Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 240124 ongeval met dwarslaesie op hindernisbaan (obstacle run); afwijzing vordering na beoordeling a.d.h.v. Kelderluikcriteria

RBDHA 240124 ongeval met dwarslaesie op hindernisbaan (obstacle run); afwijzing vordering na beoordeling a.d.h.v. Kelderluikcriteria

2De feiten

2.1.

Op 18 augustus 2019 heeft [eiser] deelgenomen aan de door [gedaagde 1] georganiseerde ‘ [naam hindernisbaan] ’ in Zevenhuizen .

2.2.

De [naam hindernisbaan] is een hindernisbaan van één kilometer op het water waarbij de deelnemers van obstakel naar obstakel zwemmen en proberen om de in totaal vijftien obstakels zo snel mogelijk te overbruggen.

2.3.

De echtgenote van [eiser] heeft hem voor dit evenement samen met anderen als team aangemeld via de website van [gedaagde 1] .

2.4.

Het derde obstakel van het parcours bestond op 18 augustus 2019 uit twee schuine zijden met opblaasbare treden. Het ziet er als volgt uit:

2.5.

Het obstakel is ongeveer 5 tot 6 meter lang, 7,5 meter breed en 2,5 meter hoog.

2.6.

Beide zijden van het obstakel zijn vrijwel identiek. Het enige verschil is dat aan de zijde waar de deelnemers komen aanzwemmen en het obstakel opklimmen een opstap zit, zodat de deelnemers hierdoor beter vanuit het water op het obstakel kunnen klimmen.

2.7.

[eiser] heeft het obstakel aan de voorzijde beklommen. Hij heeft even gewacht op de een na hoogste trede van de voorzijde van het obstakel totdat er ruimte was om aan de achterkant vanaf de top van het obstakel het water in te springen. Vervolgens stapte hij op de top van het obstakel (de bovenste rode ‘trede’) om te springen en gleed uit. Hij viel voorover, met zijn hoofd naar beneden, en raakte met zijn hoofd de onderste zwarte, met lucht gevulde, rand van het obstakel aan de achterzijde.

2.8.

Na het ongeval werd in het Erasmus MC onder meer een dwarslaesie vastgesteld bij [eiser] . [eiser] heeft zeer ernstig blijvend letsel door zijn val waardoor hij ook veel schade lijdt.

2.9.

Op 4 oktober 2019 heeft [eiser] [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. [gedaagde 1] heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

a. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de door eiser geleden en nog te lijden schade door het ongeval op 18 augustus 2019, en haar deswege te veroordelen tot vergoeding van de door eiser daardoor geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

een verklaring voor recht dat [eiser] geen eigen schuld draagt ex artikel 6:101 BW, zodat [gedaagde 1] gehouden is om de schade van [eiser] integraal te vergoeden, althans in goede justitie een percentage eigen schuld te bepalen, al dan niet onder toepassing van de billijkheidscorrectie;

een verklaring voor recht dat Circles Group in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde 1] gehouden is om onder de bij haar afgesloten aansprakelijkheidsverzekering uit te keren vergoeding rechtstreeks aan eiser over te (doen) maken, dit indien en voor zover de polis dekking biedt;

gedaagde partijen hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele betaling.

3.2.

[eiser] legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft onvoldoende zorg betracht ter voorkoming van zijn schade. [gedaagde 1] had ervoor moeten zorgdragen dat zich aan ‘de afspringkant’ geen harde randen in het water bevonden waaraan deelnemers die van het obstakel afspringen zich (ernstig) zouden kunnen bezeren. Daarnaast had [gedaagde 1] adequaat moeten waarschuwen en/of moeten instrueren dat deelnemers waterschoenen droegen. [eiser] houdt [gedaagde 1] aansprakelijk voor de door hem geleden schade op grond van zowel artikel 6:162 BW als – na aanvulling ter zitting – op grond van artikel 6:74 BW.

3.3.

