Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 210508 ongeval tussen skiff en acht tijdens roeitraining; acht aansprakelijk

Rb A.dam 210508 ongeval tussen skiff en acht tijdens roeitraining; acht aansprakelijk
2.1.  Op 21 augustus 2004 heeft omstreeks 9.15 uur op de rivier de Amstel tussen Amsterdam en Ouderkerk aan de Amstel een aanvaring plaatsgevonden tussen een skiff en een achtpersoons roeiboot (verder de acht). De acht, met aan het stuur B, voer in de richting van Ouderkerk aan de Amstel. In de skiff zat A, hij voer in de richting van Amsterdam. VVAA is de aansprakelijkheidsverzekeraar van B. (...)

3.  Het geschil
3.1.  A vordert samengevat - veroordeling van B c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
a.  tot vergoeding van materiële en immateriële schade die A heeft geleden en zal lijden als gevolg van het ongeval van 21 augustus 2004, inclusief de wettelijke rente over de opeisbare schadevergoeding, te berekenen vanaf 21 augustus 2004, althans met ingang van het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der voldoening, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b.  om aan A te voldoen een voorschot ten bedrage van EUR 25.000,= op de door A geleden en nog te lijden materiële schade en een voorschot op de immateriële schade ten bedrage van EUR 5.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2004 tot 1 september 2007 ten bedrage van EUR 702,16 en met de wettelijke rente van 1 september 2007 tot aan de dag der voldoening, althans een door de rechtbank te bepalen voorschot op de materiële en immateriële schade, dat met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:44 BW in mindering strekt op hetgeen krachtens de hiervoor onder 1 gevorderde veroordeling verschuldigd is;
c.  in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis.

3.2.  A stelt daartoe, samengevat, het volgende. B was als stuurman van de acht verantwoordelijk voor de veiligheid op het water in verband met de door hem bestuurde boot. A hield voorafgaand aan het ongeval stuurboordwal. De acht van B kwam uit tegengestelde richting en bevond zich aan dezelfde zijde van het water, derhalve aan bakboordwal en ruim over de denkbeeldige middenlijn van de Amstel. De acht was niet aan het inhalen en B sloeg geen acht op schepen die in tegengestelde richting voeren. Hij heeft geen waarschuwingsteken gegeven en ook geen poging gedaan om de skiff te ontwijken. De acht heeft niet vaart geminderd, maar op het moment van de aanvaring juist een haal gemaakt, waardoor de aanvaring plaatsvond in volle snelheid. Dit blijkt onder meer uit de getuigenverklaringen. B heeft dan ook jegens A onzorgvuldig en gevaarzettend gehandeld. Als B beter had opgelet en had ingegrepen, was het ongeval voorkomen. Hij is daarom aansprakelijk jegens A op grond van artikel 6:162 BW. (...)

3.3.  Het verweer van B c.s. komt neer op het volgende. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat het ongeval zich heeft voorgedaan op de denkbeeldige middenas van de Amstel. B heeft, zodra hij de skiff zag, het commando “houden” gegeven waarna de roeiers direct de bladen verticaal in het water hebben gezet waarna A op lage snelheid werd geraakt met de punt van de acht. Dit was de enige juiste handelwijze voor B. Indien A om de paar halen had omgekeken, had hij de acht zien aankomen, dan had hij nog van koers kunnen veranderen en het ongeluk kunnen voorkomen. Aannemelijk is dat A meedeed aan een wedstrijdje en om voorop te blijven hard doorroeide.
Er is sprake van een sport- en spelsituatie waardoor een hogere drempel van aansprakelijkheid geldt. Het was 9.15 uur op zaterdagochtend en er waren slechts roeiboten op de Amstel. Op dat tijdstip wordt veel geroeid en er worden ook wedstrijden gehouden. Het enkele feit dat het Binnenvaart Politie Reglement geldt, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van een speelveld. Voor een sport- en spelsituatie is het niet nodig dat partijen met elkaar wedijveren. Het gaat erom of partijen over en weer gevaarlijke gedragingen van elkaar mogen verwachten.

