RBMNE 120820 ongeval tijdens opleiding in klimpark, regres BAV wg-er; geen aansprakelijkheid opleider en ontwerper en bouwer klimpark
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 120820 ongeval tijdens opleiding in klimpark, regres BAV wg-er; geen aansprakelijkheid opleider en ontwerper en bouwer klimpark
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding;
- het verweerschrift van [gedaagde sub 1] ;
- de incidentele conclusie oproeping tot vrijwaring tevens verweerschrift van [gedaagde sub 2] .
1.2.
De mondelinge behandeling via skype heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Namens Allianz was mevrouw [A] aanwezig, samen met de advocaten van Allianz, mr. G.H. Nagel en mr. K. Volker. Namens [gedaagde sub 1] was de heer [B] aanwezig, samen met advocaat mr. drs. M. Hoogendam. [gedaagde sub 2] is verschenen samen met zijn advocaat mr. M.M.P. van Rede. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting. Allianz heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota, die zij vooraf heeft toegezonden.
1.3.
Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daarin is opgenomen dat ter zitting bleek dat Allianz nog nadere stukken in het geding wenste te brengen. Zij had die producties (productie 9 en productie 10) vooraf per e-mail aan de rechtbank en gedaagden toegestuurd. Mr. Van Rede had deze stukken echter niet ontvangen en bovendien waren deze stukken formeel niet op de juiste wijze in het geding gebracht omdat dat niet mogelijk is per e-mail. Allianz is daarom in de gelegenheid gesteld om de producties alsnog bij akte in het geding te brengen. De rechtbank heeft in het proces-verbaal benadrukt dat uitsluitend de door Allianz aangekondigde producties in het geding gebracht mochten worden en dat een toelichting op de producties mocht worden gegeven aan de hand van de reeds eerder door Allianz ingenomen stellingen en standpunten. Verder is in het proces-verbaal opgenomen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarna in de gelegenheid gesteld zouden worden om te reageren op de akte van Allianz.
1.4.
Op 17 juni 2020 heeft Allianz een akte overlegging producties ingediend. Op 1 juli 2020 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij akte uitlaten op deze producties gereageerd. [gedaagde sub 2] heeft zich in zijn akte op het standpunt gesteld dat Allianz in de akte overlegging producties nieuwe stellingen heeft ingebracht en zij heeft de rechtbank daarom verzocht om geen acht te slaan op de nieuwe stellingen van Allianz.
1.5.
Op 1 juli 2020 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat in punt 4 tot 7 van de akte van Allianz inderdaad – en in strijd met de nadrukkelijke instructies van de rechtbank in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling – nieuwe stellingen naar voren worden gebracht en dat de rechtbank daar geen acht op zal slaan.
1.6.
Bij fax van 2 juli 2020 heeft mr. Nagel namens Allianz bepleit dat het niet zou gaan om nieuwe stellingen en heeft hij de rechtbank verzocht om wel acht te slaan op punt 4 tot 7 van de akte.
1.7.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
Op 8 september 2010 is de heer [C] (hierna: [C] ) een ongeval overkomen in een klimpark in [plaatsnaam] . Dit klimpark was kort daarvoor in opdracht van [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) ontworpen en aangelegd door [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] zorgde ten behoeve van [bedrijfsnaam] ook voor het opleiden van het personeel voor het klimpark. [gedaagde sub 1] heeft hiervoor op haar beurt [gedaagde sub 2] ingeschakeld, die met zijn eenmansbedrijf dergelijke opleidingen verzorgt.
2.2.
[C] was werkzaam voor [bedrijfsnaam] en werd door [gedaagde sub 2] opgeleid tot locatiemanager van het klimpark. Het klimpark bestond uit vier parcoursen met allemaal verschillende hindernissen. Als onderdeel van de opleiding moest [C] meerdere malen de verschillen parcoursen en hindernissen afleggen. [C] was hierbij steeds gezekerd door een valveiligheidssysteem (een valharnas gekoppeld aan een zogenoemde lifeline).
2.3.
Op de dag van het ongeval heeft [C] met een collega die dezelfde opleiding volgde en onder leiding van [gedaagde sub 2] een aantal parcoursen afgelegd. Op het derde parcours, op een hindernis genaamd de zig-zag beugel, is [C] met zijn voet van één van de beugels gegleden en achterover gevallen. Daarbij heeft hij zich – naar eigen zeggen – ‘in een reflex’ met zijn linkerhand aan een kabel van de hindernis vastgegrepen en is hij vervolgens enige tijd zo blijven hangen. [gedaagde sub 2] heeft [C] met behulp van een reddingslijn uit de hindernis naar beneden laten zakken. De daarop volgende dagen heeft [C] de opleiding met succes afgerond. [C] is vervolgens als locatiemanager van het klimpark aan de slag gegaan.
