Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb L.warden 120809 ongeval op bootglijbaan Duinen Zathe ; kans op ongeval dermate klein etc

Rb L.warden 120809 ongeval op bootglijbaan Duinen Zathe ; kans op ongeval dermate klein etc
4.  De beoordeling
4.1.  [eiseres] stelt dat zij op 11 mei 2004 gezeten in een bootje van de glijbaan is gegaan. Onderaan de glijbaan aangekomen, is het bootje plotseling tot stilstand gekomen, waardoor [eiseres] met haar hoofd een flinke voorwaartse en achterwaartse beweging heeft gemaakt. [eiseres] stelt dat zij als gevolg van het plotseling tot stilstand komen van het bootje nekklachten c.q. een whiplash heeft opgelopen en arbeidsongeschikt is geworden. [eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Dagattracties jegens haar op verschillende gronden onrechtmatig heeft gehandeld. Deze gronden zullen hieronder aan de orde komen.

4.2.  Dagattracties betwist primair dat op 11 mei 2004 een ongeval heeft plaatsgevonden. Zij voert hiertoe aan dat [eiseres] noch op 11 mei 2004 noch in de weken daarna melding heeft gemaakt van het ongeval. Voorts voert Dagattracties aan dat uit het door Adinex uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de bootjes de glijbaan met zo'n hoge snelheid verlaten dat het niet mogelijk is dat zij direct na het verlaten van de glijbaan tot stilstand komen. Bovendien is volgens Dagattracties een dergelijk ongeval nooit eerder voorgekomen. De door [eiseres] in het geding gebrachte getuigenverklaringen kunnen volgens Dagattracties niet tot bewijs dienen. De verklaringen zijn deels niet gebaseerd op eigen waarnemingen, terwijl er voorts aanwijzingen zijn dat één verklaring tot stand is gekomen na overleg tussen [eiseres] en de getuige. Hier komt bij dat de verklaringen geruime tijd na het vermeende ongeval zijn opgesteld.

4.3.  De rechtbank overweegt als volgt. Door [eiseres] zijn diverse verklaringen in het geding gebracht, waaronder verklaringen van [a] en [b], waaruit duidelijk blijkt dat [eiseres] in een bootje zat dat plotseling tot stilstand is gekomen en dat [eiseres] later aangaf dat zij hierdoor pijn ondervond. De omstandigheid dat deze verklaringen op een aantal punten niet zeer uitgebreid zijn en geschreven zijn geruime tijd na het ongeval, leidt niet automatisch tot de conclusie dat zij onjuist zijn, terwijl ook de verklaringen van [c] en [d] het geschetste beeld ondersteunen. Het enkele feit dat [eiseres] zich niet op 11 mei 2004 of de dag daarna gemeld heeft bij Dagattracties kan eveneens niet tot de conclusie leiden dat geen ongeval heeft plaatsgevonden. Immers, [eiseres] heeft verklaard dat zij zich weliswaar op 11 mei 2004 niet bij de controlepost heeft gemeld maar dat zij een pijnstiller heeft genomen en verder die dag niets meer heeft gedaan, terwijl voorts als onbetwist tussen partijen vaststaat dat [eiseres] op 13 mei 2004 naar haar huisarts is gegaan met klachten over pijn in het hoofd en in de nek. Verder overweegt de rechtbank dat het feit dat de bootjes gedurende de tests, uitgevoerd door Dagattracties en Adinex, niet abrupt tot stilstand zijn gekomen niet wil zeggen dat dit niet kan gebeuren. Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat Dagattracties onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [eiseres] op 11 mei 2004 direct dan wel kort na het gebruik van de glijbaan pijnklachten heeft ontwikkeld, zoals hoofdpijn, concentratiestoornissen, duizeligheid en vermoeidheid. De rechtbank zal thans bezien of Dagattracties onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres].

4.4.  [eiseres] heeft gesteld dat Dagattracties een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd doordat de blauwe baan van de glijbaan ten tijde van het gebeurde zodanig was ingericht dat de boot waarin [eiseres] zat niet op de daarvoor bestemde rubberen mat maar abrupt voor of tegen de mat tot stilstand kwam. Dagattracties had volgens [eiseres] rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zich iets dergelijks zou kunnen voordoen.

