Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A'dam 090108 A verplaatst defecte auto bij middenberm; D rijd hem aan met 120 km, 100% aansprak.

Rb A'dam 090108 A wil defecte auto bij middenberm verplaatsen; D rijd hem aan met 120 km en is 100 % aansprakelijk
2.1.  Op 28 oktober 2005, rond 21:00 uur, reed B als bestuurster van een Fiat over de A28, een voor openbaar verkeer openstaande (snel)weg. Als inzittenden van de Fiat waren aanwezig: de toenmalige partner van B, A, en C. Op enig moment kreeg de Fiat een klapband. B verloor hierdoor de macht over het stuur. De Fiat, welke ging draaien, is uiteindelijk tegen de vangrail bij de linkerrijbaan tot stilstand gekomen. De motor en de lichten functioneerden niet meer. De alarmlichten, al dan niet in werking gezet, waren tevens uit. B, A en C zijn uit de Fiat gestapt en zijn naar de vluchtstrook gelopen.

2.2.  Ter plaatse van het ongeval is geen openbare straatverlichting aanwezig.

2.3.  Een aantal automobilisten die getuige waren van het onder 2.1. bedoelde voorval hebben hun auto op de vluchtstrook geparkeerd en zijn uitgestapt.

2.4.   Met een aantal personen is A vervolgens teruggelopen naar de Fiat. Het was de bedoeling de Fiat van de linkerrijbaan naar de vluchtstrook te duwen. Nadat A had gecontroleerd of de handrem er af was, heeft hij zich opgesteld tussen het linkerportier van de Fiat (aan de bestuurderszijde) en de Fiat zelf.

2.5.  Op het moment dat A tussen het linkerportier van de Fiat en de Fiat zelf stond opgesteld, kwam een auto van het merk Volvo aanrijden, bestuurd door de verzekerde van Univé, D. D reed de op de A28 wettelijk toegestane snelheid van 120 kilometer per uur. D heeft de Fiat en A aangereden. Daarna heeft D naar rechts gestuurd, richting de vluchtstrook. Daar heeft hij een op de vluchtstrook geparkeerde auto aangereden.

2.6.  Door de aanrijding heeft A zeer ernstig, blijvend, letsel opgelopen. Als gevolg van de aanrijding moest het rechteronderbeen van A geamputeerd worden, had hij een gebroken linkeronderbeen, een – op twee plaatsen – gebroken rechterhand, een hersenschudding, een C2-fractuur, een longkneuzing en meerdere snijwonden. (...)

4.1.  Tussen partijen staat de feitelijke toedracht van de aanrijding van D en A vast. Partijen discussiëren over de vragen: 1. of A als voetganger dient te worden beschouwd en derhalve de bescherming geniet van artikel 185 lid 1 Wegenverkeers¬wet (hierna: WVW), 2. of aan de zijde van A sprake is van eigen schuld en 3. of (eventueel) de billijkheidscorrectie dient te worden toegepast. (...)

4.3.  Op grond van de volgende feiten en omstandigheden wordt in deze zaak geconcludeerd dat A op het moment van aanrijding niet meer was aan te merken als een persoon die werd vervoerd door een motorrijtuig. Hij dient derhalve als voetganger te worden beschouwd. Voor dit oordeel zijn de volgende feiten en omstandigheden van doorslaggevend belang. A heeft, als inzittende van de Fiat, de Fiat verlaten nadat deze tot stilstand kwam tegen de vangrail van de linkerrijbaan. Hij is vervolgens naar de vluchtstrook gelopen. Na enkele momenten – Univé betwist dat deze periode vijf minuten heeft beslaan – is A, samen met twee andere personen, teruggelopen naar de Fiat met de bedoeling de Fiat naar de vluchtstrook te duwen. De handelingen van A kunnen niet in verband worden gebracht met het besturen van dan wel vervoerd worden met een motorrijtuig. Gesteld noch gebleken is dat er aanleiding was te veronderstellen dat de Fiat nog bestuurbaar was. De Fiat was immers tot een volledige stilstand gekomen en de motor was uitgevallen. Voorts is gesteld noch gebleken dat A de intentie had om weer plaats te nemen in de Fiat. Bovendien is A samen met twee andere personen teruggelopen naar de Fiat teneinde deze weg te duwen. Dat A zich bij het portier aan de bestuurderszijde heeft opgesteld en heeft gekeken of de handrem eraf was, leidt niet tot de conclusie dat hij vanuit het perspectief van andere weggebruikers als bestuurder of inzittende van de Fiat was aan te merken. Naar zich laat veronderstellen, waren de posities van A en de overige twee personen inwisselbaar. Met andere woorden, het had ook zo kunnen zijn dat niet A, maar één van de andere personen zich bij het portier aan de bestuurderszijde had opgesteld, zeker nu A niet de oorspronkelijke bestuurder van de Fiat was. De handelingen van A leiden dan ook niet tot de conclusie dat A, bezien vanuit het perspectief van andere weggebruikers, dient te worden aangevoerd als een persoon die ‘werd vervoerd’ in de zin van artikel 185 lid 3 WVW. Dit wordt ook niet ondersteund door de getuigenverklaringen. Uit het voorstaande volgt dat A wordt aangemerkt als voetganger.