2.4.
Ten tijde van het ongeval was het klimpark nog niet geopend voor publiek. Na het ongeval van [C] is de hindernis aangepast. De staalkabels zijn gespannen om de stabiliteit van de hindernis te vergroten en er zijn extra beugels opgehangen om de stappen kleiner te maken. Op 10 september 2010 is het klimpark gekeurd en is een goedkeuringscertificaat afgegeven. Op 15 september 2010 is het klimpark geopend voor publiek. Ook na de opening is de hindernis nog (diverse) malen aangepast.
2.5.
Het ongeval is door [bedrijfsnaam] op 27 oktober 2010 gemeld aan de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft het ongeval in eerste instantie echter niet als meldingsplichtig aangemerkt. [C] heeft aan het ongeval (blijvend) letsel aan zijn schouder overgehouden en daarvoor [bedrijfsnaam] (als zijn werkgever) op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk gesteld. In reactie op een klacht van (de belangenbehartiger van) [C] heeft de Arbeidsinspectie geruime tijd na het ongeval alsnog een onderzoek ingesteld. Op grond daarvan is op 1 februari 2013 een boeterapport opgemaakt waarin een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet wordt geconstateerd. [bedrijfsnaam] is een boete opgelegd van 2.400,--. Als aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijfsnaam] heeft Allianz de door [C] geleden schade vergoed tot een bedrag van € 102.197,77.
3 Het geschil
Standpunten Allianz
3.1.
Allianz wenst de door haar aan [C] betaalde schadevergoeding op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] te verhalen. Zij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] naast [bedrijfsnaam] aansprakelijk zijn voor de door [C] als gevolg van het ongeval geleden schade en zij daarom op grond van artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden zijn.
3.2.
Volgens Allianz heeft [gedaagde sub 2] zijn zorgplicht ten opzichte van [C] geschonden (en daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld) omdat [gedaagde sub 2] :
[C] heeft laten klimmen in een gebrekkig en niet gekeurd klimpark waarover [gedaagde sub 2] zelf ook bedenkingen had qua veiligheid;
[C] na een eerdere val – ondanks onzekerheid en krampachtigheid bij [C] – niet van verdere deelname aan de opleiding heeft uitgesloten;
[C] in de dagen na het ongeval heeft laten doorklimmen ondanks de voor [gedaagde sub 2] kenbare pijnklachten van [C] als gevolg van het ongeval.
3.3.
De aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] ten opzichte van [C] baseert Allianz allereerst op het feit [gedaagde sub 2] als niet-ondergeschikte van [gedaagde sub 1] een fout heeft gemaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden in het kader van de klimopleiding die hij in opdracht van [gedaagde sub 1] verzorgde. Daarnaast is [gedaagde sub 1] zowel ten opzichte van [gedaagde sub 2] als ten opzichte van [bedrijfsnaam] aansprakelijk voor het opleveren van een gebrekkig en onveilig klimpark dat ten tijde van het ongeval bovendien (nog) niet was gekeurd, aldus Allianz.
3.4.
Nu het ongeval en de door [C] geleden schade het gevolg is van bovenstaande feiten en omstandigheden die (enkel) aan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] kunnen worden toegerekend (en niet aan [bedrijfsnaam] ), moet de door [C] geleden schade op grond van artikel 6:10 jo 6:101 BW volgens Allianz uiteindelijk (geheel) door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] worden gedragen. Allianz is door vergoeding van de schade aan [C] op grond van artikel 7:962 BW in de rechten getreden van [bedrijfsnaam] ten opzichte van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] .
Standpunten [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]
3.5.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] stellen zich – kort gezegd – op het standpunt dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van het ongeval dat [C] is overkomen. Op de onderbouwing van dit standpunt zal de rechtbank bij de beoordeling nader ingaan.
3.6.
[gedaagde sub 2] stelt verder dat als zou worden geoordeeld dat [gedaagde sub 2] – naast [bedrijfsnaam] en/of [gedaagde sub 1] – (hoofdelijk) aansprakelijkheid is voor de schade van [C] , bij de beoordeling van de onderlinge draagplicht (i) rekening moet worden gehouden met eigen schuld van [C] , (ii) de schade (grotendeels) voor rekening van [bedrijfsnaam] moet komen omdat de schade het gevolg is van feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan [bedrijfsnaam] en (iii) [gedaagde sub 2] zich zowel ten opzichte van [bedrijfsnaam] als ten opzichte van [gedaagde sub 1] kan beroepen op het tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] overeengekomen exoneratiebeding.