4.  De beoordeling
4.1.  Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de vraag of sprake was van een sport- en spelsituatie. Voorop gesteld wordt dat partijen niet deelnamen aan een georganiseerde wedstrijd of roeitocht, maar met recreatief-sportieve bedoelingen deelnamen aan het vaarverkeer. Dat E en F daarbij “een wedstrijdje aan het varen” waren, zoals F heeft verklaard tijdens het voorlopig getuigenverhoor, maakt dit niet anders. Daarbij speelt het competitie-element immers een ondergeschikte rol en het maakt niet dat partijen van elkaar riskanter gedrag moeten verwachten dan anders.
Partijen bevonden zich voorts op een openbare vaarweg waar reguliere vaarregels gelden. Dat zich op zaterdagochtend weinig ander vaarverkeer dan roeiboten op de Amstel bevindt, maakt niet dat sprake is van een sport- en spelsituatie. De Amstel was niet afgezet en vracht- en pleziervaartuigen hadden gewoon toegang tot dit stuk van de rivier zodat partijen ervan mochten uitgaan dat andere roeiers zich aan de reguliere vaarregels zouden houden. Hoewel zij beiden aan het roeien waren, waren A en B ten opzichte van elkaar slechts passanten. De conclusie is dan ook dat er geen sprake was van een sport- en spelsituatie zodat geen hogere aansprakelijkheidsdrempel geldt.

4.2.  Uit de verklaringen van de getuigen, in onderlinge samenhang gelezen, rijst het volgende beeld: het ongeval vond plaats op een drukke rivier op een moeilijk stuk tussen twee bochten waarbij zowel de skiff als de acht in de buurt van de denkbeeldige middenlijn voeren. Door zich daar te bevinden, en niet uiterst stuurboordwal te houden, is voor beide partijen sprake van extra gevaarzetting. Voor een roeier in een skiff geldt over het algemeen, maar zeker wanneer hij niet uiterst stuurboordwal houdt, dat hij voldoende vaak moet omkijken. Voor de stuurman van een acht geldt in een dergelijk risicovolle situatie dat hij er rekening mee moet houden dat zijn boot zwaar is en niet snel tot stilstand kan komen zodat hij extra oplettend moet zijn.
In dit geval heeft het risico dat beide partijen namen door niet uiterst stuurboordwal te houden zich verwezenlijkt en kan B c.s. aansprakelijk worden gehouden voor in elk geval een deel van de schade die A door de aanvaring heeft geleden.
Voor wat betreft de verdeling van deze schade is het volgende van belang. Een acht draagt, vergeleken met een skiff, een groter gevaar in zich doordat zij log en zwaar is. Doordat een acht beschikt over een stuurman, mag van haar worden verwacht dat zij tijdig uitwijkt indien dit nodig is. Door de toedracht van het ongeval is duidelijk geworden dat B niet de oplettendheid heeft betracht die van hem in deze situatie had mogen worden verwacht, anders zou hij de skiff tijdig hebben gezien en hebben kunnen uitwijken. Wat er ook zij van het betoog van B c.s. dat hij het commando “houden” heeft gegeven – de getuigenverklaringen spreken elkaar op dit punt tegen –, vast staat dat het commando te laat kwam en dat B ook in dat geval onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
Anderzijds kan uit de toedracht van het ongeval worden afgeleid dat A onvoldoende achterom heeft gekeken. Indien hij dit wel zou hebben gedaan, zou hij de acht immers tijdig hebben gezien en haar hebben kunnen ontwijken.
Gelet op deze omstandigheden, dient deze schade naar het oordeel van de rechtbank voor 70 procent voor rekening van B c.s. te komen en voor 30 procent voor rekening van A. LJN BF0818