4.5.  Dagattracties heeft betwist dat de glijbaan een gevaarlijke situatie opleverde door de wijze van inrichting. Dagattracties heeft gesteld dat haar geen gevallen bekend zijn waarin een boot aan het eind van de glijbaan abrupt tot stilstand is gekomen, terwijl jaarlijks vele mensen van de glijbaan gebruik maken en de glijbaan al sinds 1996 in gebruik is. Een eventueel gevaar was voor Dagattracties dan ook niet kenbaar, zodat zij geen nadere veiligheidsmaatregelen had moeten nemen.

4.6.  De rechtbank overweegt dat voor de vraag of Dagattracties onrechtmatig heeft gehandeld, bezien moet worden of de kans op een gebeurtenis als de onderhavige dusdanig groot is dat Dagattracties de glijbaan niet had moeten exploiteren, dan wel extra veiligheidsmaatregelen had moeten nemen om een dergelijk ongeval te voorkomen.
Dagattracties heeft gesteld dat de glijbaan al sinds 1996 in gebruik is en dat in die tijd tienduizenden tot honderdduizenden afdalingen hebben plaatsgevonden, zonder dat zich een dergelijk incident heeft voorgedaan. Voorts heeft Dagattracties onbetwist gesteld dat de glijbaan op 23 en 24 augustus 2004 is geïnspecteerd en goedgekeurd. Dagattracties heeft tenslotte gemotiveerd gesteld dat zij veiligheidsmaatregelen heeft genomen om de glijbaan zo veilig mogelijk te maken. Zo heeft zij onder andere afremmatten neergelegd, aan het eind van de groene helling een stootkussen geplaatst en borden opgehangen waarop door middel van pictogrammen is aangegeven hoe men zich op de glijbaan dient te gedragen. Gelet op voornoemde omstandigheden en het feit dat [eiseres] niet heeft aangegeven welke andere veiligheidsmaatregelen Dagattracties had moeten nemen om het ongeval te voorkomen, terwijl dat wel op haar weg had gelegen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de kans op een ongeval als het onderhavige dermate klein was, dat het Dagattracties niet had hoeven te weerhouden de glijbaan door bezoekers van het park te laten gebruiken. Door [eiseres] zijn ook geen andere redenen gesteld op grond waarvan Dagattracties had moeten afzien van de exploitatie van de glijbaan. Het feit dat in het rapport van Cunningham en Lindsey vermeld staat dat medewerkers aan de expert personenschade hebben meegedeeld dat zij altijd aanwijzingen geven, zodanig dat de volwassene achterin zit en het kind voorin, is - ook als zou blijken dat deze aanwijzing in het geval van [eiseres] niet gegeven zou zijn - onvoldoende om te kunnen oordelen dat Dagattracties tekort is geschoten in het treffen van afdoende veiligheidsmaatregelen. Niet vaststaat immers dat deze aanwijzing betrekking had op een voor het gebruik van de glijbaan juiste gewichtsverdeling en dat bij gebreke daarvan het abrupt tot stilstand komen van het bootje het gevolg zou (kunnen) zijn.

4.7.  [eiseres] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Dagattracties onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld nu de dienstdoende operator nalatig is geweest. [eiseres] is op 11 mei 2004 voorin een bootje gaan zitten met een kind achter zich. [eiseres] stelt dat het bootje plotseling tot stilstand is gekomen, doordat zij voorin zat, waardoor zij letsel heeft opgelopen. Volgens [eiseres] had de dienstdoende operator aan haar moeten vertellen dat zij achterin het bootje diende plaats te nemen. Dit blijkt volgens [eiseres] uit het rapport van Cunningham en Lindsey. Nu de dienstdoende operator heeft nagelaten haar hierop te wijzen, is hij tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht en is Dagattracties op grond van artikel 6:170 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk voor deze onrechtmatige daad. De borden naar de glijbaan toe, welke waren voorzien van een pictogram waarop een volwassene achter een kind in het bootje zat, waren volgens haar niet zichtbaar. Bovendien stond op deze borden niet duidelijk dat een volwassene niet voorin het bootje plaats mocht nemen. [eiseres] heeft betwist dat de werkinstructie slechts tot doel heeft de veiligheid van het kind te waarborgen.