4.4.  Gelet op het voorstaande, is Univé, op grond van artikel 185 lid 1 WVW, als verzekeraar van D, voor minstens 50% van de door A geleden en nog te lijden schade aansprakelijk tenzij sprake is van overmacht aan de zijde van D of indien sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van A. Niet gesteld of gebleken is dat sprake was van overmacht aan de zijde van D. Univé heeft voorts niet aangevoerd dat sprake is geweest van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid bij A. Wel heeft zij – in het kader van de eigen schuld – aangevoerd dat A zich op een roekeloze, althans zeer onvoorzichtige wijze heeft gedragen door de onverlichte auto van een onverlichte weg te willen duwen. Dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid voor wat betreft het doorkruisen van de 50% aansprakelijkheid op grond van artikel 185 lid 1 WVW. Univé is dan ook voor minimaal 50% aansprakelijk voor de door A geleden en nog te lijden schade als gevolg van de aanrijding op 28 oktober 2005 (Hoge Raad 14 juli 2000, NJ 2001, 417).

4.5.  De vraag die vervolgens aan de orde dient te komen, is of Univé meer dan 50% van de schade van A dient te vergoeden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, dient te worden onderzocht of sprake is van eigen schuld aan de zijde van A. Daarvoor moet worden beoordeeld welke aan A en aan D toe te rekenen omstandigheden aan het ontstaan van het ongeval en de gevolgen daarvan hebben bijgedragen om vervolgens te bezien op welke wijze de vergoedingsplicht tussen partijen moet worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Daarna moet worden beoordeeld of de billijkheid wegens de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval een andere verdeling eist.

4.6.  Voor het eventueel vaststellen van eigen schuld aan de zijde van A in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dient te worden onderzocht of A zich in de gegeven omstandigheden heeft gedragen zoals een redelijk handelend mens onder dezelfde omstandigheden zou doen. A stelt dat hij de Fiat wilde wegduwen vanwege het gevaar dat de auto zou kunnen opleveren voor andere weggebruikers. Hoewel deze gedachte op zich geen onredelijke gedachte is en ook begrijpelijk, is het handelen van A niet geweest zoals van een redelijk handelend persoon kan worden verwacht.
Het is algemeen bekend dat indien sprake is van pech op de (snel)weg personen wordt aangeraden het voertuig te verlaten, naar de vluchtstrook te lopen, achter de vangrail te gaan staan en de hulpdiensten te alarmeren. Indien iemand, zoals hier A, zelf het initiatief neemt om de auto weg te duwen, creëert hij daarmee een risico voor zichzelf dat hij wordt aangereden, hetgeen hier ook is gebeurd. Dit risico werd in onderhavige zaak ook vergroot vanwege het ontbreken van verlichting zowel bij de auto als op de weg. Voorstaande leidt tot de conclusie dat aan A toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen. Tot welke verdeling van de resterende 50% deze afweging precies leidt, kan echter in het midden blijven nu aanleiding wordt gezien tot toepassing van de billijkheidscorrectie in die zin dat Univé ook voor de resterende 50% aansprakelijk is voor de door A geleden en nog te lijden schade. Daarvoor wordt onder meer overwogen dat aan D een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de aanrijding. Toen D werd geconfronteerd met, voor een snelweg ongewone omstandigheden, waaronder op de vluchtstrook stilstaande (verlichte) auto’s, heeft hij zijn snelheid niet aangepast. Toen D zich ervan bewust werd dat er iets aan de hand was, had hij zijn snelheid moeten aanpassen, zeker gelet op het feit dat er geen openbare wegverlichting aanwezig was. Hij is echter met 120 kilometer per uur op de linkerrijbaan blijven rijden.
Voorts heeft A als gevolg van de aanrijding zeer ernstig, blijvend, letsel ondervonden, waaronder een geamputeerd rechteronderbeen, waartegenover D slechts blikschade aan zijn auto heeft geleden. Het bovenstaande noopt tot toepassing van de billijkheidscorrectie in de zin van artikel 6:101 BW. Univé zal derhalve de gehele door A geleden en nog te lijden schade als gevolg van de aanrijding op 28 oktober 2005 dienen te vergoeden. De vordering als weergegeven onder 3.1. onder 1. is derhalve toewijsbaar.
LJN BC1802