Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 070722 duik in ondiep water in recreatiemeer; provincie niet aansprakelijk, recreatieschap wel, voor 50%, na billijkheidscorrectie 80%

RBNHO 070722 duik in ondiep water in recreatiemeer; provincie niet aansprakelijk, recreatieschap wel, voor 50%, na billijkheidscorrectie 80%
verzocht 35,5 uur x € 330,- + 21%, begroot 20 x € 280 + 21% = € 6.776,-, toegewezen 80%; ES "tikt door"

De zaak in het kort
In dit deelgeschil is aan de orde het verzoek van [verzoeker] om vaststelling van de hoofdelijke aansprakelijkheid van verweersters voor de schade die hij op 25 juli 2019 als gevolg van een duik in ondiep water van het Alkmaarder- en Uitgeestermeer (recreatiegebied Dorregeest) heeft geleden en nog zal lijden. [verzoeker] meent dat 100% van zijn schade vergoed moet worden. RAUM en Achmea (Avéro Achmea) erkennen aansprakelijkheid, maar doen een beroep op eigen schuld van [verzoeker] . Zij erkennen dat in de causale verdeling RAUM voor 50% aan het ontstaan van de schade van [verzoeker] heeft bijgedragen. Omdat de billijkheidscorrectie tot enige bijstelling van de verdeling zou kunnen leiden, verzoeken zij de rechtbank om de vergoedingsplicht vast te stellen op maximaal 70%. De rechtbank komt tot een andere weging van de wederzijdse omstandigheden. De rechtbank verhoogt de aansprakelijkheid van RAUM op grond van de billijkheidscorrectie met 30%. RAUM en Achmea (Avéro Achmea) zijn daarom gehouden 80% van de geleden en nog te lijden schade van [verzoeker] te vergoeden.

(... red. LSA LM)

2
De feiten

2.1.
Op 25 juli 2019 rond 20.00 uur is [verzoeker] een ongeval overkomen in het Alkmaarder- en Uitgeestermeer, nabij Uitgeest.

2.2.
[verzoeker] was die dag - de warmste dag ooit in Nederland - na zijn werk met vier vrienden in een boot vanaf het Noordhollandsch Kanaal in West-Graftdijk via het Alkmaarder- en Uitgeestermeer naar recreatiegebied Dorregeest gevaren. Aldaar heeft hij de boot aangelegd aan een boom langs de kade, op ongeveer 100 meter van een gemarkeerd zwemstrandje.

Na het aansteken van de barbecue nam [verzoeker] na een aanloop een duik vanaf de kade in het (ondiepe) water. Als gevolg van deze duik heeft [verzoeker] een hoge dwarslaesie opgelopen, met blijvende gevolgen. [verzoeker] is verlamd vanaf zijn schouders naar beneden en rolstoelafhankelijk. [verzoeker] was ten tijde van het ongeval twintig jaar oud.

2.3.
Bij brieven van 6 september 2019 heeft [verzoeker] RAUM en de provincie als beheerder respectievelijk toezichthouder van het recreatiegebied Dorregeest aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het duikongeval.

2.4.
RAUM is een samenwerkingsverband van zeven omliggende gemeenten en de provincie. RAUM heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar Avéro Achmea, die GRM Expertise heeft ingeschakeld om de toedracht van het ongeval te onderzoeken.

2.5.
De provincie heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar Centraal Beheer, die op 23 september 2019 een ontvangstbevestiging met de stand van zaken naar de advocaat van [verzoeker] heeft gestuurd.

2.6.
Bij e-mail van 24 september 2019 heeft de advocaat van [verzoeker] de letselschadebehandelaar van Centraal Beheer bericht dat GRM Expertises namens RAUM is ingeschakeld voor een toedrachtsonderzoek naar het ongeval en hem gevraagd naar een reactie op de aansprakelijkstelling. Daaropvolgend ontving Centraal Beheer de verzamelde getuigenverklaringen van de advocaat van [verzoeker] .