3.7.
Verder voert [gedaagde sub 2] als verweer dat Allianz überhaupt geen vordering toekomt omdat zij niet in de rechten van [C] is getreden en dat de vordering van Allianz is verjaard.
3.8.
[gedaagde sub 1] beroep zich eveneens op verjaring. Verder stelt [gedaagde sub 1] dat [gedaagde sub 2] ten opzichte van [gedaagde sub 1] niet kan worden aangemerkt als niet-ondergeschikte in de zin van artikel 6:171 BW en dat het subrogatieverbod uit artikel 6:197 lid 2 BW bovendien aan de vordering van Allianz in de weg staat.
4 De beoordeling
Aktewisseling na mondelinge behandeling
4.1.
Anders dan namens Allianz bij fax van mr. Nagel van 2 juli 2020 is betoogd, ziet de rechtbank geen reden om terug te komen op haar eerdere beslissing dat geen acht geslagen wordt op punt 4-7 van de akte overlegging producties van 17 juni 2020 van Allianz. Onder voornoemde punten in de akte worden door Allianz nieuwe standpunten ingenomen die verder strekken dan de enkele onderbouwing van eerder ingenomen stellingen en standpunten. Dit is nadrukkelijk in strijd met eerdere tijdens de mondelinge behandeling gegeven instructies van de rechtbank en daarmee in strijd met de goede procesorde.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Allianz heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijfsnaam] de schade vergoed die [C] heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam] . Allianz stelt dat zij daarmee is gesubrogeerd in de vorderingen tot schadevergoeding die [bedrijfsnaam] in verband met het ongeval van [C] heeft op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Volgens Allianz is namelijk niet alleen [bedrijfsnaam] aansprakelijk, maar zijn ook [gedaagde sub 2] (op grond van artikel 6:162 BW) en [gedaagde sub 1] (op grond van artikel 6:171 jo 6:162 BW) ten opzichte van [C] (hoofdelijk) aansprakelijk voor de door het klimongeval veroorzaakte schade en kan [bedrijfsnaam] (op grond van artikel 6:10 jo 6:102 jo 6:101 BW) regres nemen op [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] voor dat deel van de schade dat het gevolg is van omstandigheden die aan [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] kunnen worden toegerekend.
4.3.
De eerste vraag die de rechtbank daarom moet beantwoorden is of [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] – naast [bedrijfsnaam] – ten opzichte van [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn voor de door hem als gevolg van het klimongeval geleden schade.
Geen aansprakelijkheid [gedaagde sub 2]
4.4.
Het eerste verwijt dat Allianz [gedaagde sub 2] maakt, is dat hij [C] heeft laten klimmen in een onveilig en niet gekeurd klimpark. [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat de betreffende hindernis ten tijde van het ongeval slap en niet stabiel was. Dat maakte de hindernis moeilijk en tot één van de zwaarste categorie. De aanpassing(en) van de hindernis hingen samen met het feit dat de hindernis door bezoekers als (te) moeilijk werd ervaren en er geregeld bezoekers uit de hindernis vielen. Hierdoor moest er (te) vaak een zogenoemde ‘rescue’ uitgevoerd worden om bezoekers uit de hindernis te halen als gevolg waarvan de doorstroming op de hindernis stagneerde. Dat de hindernis bijzonder moeilijk was (en er dus een behoorlijk risico op vallen was) brengt volgens [gedaagde sub 2] echter niet automatisch mee dat de hindernis dus ook gevaarlijk was.
4.5.
De rechtbank deelt deze visie van [gedaagde sub 2] . Het is algemeen bekend dat men in een klimpark het risico loopt om te vallen – dat is onderdeel van het spel en de spanning – en om die reden draagt men ook een valharnas en een lifeline (het zogenoemde valveiligheidssysteem). De veiligheid van parcoursen en hindernissen in een klimpark valt of staat met de veiligheid van het valveiligheidssysteem. Dat [C] ten tijde van het ongeval voorzien was van een valveiligheidssysteem dat voldeed aan de daarvoor geldende veiligheidsnormen staat in deze procedure niet ter discussie.
4.6.