[gedaagde 1] voert verweer. Zij betwist dat het obstakel gevaarlijk was of een zodanig risico vormt dat zij (nadere) maatregelen had moeten treffen. Volgens [gedaagde 1] was voldoende duidelijk dat het gevaarlijk is om van de top van het obstakel te springen en is daarbij ook nog gewaarschuwd door een medewerker van [gedaagde 1] die zich bovenop het obstakel bevond (ter indicatie zie de persoon in het gele hesje op de foto onder 2.4). [gedaagde 1] doet verder een beroep op een exoneratiebeding uit haar algemene voorwaarden en concludeert tot afwijzing van de vordering.
Circles Group betwist dat zij als verzekeraar van [gedaagde 1] gehouden is om (rechtstreeks aan) [eiser] een bedrag uit te keren. In de regel doet zij dat wel. Zij meent dat [eiser] jegens haar niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat hij geen belang heeft bij zijn vordering op haar.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Bevoegdheid rechter en toepasselijk recht

4.1.

Omdat [gedaagde 1] gevestigd is in België en Circles Group in Luxemburg draagt deze zaak een internationaal karakter. Gelet op de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan – Zevenhuizen – is de rechtbank Den Haag relatief bevoegd om van dit geschil kennis te nemen (artikel 7 lid 2 Verordening (EU) nr. 1215/2012 ). Aangezien de schade zich in het onderhavige geval voordoet in Nederland, is Nederlands recht op de vordering van toepassing (artikel 4.1 Verordening (EG) nr. 864/2007 ).

Aansprakelijkheid

4.2.

In deze zaak ligt de vraag voor of [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en aansprakelijk is voor zijn schade.

4.3.

De rechtbank acht voor de beoordeling van de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW, waar het gaat om de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, het volgende van belang. Uitgangspunt is dat [gedaagde 1] als professionele sportevenementorganisator verantwoordelijk is voor een veilige sportomgeving. Achtergrond van deze zorgplicht is dat [gedaagde 1] als professionele organisatie in zekere mate zeggenschap heeft over haar deelnemers en zich in een positie bevindt waarin zij zodanige omstandigheden kan creëren dat het evenement veilig kan verlopen. Dat iemand kiest voor deelname aan de [naam hindernisbaan] , ondanks de hieraan bekende, intrinsiek verbonden risico’s, ontslaat [gedaagde 1] niet van de op haar rustende zorgplicht.

4.4.

Om de vraag te beantwoorden of [gedaagde 1] in dit geval ten opzichte van [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld zijn de criteria van het Kelderluik-arrest maatgevend. Deze criteria houden in dat in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld: a) hoe waarschijnlijk het is dat een deelnemer aan een sportevenement als de [naam hindernisbaan] niet de nodige oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt, b) hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, c) hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn en d) hoe bezwaarlijk het is om veiligheidsmaatregelen te nemen.

Het obstakel is niet gevaarlijk

4.5.

[eiser] stelt dat [gedaagde 1] ervoor had moeten zorgen dat zich aan ‘de afspringkant’ van het obstakel geen harde randen bevonden waardoor deelnemers die van het obstakel afspringen (ernstig) letsel zouden kunnen oplopen. [gedaagde 1] betwist dat sprake is geweest van harde randen, omdat de onderste rand – waar [eiser] met zijn hoofd op terechtgekomen is – met lucht gevuld is. Ook benadrukt [gedaagde 1] dat geen sprake is van een ‘afspringkant’ en dat uit de vorm en opbouw van het obstakel duidelijk blijkt dat het niet de bedoeling is dat van het obstakel wordt afgesprongen. Daarvoor zou een deelnemer immers een (te) grote afstand (2,5 tot 3 meter) moeten overbruggen om in het water terecht te komen. De directeur van [gedaagde 1] heeft ter zitting toegelicht dat het de bedoeling is om van het obstakel af te glijden of te klimmen.

4.6.