2.7.
Bij e-mail van 22 januari 2020 heeft de letselschadebehandelaar van Centraal Beheer de advocaat van [verzoeker] bericht dat de bevindingen van het onderzoek van GRM Expertise worden afgewacht. Hij heeft verzocht op de hoogte gehouden te worden van de ontwikkelingen in het onderzoek en het standpunt van (de verzekeraar van) RAUM. De advocaat van [verzoeker] heeft dit verzoek doorgeleid naar GRM Expertise.

2.8.
De bevindingen van GRM Expertise zijn neergelegd in een rapport van 10 maart 2021. In de tussenliggende periode zijn aan [verzoeker] door Avéro Achmea voorschotbetalingen gedaan.

2.9.
Bij e-mail van 1 september 2021 heeft Avéro Achmea namens RAUM erkend dat onvoldoende voorzorgsmaatregelen waren getroffen om het ongeval te kunnen voorkomen. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij een vergoedingsplicht heeft van niet meer dan 50% vanwege de eigen schuld van [verzoeker] . In het kader van een regeling was Avéro Achmea namens RAUM bereid het percentage eigen schuld vast te stellen op 30%.

2.10.
Bij e-mail van 7 september 2021 heeft de advocaat van [verzoeker] dit bericht van Avéro Achmea namens RAUM doorgestuurd naar de letselschadebehandelaar van Centraal Beheer. Daarbij heeft de advocaat van [verzoeker] aangegeven vast te houden aan een vergoedingsplicht van 100% en aangekondigd een deelgeschil te starten.

2.11.
Avéro Achmea heeft namens RAUM in een poging om een deelgeschil af te wenden in januari 2022 onder voorbehoud van rechten aangeboden om 80% van de in redelijkheid toe te rekenen schade te vergoeden. [verzoeker] kan zich niet vinden in het eigen schuld verweer. Reden waarom hij een deelgeschilprocedure is gestart.

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank na aanpassing van zijn verzoek ter zitting, samengevat, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1) voor recht te verklaren dat RAUM en de provincie hoofdelijk en volledig aansprakelijk zijn jegens [verzoeker] voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het hem overkomen ongeval op 25 juli 2019;
2) voor recht te verklaren dat verweersters hoofdelijk gehouden zijn tot vergoeding van de volledige door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het hem overkomen ongeval op 25 juli 2019, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van verschuldigdheid van deze kosten;
3) Achmea te veroordelen om de schadevergoeding rechtstreeks aan [verzoeker] uit te keren;
4) de kosten van dit deelgeschil te begroten op een bedrag van € 14.175,15 inclusief btw en verweersters hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het door [verzoeker] betaalde griffierecht, met bevel aan verweersters dit bedrag binnen dertig dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] te vergoeden.

3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag.

3.2.1.
Op verweersters rust als beheerder dan wel exploitant dan wel toezichthouder van het recreatiegebied Dorregeest een zorgplicht voor de veiligheid van de particuliere gebruikers ervan. Verweersters zijn verantwoordelijk voor de inrichting en onderhoud van dit recreatiegebied. Daarbij horen ook de zwemplekken en de bijbehorende voorzieningen. Doordat er geen waarschuwingsborden voor ondiep water langs de kade waren geplaatst, er daar geen ballenlijnen lagen en recreanten met een boot konden aanleggen aan de kade werd de suggestie gewekt dat het water ter plaatse diep genoeg was om te duiken. Getuigen van het ongeval - vrienden van [verzoeker] - bevestigen dat onvoldoende duidelijk was dat het water te ondiep was om daarin te kunnen duiken.

3.2.2.
Door onvoldoende maatregelen te nemen ter voorkoming van springen en/of duiken in het ondiepe water vanaf de kade waar het ongeval heeft plaatsgevonden, hebben verweersters onvoldoende invulling gegeven aan de op hun rustende zorgplicht. Zij hebben gevaar scheppend gehandeld. In dit verband beroept [verzoeker] zich op de zogenaamde Kelderluik-criteria. Door het nalaten hebben verzoeksters een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) jegens [verzoeker] gepleegd en zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden.

