gevolgen voor [eiser] ernstig.
4.11.
Als [eiser] wel slaagt in zijn bewijsopdracht en dus vast komt te staan dat het letsel van [eiser] het gevolg is geweest van een door [gedaagde] op [eiser] van achteren ingezette ‘vliegende tackle’, dan heeft [gedaagde] onrechtmatig ten opzichte van [eiser] gehandeld. De schade die [eiser] door deze abnormaal gevaarlijke gedraging heeft geleden, zal [gedaagde] dan aan [eiser] moeten vergoeden.
4.12.
In afwachting van de bewijslevering door [eiser] zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5
De beslissing
De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat [gedaagde] hem op 4 mei 2014 tijdens de voetbalwedstrijd tussen [naam voetbalteam] tegen [naam voetbalteam] van achteren op volle snelheid via de lucht
- zonder daarbij met zijn voeten contact te houden met de grond, als ware vliegend - heeft geraakt, met andere woorden dat [gedaagde] een ‘vliegende tackle’ op hem heeft uitgevoerd, ECLI:NL:RBNHO:2020:6291