Ook het feit dat het klimpark (nog) niet gekeurd was op het moment dat [C] uit het parcours is gevallen, maakt de hindernis als zodanig niet onveilig. [gedaagde sub 2] heeft – onbetwist – gesteld dat de keuring van het klimpark ziet op de kwaliteit van het materiaal en de veiligheidsvoorzieningen van het parcours. Allianz heeft niet gesteld dat hier iets mis mee was en dat is ook nergens uit gebleken. Op 10 september 2010 – dus twee dagen na het ongeval van [C] – is het park goedgekeurd en gecertificeerd. Enig verband tussen het ontbreken van een keuring en het ongeval van [C] is ook niet gebleken. Dat de hindernis na het ongeval van [C] (mogelijk ook voor de keuring van het park) nog een aantal keer is aangepast om te voorkomen dat mensen (te) gemakkelijk zouden vallen, maakt ook niet dat de hindernis voor die aanpassingen dus onveilig was; zolang het valveiligheidssysteem in orde is – hetgeen bij [C] het geval was – is de veiligheid voldoende geborgd.
4.7.
De arbeidsinspecteur die het klimpark circa twee jaar na het ongeval heeft bezocht, komt in zijn rapport van 1 februari 2013 tot de conclusie dat de hindernis waarop het ongeval heeft plaatsgevonden moet worden aangemerkt als arbeidsplaats en dat deze arbeidsplaats – getoetst aan de toepasselijke normen uit de Arbeidsomstandighedenwet – niet veilig toegankelijk was en niet veilig kon worden verlaten. Anders dat Allianz stelt, leest de rechtbank daarin niet dat er zou zijn vastgesteld dat het parcours en de betreffende hindernis als zodanig onveilig waren. Bovendien moet de rechtbank zelfstandig – en in het licht van het [gedaagde sub 2] (en [gedaagde sub 1] ) op grond van artikel 6:162 BW gemaakte verwijt – een oordeel geven over de door Allianz gestelde onveiligheid van het klimpark. Zoals hiervoor is overwogen, valt of staat die veiligheid met het dragen van een deugdelijk valveiligheidssysteem. Dit belangrijke veiligheidsaspect blijft – in ieder geval in het deel van het rapport van de arbeidsinspecteur waarover de rechtbank beschikt – volledig onderbelicht. Daarbij is het beoordelingskader voor de beoordeling van de werkgeversaansprakelijkheid van [bedrijfsnaam] op grond van artikel 7:658 BW een andere dan voornoemd beoordelingskader voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] (en [gedaagde sub 1] ).
4.8.
Het eerste verwijt aan het adres van [gedaagde sub 2] treft dus geen doel. Uit de door Allianz naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt niet dat het klimpark en de hindernis waarin [C] het ongeval is overkomen gebrekkig en/of onveilig waren. Het enkele risico op vallen is inherent aan een klimpark en maakt een hindernis niet onveilig, zolang klimmers maar beschikken over een deugdelijk valveiligheidssysteem.
4.9.
Het tweede verwijt dat [gedaagde sub 2] wordt gemaakt is dat hij [C] na een eerdere val niet van verdere deelname aan de opleiding heeft uitgesloten ondanks dat het [gedaagde sub 2] duidelijk was dat [C] onvoldoende vertrouwen had in het valharnas en de lifeline. De rechtbank volgt deze stellingen van Allianz ook niet.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat [C] voor de val uit de zig-zag beugel waarbij hij letsel aan zijn schouder opliep, al eerder was gevallen. Ook toen had [C] zichzelf op soortgelijke wijze vastgegrepen aan de betreffende hindernis. Zoals Allianz erkent (onder punt 9 van de procesinleiding), heeft [gedaagde sub 2] [C] toen de instructie gegeven dat hij wanneer hij dreigde te vallen, niet moest proberen zichzelf op te vangen aan kabels of andere onderdelen van het parcours, maar dat hij moest vertrouwen op het valharnas en de lifeline en zich gewoon moest laten vallen. Hiermee staat vast dat er door [gedaagde sub 2] weldegelijk instructie en uitleg is gegeven over de manier waarop cursisten moesten handelen op het moment dat zij (dreigden te) vallen. Dat [C] zichzelf ook na deze uitleg ‘in een reflex’ nogmaals aan de hindernis heeft vastgegrepen toen hij viel, kon door [gedaagde sub 2] niet worden voorzien en kan hem evenmin worden verweten.
4.11.