3.2.3.
Van eigen schuld is geen sprake, omdat [verzoeker] er vanuit mocht gaan dat het water diep genoeg was om te duiken. Hij was bekend met het meer aan de andere zijde, waar het overal diep genoeg is om te duiken. Hij kwam ter plaatse aanvaren met een boot en er lagen meerdere boten aan de kade; een boot suggereert een bepaalde diepte. De bodem van het water was niet zichtbaar. Verder waren er geen waterplanten zichtbaar die een ondiepte suggereren. Er stonden ter plaatse geen waarschuwingsborden, terwijl die er voorheen wel stonden en na het ongeval ook weer zijn (terug)geplaatst. Op de waarschuwingsborden die in de buurt aanwezig waren, stond dat het water achter de ballenlijnen drie meter diep was, ook het gedeelte langs de kade. De website van RAUM nodigde bovendien uit om een duik te nemen in dit water.

3.2.4.
Als de rechtbank wel een percentage eigen schuld aanneemt, geldt dat op basis van de billijkheidcorrectie alsnog 100% van de schade vergoed moet worden. Het schenden van de zorgplicht door verweersters moet zwaarder wegen dan het handelen van [verzoeker] om in een opwelling het water in te duiken. [verzoeker] wijst onder meer op de ernst van zijn letsel, de omvang van zijn schade en de verzekeringspositie over en weer. Deze omstandigheden bij elkaar genomen rechtvaardigen de toepassing van de billijkheidscorrectie en dienen tot gevolg te hebben dat 100% van zijn schade vergoed moet worden.

Op basis van artikel 7:954 BW resp. artikel 1019w lid 3 Rv heeft [verzoeker] een directe actie op de aansprakelijkheidsverzekeraars van de provincie en RAUM.

3.3.
RAUM, de provincie en Achmea (Centraal Beheer en Avéro Achmea) voeren verweer.

Verweer van de provincie en Centraal Beheer

3.3.1.
Primair stellen de provincie en Centraal Beheer dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn verzoeken jegens hen. De aansprakelijkheid is immers al namens RAUM erkend door Avéro Achmea. Een eventuele vaststelling dat de provincie (mede) aansprakelijk is, zal daar niets aan veranderen. Verder heeft [verzoeker] de vermeende aansprakelijkheid van de provincie als toezichthouder op zwemlocaties op geen enkele wijze in zijn verzoekschrift ingekleed en lijkt de discussie tussen [verzoeker] en RAUM zich met name te richten op het percentage eigen schuld (inclusief billijkheidscorrectie).

3.3.2.
Subsidiair stellen de provincie en Centraal Beheer dat ter plaatse geen sprake was van een gevaar zettende situatie. Als de rechtbank dit wel aanneemt, geldt meer subsidiair dat de provincie voor die situatie niet aansprakelijk is, gelet op de inhoud van haar toezichthoudende taak bij recreatiegebied Dorregeest. [verzoeker] heeft immers niet aangevoerd welke verantwoordelijkheden de provincie aldaar zou hebben gehad en hoe nalaten hiervan in het licht van de toezichthoudersaansprakelijkheid als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. Er zijn bovendien geen concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat de toepasselijke wetgeving niet werd nageleefd. Evenmin is sprake geweest van algemeen toezichtsfalen. Meest subsidiair stellen de provincie en Centraal Beheer dat er sprake is van 30% eigen schuld van [verzoeker] na toepassing van de billijkheidscorrectie, waarbij zij aansluiten bij het verweer van RAUM en Avéro Achmea.

Verweer van RAUM en Avéro Achmea

3.3.3.
RAUM en Avéro Achmea stellen dat al erkend is dat niet voldoende maatregelen waren getroffen om het ongeval te voorkomen. Meer specifiek was het - achteraf bezien – weinig bezwaarlijk geweest om, zoals na het duikongeval is gebeurd, in het water borden te plaatsen om het recreërend publiek over de (on)diepte van het water ter plaatse te informeren.