4.8.  Volgens Dagattracties wordt door haar aanbevolen dat een volwassene achterin het bootje gaat zitten, zodat de volwassene toezicht kan houden op het kind. Dagattracties stelt dat het voor de werking van de attractie niet van belang is of de volwassene voorin dan wel achterin het bootje zit en zij betwist dat de pictogram noch de werkinstructie te maken heeft met de gewichtsverdeling in het bootje. Dagattracties merkt voorts op dat de borden voorzien van pictogrammen voor [eiseres] zichtbaar geweest moeten zijn, nu deze zich beneden aan de glijbaan bevinden en ook bovenaan de glijbaan zijn aangebracht.

4.9.  De rechtbank overweegt dat uit de door [eiseres] overgelegde werkinstructies in het geheel niet blijkt dat volwassenen achter kinderen dienen plaats te nemen, terwijl in het rapport van Cunningham en Lindsey slechts wordt vermeld dat medewerkers hebben verklaard dat zij altijd de aanwijzing geven dat een volwassene achterin zit en het kind voorin, maar zonder vermelding van reden. [eiseres] heeft - gelet op de stelling van Dagattracties dat het doel om volwassenen achterin plaats te laten nemen is toezicht te houden op het kind - onvoldoende onderbouwd dat de betreffende werkinstructie dan wel aanwijzing ziet op de gewichtsverdeling in het bootje en dat bij het volgen van deze aanwijzing een ongeval als het onderhavige had kunnen voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een fout van een ondergeschikte zoals artikel 6:170 BW vereist.

4.10.  Tot slot heeft [eiseres] gesteld dat sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW. De gebrekkigheid van de glijbaan blijkt volgens haar reeds uit het feit dat zij pijnklachten heeft ontwikkeld na het gebruik van de glijbaan.

4.11.  Dagattracties heeft betwist dat sprake is van een gebrekkige opstal. Het feit dat men de glijbaan verlaat met hoge snelheid en vervolgens in relatief korte tijd tot stilstand komt, is inherent aan een glijbaan en levert geen gebrek op.

4.12.  De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 6:174 BW voor aansprakelijkheid op grond van een gebrek in een opstal vereist is dat de opstal niet aan de eisen voldoet die men in de gegeven omstandigheden aan de opstal mag stellen. Als een opstal een verhoogde kans op schade oplevert, is dat niet reeds voldoende om aan te nemen dat een opstal gebrekkig is. [eiseres] heeft niet aangegeven in welk opzicht de glijbaan gebrekkig was. Daartegenover staat de onbetwiste stelling van Dagattracties dat de glijbaan zowel voor als na het ongeval geïnspecteerd en goedgekeurd is. De inspectie na het ongeval heeft op 23 en 24 augustus plaatsgevonden, waarbij de glijbaan is goedgekeurd en een certificaat is afgegeven die geldig is tot september 2006. Hier komt bij dat door Dagattracties onbetwist gesteld is dat zich in de jaren dat de glijbaan reeds in gebruik is, nog nooit een dergelijk ongeval heeft voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, door [eiseres] onvoldoende gesteld is dat de glijbaan een gebrek vertoont. Het enkele feit dat zich een incident heeft voorgedaan leidt immers niet automatisch tot de conclusie dat de glijbaan niet voldoet aan de eisen die men er in de gegeven omstandigheden aan mocht stellen.

4.13.  Nu geen van de door [eiseres] aangevoerde gronden kunnen leiden tot de conclusie dat Dagattracties jegens haar aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen en de vorderingen van [eiseres] reeds om die reden zullen worden afgewezen, zal de rechtbank de overige verweren van Dagattracties onbesproken laten. LJN BJ5279