Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb. Middelburg 300305 jongen (12) valt van schommel; algemeen maatschappelijk aanvaarde risico's

Rb. Middelburg 30-03-05 jongen (12) valt van schommel; er zijn algemeen maatschappelijk aanvaarde risico's verbonden aan schommelen, geen gevaarzetting, geen gebrekkige schommel
4.1 Tussen partijen staat vast dat [eiser sub 3], destijds 12 jaar oud, terwijl hij met zijn vriendjes aan het schommelen was, van de schommel is afgevallen. In de dagvaarding stelt [eisers] dat [eiser[getuige] vervolgens door de voortgaande beweging van de schommel geraakt is door een voetsteun van de schommel. Dit wordt ook bevestigd door [getuige], één van de vriendjes die bij het ongeval aanwezig was. In zijn door [eisers] overgelegde op 23 juli 1999 gedateerde verklaring schrijft [getuige]: “Wir haben ziemlich hoch geschaukelt. Ich saß [eiser sub 3] gegenüber, als er abrutschte und versachte sich fest zu halten…er fiel seitlich zu Boden. Die Schifferschaukel ramde ihn zweimal gegen seine Hüfte.” In zijn conclusie van repliek spreekt [eisers] vervolgens steeds van bekneld raken van [getuige]. Aangezien hij dit niet verder feitelijk onderbouwt en het verschil tussen geraakt worden door de voetsteun ten gevolge van de voortgaande schommelbeweging of bekneld raken tussen de voetsteun en de grond noch voor de vaststelling van de aansprakelijkheid, noch voor het ontstane letsel van doorslaggevend belang is, gaat de rechtbank ervan uit dat hij hiermee geen andere feitelijke toedracht van het ongeval heeft bedoeld te stellen. De toedracht staat derhalve vast.

4.2 De rechtbank stelt vervolgens bij haar beoordeling voorop dat schommelen een normale kinderactiviteit is, zeker voor kinderen van de leeftijd van [eiser sub 3] en dat aan schommelen algemeen maatschappelijk aanvaarde risico’s zijn verbonden, waaronder een val van het toestel, ook als die val letsel tot gevolg heeft. Het plaatsen en beschikbaar stellen van een schommel op een speelterrein is derhalve op zichzelf niet als gevaarzettende handeling te kwalificeren, die kan leiden tot aansprakelijkheid voor schade van de beheerder of eigenaar van het toestel. Dit kan wellicht anders zijn als vast komt te staan dat de schommel gebreken vertoonde.

4.3 Zowel in verband met bovenstaande overweging als voor de beoordeling van de primaire grond van de vordering, aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal, is van belang beantwoording van de vraag of er aan de schommel een gebrek kleefde.

4.4 Gesteld noch gebleken is dat er aan de schommel zelf iets mankeerde. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de schommel in goede staat verkeerde.

4.5 [eisers] meent echter dat de opstelling van de schommel gebrekkig was, omdat de ruimte tussen de onderkant van de schommel en de grond zodanig was dat [eiser sub 3] nadat hij gevallen was, door de voetsteun geraakt kon worden.
(de camping) stelt hiertegenover onbetwist, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dat de schommel voor wat betreft opstelling en periodieke inspectie en onderhoud voldeed aan de veiligheidsvoorschriften. [eisers] voert niet aan welke voorschriften zouden zijn overtreden, terwijl evenmin uit de enkele omstandigheid dat [eiser sub 3] van de schommel viel en vervolgens, op de grond liggend, geraakt werd door een voetsteun met letsel als gevolg mag worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat er sprake was van een gebrekkige constructie c.q. opstelling van het speeltoestel. Er zijn vele speeltoestellen voor kinderen die, als er vanaf gevallen wordt, risico van letsel met zich brengen. Dergelijke risico’s behoren tot de normale risico’s in het leven van een spelend 12-jarig kind. Dat [eiser sub 3] daarbij een dijbeenhalsfractuur heeft opgelopen, moet als een naar gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden worden gekenschetst. Hiervoor is (de camping) niet aansprakelijk te houden.

4.6 Nu de camping niet aansprakelijk is jegens [eiser sub 3], kan zij evenmin tot vergoeding van schade – wat daar overigens ook van zij – van de ouders op grond van artikel 6: 107 BW worden aangesproken.

4.7 De vordering van [eisers] zal derhalve worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
LJN AZ5725