3.3.4.
Volgens RAUM en Avéro Achmea is het duikongeval wel in overgrote mate te wijten aan de gedragingen van [verzoeker] die daarmee heeft bijgedragen aan het ontstaan van zijn schade. [verzoeker] heeft een te groot risico genomen door met een aanloop van meerdere meters het water in te duiken waarvan hij de diepte niet wist, terwijl er juist meerdere waarneembare aanwijzingen waren dat het water niet diep genoeg was om daarin verantwoord te kunnen duiken. Zo was het die hete dag erg druk op de zon- c.q. ligweide en waren meerdere van de aanwezige recreanten voorafgaand en ten tijde van het ongeval in het water. In zoverre heeft [verzoeker] onbesuisd en waaghalzig gehandeld. Dat rechtvaardigt dat een deel van de schade voor zijn rekening blijft.

3.3.5.
RAUM en Avéro Achmea erkennen dat de billijkheidscorrectie vervolgens tot enige bijstelling van de causale verdeling zou kunnen leiden. Rekening houdend met enerzijds de ernst van het letsel, de gevolgen daarvan, de leeftijd van [verzoeker] en het feit dat RAUM voor aansprakelijkheid is verzekerd en anderzijds met zijn onbesuisde handelen verzoeken zij de rechtbank om de vergoedingsplicht vast te stellen op maximaal 70%. RAUM en Avéro Achmea verwijzen voor hun standpunt naar andere gevallen in de jurisprudentie.

3.4.
Over de kosten van het deelgeschil voeren verweersters aan dat deze tot een bedrag van € 5.000,- exclusief btw beperkt moeten blijven. De mate van eigen schuld dient vervolgens daarop nog in mindering te worden gebracht.

3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4
De beoordeling

De verzoeken van [verzoeker] jegens de provincie en Centraal Beheer

4.1.
[verzoeker] verwijt de provincie dat zij als toezichthouder van recreatiegebied Dorregeest heeft gefaald en om die reden ook hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] . De rechtbank verwerpt dit verwijt en licht dit als volgt toe.

4.2.
Onweersproken is gebleken dat RAUM als beheerder verantwoordelijk is voor de inrichting van het recreatiegebied Dorregeest en de veiligheid ter plaatse en dat de provincie als toezichthouder slechts secundair betrokken is. De provincie moet toezien op zwemlocaties verband houdende met de veiligheid en hygiëne (van het zwemwater). Niet in geschil is dat [verzoeker] buiten een daartoe aangewezen en gemarkeerde zwemlocatie een duik in het water heeft genomen.

4.3.
[verzoeker] baseert de aansprakelijkheid van de provincie enkel op de Kelderluik-criteria. Hij maakt in zijn verzoek geen onderscheid tussen de aansprakelijk gestelde partijen. Weliswaar is de aansprakelijkheid van zowel de beheerder als de toezichthouder gebaseerd op artikel 6:162 BW, maar de provincie en Centraal Beheer voeren terecht aan dat de zorgplicht van de provincie als toezichthouder niet op eenzelfde wijze kan worden ingevuld als die van RAUM als beheerder. Bij aansprakelijkheid van de overheid in de rol van toezichthouder is een ander, meer terughoudend, regime van toepassing.