De rechtbank acht door [eiser] onvoldoende onderbouwd dat sprake was van dusdanig harde randen dat [gedaagde 1] daarmee onder de gegeven omstandigheden meer risico heeft laten bestaan dan redelijkerwijs verantwoord was. Ter zitting is duidelijk geworden dat de rand waar [eiser] met zijn hoofd op viel met lucht gevuld is, net als de andere onderdelen van het obstakel. Dat het obstakel hard was (opgepompt), is voor het beoogde gebruik noodzakelijk: mensen moeten op de opgeblazen obstakels kunnen klimmen. Het toegepaste materiaal is ook gebruikelijk en geschikt voor obstakels die bedoeld zijn om in het water te gebruiken. Verder zijn er geen omstandigheden of feiten aangevoerd of gebleken waaruit volgt dat het obstakel een gebrek vertoonde of als zodanig onveilig of gevaarlijk was en voor deelnemers een te groot risico op letsel opleverde. Het bevatte bijvoorbeeld geen scherpe randen of materialen die voor het beoogde gebruik ongeschikt of onveilig zijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat – anders dan [eiser] stelt – geen sprake is van een ‘afspringkant’ van het obstakel. Zoals blijkt uit de foto onder 2.4 zijn de twee zijden van het obstakel vrijwel identiek en bevinden zich aan beide zijden treden, waaruit volgt dat het niet de bedoeling is om van het obstakel af te springen.

Het gevaar van springen van de hoogste trede van het obstakel was evident

4.7.

De rechtbank is van oordeel dat het evident gevaarlijk en risicovol is om vanaf de bovenste trede van het obstakel naar beneden te springen. Het obstakel is immers piramidevormig zodat, om van bovenaf in het water terecht te komen een (horizontaal gezien) relatief grote afstand moet worden overbrugd. Het risico dat een sprong vanaf de bovenste trede van het obstakel mislukt, in die zin dat niet het water wordt bereikt maar je terechtkomt op het obstakel, is naar het oordeel van de rechtbank voor een volwassene, zoals [eiser] , (ook zonder instructies of toelichting) voldoende kenbaar. Dat geldt temeer omdat het obstakel nat en glad is, je op de bovenste trede van het obstakel geen enkel houvast hebt en je bij het afzetten voor een sprong met je blote voeten op de natte trede weinig grip hebt en gemakkelijk wegglijdt.

4.8.

Er is geen aanleiding om aan te nemen dat [eiser] zich niet bewust was van de risico’s van een sprong. Hij kon de situatie goed overzien en besloot, zo verklaarde hij, om net als iemand voor hem naar beneden te springen. Er was daarom naar het oordeel van de rechtbank voor [gedaagde 1] geen verplichting om [eiser] te waarschuwen voor gevaar of om te zeggen dat hij niet van het obstakel mocht afspringen. Daarom kan in deze zaak in het midden blijven of zoals [gedaagde 1] heeft aangevoerd (een medewerker van) [gedaagde 1] [eiser] bij het obstakel heeft gewaarschuwd om niet van het obstakel te springen. Zelfs als – zoals [eiser] stelt – aan andere deelnemers voor hem werd gezegd dat ze zelf mochten bepalen hoe ze naar beneden gingen en dat springen ook mocht, geldt dat het in dat geval aan [eiser] was om zelf te beoordelen of het verantwoord was dat hij van het obstakel zou springen en zo ja hoe en vanaf welke trede hij van het obstakel zou springen. Hij heeft ervoor gekozen om op de meest risicovolle (hoogste) trede te gaan staan om van bovenaf naar beneden te springen. Hij heeft daarmee het kenbare en aanzienlijke risico genomen dat hij zou vallen en verkeerd terecht zou komen. Als je een dergelijk groot en kenbaar risico neemt en het gevaar zich realiseert, kan de daaruit voortkomende schade niet op de organisator van het evenement worden afgewenteld.

Conclusie

4.9.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het obstakel is onderdeel van een parcours in het water waarbij hindernissen door deelnemers moeten worden overbrugd. Dat draagt naar zijn aard het risico in zich dat deelnemers uitglijden en ongelukkig terechtkomen, maar dat risico is evident en in redelijkheid ook niet te voorkomen en bovendien niet zodanig dat [gedaagde 1] maatregelen had kunnen en moeten treffen om te voorkomen dat [eiser] besloot van het obstakel te springen en vervolgens uitgleed.

4.10.

De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen.

4.11.

Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.ECLI:NL:RBDHA:2024:392