4.4.
In het verzoekschrift is, zoals de provincie en Centraal Beheer terecht aanvoeren, niet ingegaan op de concrete verantwoordelijkheden van de provincie als toezichthouder in recreatiegebied Dorregeest en op de invulling van de maatstaf behorende bij toezichthoudersaansprakelijkheid in combinatie met de verantwoordelijkheden van de provincie. [verzoeker] stelt en onderbouwt op geen enkele wijze waaruit het toezichtsfalen van de provincie zou bestaan, terwijl dit - gelet op de gemotiveerde betwisting door de provincie - wel op zijn weg had gelegen. Wat [verzoeker] ter zitting hierover heeft aangevoerd is niet voldoende. Zijn enkele stelling dat de provincie ook verantwoordelijk is voor het gebied buiten de ballenlijn van het zwemgedeelte en dat zij bekend had moeten zijn met het gevaar dat mensen buiten de ballenlijn zwemmen en van de kade in het water springen of duiken, levert namelijk zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, geen afgeleide aansprakelijkheid van de provincie op.

4.5.
Daarbij komt dat Avéro Achmea namens RAUM aansprakelijkheid heeft erkend. De discussie tussen Avéro Achmea/RAUM en [verzoeker] heeft zich gericht op het percentage eigen schuld inclusief eventuele billijkheidscorrectie. Dit betreft een discussie waarbij de provincie en Centraal Beheer blijkens de onder 2.7 tot en met 2.11 weergegeven e-mail correspondentie niet betrokken was. De stelling van [verzoeker] dat het verschil tussen Avéro Achmea (verzekeraar van RAUM) en Centraal Beheer (verzekeraar van de provincie) voor hem niet duidelijk was, kan gezien de inhoud van de e-mailwisselingen met de letselschadebehandelaar van Centraal Beheer niet worden gevolgd. Met de provincie en Centraal Beheer is de rechtbank dan ook van oordeel dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat [verzoeker] een belang heeft bij zijn verzoek jegens de provincie en haar verzekeraar. Dat de verzekerde som aan de kant van RAUM niet toereikend zou zijn om de schade van [verzoeker] te vergoeden, is niet gebleken.

4.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] in zoverre wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing en bij gebrek aan belang afwijzen. De overige verweren behoeven geen bespreking.

De verzoeken van [verzoeker] jegens RAUM en Avéro Achmea

4.7.
Zoals hiervoor is overwogen heeft Avéro Achmea namens RAUM aansprakelijkheid erkend. Naar eigen zeggen waren door RAUM niet voldoende maatregelen getroffen om het ongeval te voorkomen. Meer specifiek was het - achteraf bezien - weinig bezwaarlijk geweest om het recreërend publiek over de (on)diepte van het water te informeren. Inmiddels staan er ook waarschuwingsborden in het ondiepe water.
RAUM/Avéro Achmea heeft verder erkend dat RAUM in de causale verdeling voor 50% aan het ontstaan van de schade van [verzoeker] bijgedragen. Daarvan gaat de rechtbank dan ook uit.

4.8.
Kern van het geschil is in hoeverre de billijkheidscorrectie tot bijstelling van de causale verdeling kan leiden. RAUM/Avéro Achmea meent dat, gelet op de rechtspraak op dit punt, een beperkte bijstelling (met 10 tot 20%) goed denkbaar en verdedigbaar is, terwijl volgens [verzoeker] de billijkheidcorrectie de causale verdeling volledig opzij zet en een vergoedingsplicht van 100% op zijn plaats is.

4.9.
De rechtbank hecht eraan om op te merken dat [verzoeker] een ernstig ongeval is overkomen, en dat de gevolgen en daaruit voortvloeiende schade voor hem groot zijn. Ook RAUM en Avéro Achmea hebben dat benadrukt.
De rechtbank komt echter tot een andere weging van de wederzijdse omstandigheden dan [verzoeker] én RAUM/Avéro Achmea. De rechtbank verhoogt de aansprakelijkheid van RAUM op grond van de billijkheidscorrectie met 30%. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.

4.10.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het duiken in ondiep water zeer ernstig letsel tot gevolg kan hebben. In het voorliggende geval heeft het ongeval zich voorgedaan in het voor recreatieve doeleinden aangewezen Alkmaarder- en Uitgeestermeer, op een plek op ongeveer 100 meter van een aangewezen en gemarkeerd zwemstrandje. [verzoeker] is in de omgeving goed bekend, maar niet met deze plek in het recreatiegebied Dorregeest. Nadat [verzoeker] de BBQ had aangestoken, wilde hij het water in om zich schoon te maken. Zijn vriendinnen waren kort ervoor het water via het zwemstrandje ingegaan. [verzoeker] koos er echter voor om na een kleine aanloop vanaf de kade het water in te duiken. Hij was niet bekend met de diepte van dit water en zag geen mensen in het water. Het water was troebel, zodanig dat daardoor de bodem niet zichtbaar was. Verder bedroeg de hoogte van de kade tot aan het wateroppervlak slechts enkele tientallen centimeters - zeker niet meer dan een halve meter - wat eerder een ondiepte dan een diepte van het water indiceert.

4.11.
Onder deze omstandigheden heeft [verzoeker] met zijn impulsieve duik buiten de afgebakende lijnen een groot risico genomen, wat hem ernstig valt toe te rekenen. Hij mocht er niet zonder meer vanuit gaan, in aanmerking nemende dat het Alkmaarder- en Uitgeestermeer zo’n 700 hectare beslaat, dat het water aan de zijde van Dorregeest, net als aan de andere (hem bekende) zijde van het meer, overal diep genoeg was om te duiken. Dat er bootjes in het water lagen, is hiervoor geen indicatie; zij kunnen een kleine diepgang hebben gehad.
[verzoeker] mocht verder bekend worden verondersteld met de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat [verzoeker] ten tijde van het ongeval twintig jaar oud was en in staat moet zijn geweest om zich een beeld te vormen van de door hem te nemen risico’s.

4.12.
Dit leidt ertoe dat, anders dan [verzoeker] meent, de billijkheid in dit geval niet eist dat zijn verwijt in het niet valt en dat de vergoedingsplicht van RAUM/Avéro Achmea op 100% vastgesteld moet worden. Wat er op de waarschuwingsborden in de omgeving stond en op de website van RAUM acht de rechtbank niet relevant, reeds omdat [verzoeker] daarnaar voorafgaand aan zijn duik niet heeft gekeken.

4.13.
De rechtbank ziet wel aanleiding na weging van de wederzijdse omstandigheden om de aansprakelijkheid van RAUM op grond van de billijkheid te corrigeren, zodanig dat de omvang van de aansprakelijkheid van RAUM op 80% wordt vastgesteld. Daarbij betrekt zij onder meer de ernst van de wederzijds gemaakte fouten, de aard en de ernst van het blijvende letsel dat [verzoeker] op jonge leeftijd heeft opgelopen en het gegeven dat RAUM verzekerd is voor dergelijke schade. Avéro Achmea en RAUM zijn daarom gehouden 80% van de geleden en nog te lijden schade van [verzoeker] te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat deze mate van correctie past bij vergelijkbare gevallen in de jurisprudentie (duik in ondiep water, onvoldoende waarschuwing en blijvend ernstig letsel).

4.14.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid en tot vergoeding van de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade toewijzen op de in de beslissing weergegeven wijze.

4.15.
Tegen de verzochte wettelijke rente over de schade is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank voor de ingangsdatum van de wettelijke rente uitgaat van de datum van het ongeval.

4.16.
Het verzoek om Achmea (Achmea Avéro) te veroordelen om de schadevergoeding rechtstreeks aan [verzoeker] uit te keren, zal eveneens als onweersproken worden toegewezen.

Kosten van het deelgeschil

4.17.
De rechtbank moet de kosten van deze deelschilprocedure te begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.18.
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 11.715,- exclusief btw (€ 14.175,15 inclusief btw), te vermeerderen met het door hem betaalde griffierecht. Daarbij is hij uitgegaan van een tijdsbesteding van 35,5 uren en een uurtarief van € 330,- te vermeerderen met 21% btw.

4.19.
RAUM en Achmea (Achmea Avéro) vinden dit bedrag onredelijk hoog. Zij maken bezwaar tegen het uurtarief van € 330,- dat volgens hen volstrekt bovenmatig is. Een uurtarief van € 270,- voor een gespecialiseerd LSA-advocaat achten zij redelijk en gebruikelijk. Verder maken zij bezwaar tegen de gestelde tijdsbesteding. Zij wijzen er in dit verband op dat het een juridisch niet complexe zaak betreft. Ook geldt dat bij de begroting van de kosten van het deelgeschil rekening moet worden gehouden met het aan te nemen percentage eigen schuld, omdat de buitengerechtelijke kosten in dezelfde mate moeten worden verminderd als de schadevergoeding zelf. RAUM en Achmea (Achmea Avéro) menen dat het redelijk is om de kosten van dit deelgeschil te begroten op maximaal€ 5.000,- exclusief btw, waarop vervolgens de mate van eigen schuld nog in mindering moet worden gebracht.

4.20.
De rechtbank is met RAUM en Achmea (Achmea Avéro) van mening dat niet van het gehanteerde uurtarief van € 330,- kan worden uitgegaan. Voor het vaststellen van de hoogte van het uurtarief acht de rechtbank in deze zaak, gezien de complexiteit van het verzoek en de specialisatie en ervaring van de advocaat van [verzoeker] , een uurtarief van € 280,- exclusief btw aanvaardbaar. Dit tarief sluit aan bij de bedragen die in de rechtspraak van de laatste jaren als redelijk worden beschouwd, al zit het wel aan de bovenkant van de gemiddelde ‘praktijkrange’.

4.21.
De rechtbank volgt RAUM en Achmea (Achmea Avéro) verder in hun standpunt dat de zaak niet de door de advocaat van [verzoeker] opgevoerde tijdsbesteding rechtvaardigt die zij in rekening wil brengen. Het verzoekschrift is met veertien bladzijden niet extreem omvangrijk. Verder hebben RAUM en Achmea (Achmea Avéro) er terecht op gewezen dat de kern van het geschil beperkt is tot de vraag naar de mate van eigen schuld (inclusief billijkheidcorrectie). Dat betreft een overzichtelijk en juridisch inhoudelijk niet heel ingewikkeld vraagstuk. De in het verzoekschrift gestelde aansprakelijkheid van de provincie uit hoofde van haar taak als toezichthouder vindt geen nadere onderbouwing. Verder bevatten beide verweerschriften geen elementen waarmee [verzoeker] niet al rekening had gehouden. [verzoeker] kon in haar spreekaantekeningen dan ook voortbouwen op het fundament dat zij in het verzoekschrift had gelegd.

4.22.
Al met al vindt de rechtbank, gelet op de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak, dat een tijdsbesteding van twintig uur redelijk is voor een deelgeschil als hier aan de orde voor een gespecialiseerde letselschadeadvocaat: tien uur voor het verzoekschrift, vijf uur voor het voorbereiden van de zitting en vijf uur voor de zitting (inclusief correspondentie en overleg met [verzoeker] , zijn ouders, de wederpartijen en de rechtbank). Dat leidt tot een bedrag van (20 x € 280 x 21% btw =) € 6.776,- inclusief btw. Daarbij wordt het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 314,- opgeteld. De kostenbegroting komt daarmee uit op € 7.090,-.

4.23.
Nu de vergoedingsplicht van RAUM en Achmea (Achmea Avéro) op 80% is gesteld, is een correctie wegens eigen schuld aan de orde. De rechtbank ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen reden om hiervan af te zien. De rechtbank sluit aan bij het merendeel van de uitspraken waarin het percentage eigen schuld doortikt naar de kosten ex artikel 1019aa Rv. RAUM en Achmea (Achmea Avéro) zullen dan ook hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van (80% van € 7.090 =) € 5.672,- aan [verzoeker] . Het verzochte bevel om dit bedrag binnen dertig dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] te vergoeden zal als onweersproken eveneens worden toegewezen. ECLI:NL:RBNHO:2022:5915