Uit de verklaring van [gedaagde sub 2] blijkt dat [C] gedurende de opleiding ‘wat krampachtig’ was en ‘niet het volledige vertrouwen in de klimmaterialen had’. Naar aanleiding van de eerdere val is daaraan door [gedaagde sub 2] de nodige aandacht besteed, waarna [C] het parcours heeft vervolgd. Vanuit opleidingsperspectief is dit een logische gang van zaken; als een cursist iets moeilijk vindt, wordt er door de instructeur (nadere) uitleg gegeven waarna de opleiding wordt vervolgd. Zo is het in dit geval ook gegaan. Dat er bij [C] sprake was van dusdanige hoogtevrees of hoogteangst dat dit tot uitsluiting van verdere deelname aan de opleiding had moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. [C] had volgens [gedaagde sub 2] affiniteit met klimmen, hetgeen voor de hand liggend is voor iemand die interesse heeft in een functie als locatiemanager van een klimpark en daar door zijn werkgever ook geschikt voor wordt gevonden. Van enige hoogtevrees of hoogteangst blijkt ook niet uit de verklaringen van [C] zelf en de collega waarmee hij de opleiding volgde. Bovendien heeft [C] de opleiding na zijn val gewoon vervolgd en uiteindelijk ook met goed gevolg afgerond. In de dagen na het ongeval heeft [C] dus kennelijk aangetoond dat hij weldegelijk in staat was zich veilig op het parcours te handhaven en aan alle eisen van een gecertificeerd manager van een klimpark te kunnen voldoen. Na voltooiing van het ongeval is [C] ook daadwerkelijk als locatiemanager van het klimpark aan het werk gegaan.
4.12.
Het derde en laatste verwijt dat Allianz [gedaagde sub 2] maakt, is dat hij [C] in de dagen na het ongeval heeft laten doorklimmen en de opleiding heeft laten voltooien ondanks de voor [gedaagde sub 2] kenbare pijnklachten van [C] . Ook hierin gaat de rechtbank niet mee.
4.13.
Uit de verklaring van [C] zelf volgt dat ze na het ongeval koffie zijn gaan drinken en dat ze daarna door zijn gegaan met de cursus. Ze hebben die dag niet meer geklommen. [C] had veel pijn aan zijn schouder en dacht zelf dat het spierpijn was. In de dagen daarna hield [C] pijn – die voelde als spierpijn – en heeft hij paracetamol en ibuprofen geslikt om de pijn te verzachten. Uit zijn verklaring blijkt dat hij weliswaar veel last had van zijn schouder, maar dat hij probeerde de pijn te onderdrukken. Tijdens het vervolg van de opleiding heeft hij aan alle onderdelen heeft meegedaan, waaronder mensen bevrijden uit een hindernis en zichzelf laten zakken aan een touw. Hij verklaart dat hij daarbij constant in gedachten heeft gehouden dat zijn functie en mogelijk ook de opening van het klimpark in het gedrang zouden komen als komen als hij de opleiding niet (met succes) zou kunnen afronden. Uit de verklaring van de collega waarmee [C] de opleiding volgde blijkt dat hij ook dacht dat [C] spierpijn had en dat hij ‘geen idee had dat het zo ernstig was’.
4.14.
Het moet voor [gedaagde sub 2] weliswaar duidelijk zijn geweest dat [C] zich als gevolg van het ongeval had bezeerd, maar dat [gedaagde sub 2] de werkelijke ernst van het letsel niet heeft onderkend en [C] de opleiding heeft laten voortzetten, kan hem niet worden verweten. [C] heeft [gedaagde sub 2] niet laten weten dat hij dusdanig veel pijn had dat hij niet door kon klimmen. In de dagen na het ongeval was [C] in staat de opleiding op een goede manier te vervolgen (en af te ronden) en ook weer te klimmen. [gedaagde sub 2] wist niet dat [C] daarbij pijnstellers gebruikte. Gelet op de bij [C] levende angst om de functie van manager van het klimbos mis te lopen, is het ook begrijpelijk dat [C] [gedaagde sub 2] niet heeft verteld over de ernst van zijn klachten en hij zich mogelijk beter voor heeft gedaan dan hij zich voelde. Dit is echter de eigen keuze en verantwoordelijkheid van [C] geweest en kan [gedaagde sub 2] niet worden verweten.
4.15.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagde sub 2] de op hem rustende zorgplicht ten opzichte van [C] niet heeft geschonden en ook anderszins niet onrechtmatig jegens [C] en/of [bedrijfsnaam] heeft gehandeld. Van enige aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] voor de door [C] als gevolg van het klimongeval geleden schade is geen sprake en de daarop gegronde vorderingen van Allianz zullen daarom worden afgewezen.
Geen aansprakelijkheid [gedaagde sub 1]
4.16.
Het oordeel dat [gedaagde sub 2] de op hem rustende zorgplicht ten opzichte van [C] niet heeft geschonden en ook anderszins niet onrechtmatig jegens [C] en/of [bedrijfsnaam] heeft gehandeld, maakt dat er evenmin aansprakelijkheid is van [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:171 BW.
4.17.
Verder is in rechtsoverweging 4.4 – 4.8 reeds overwogen dat van enige gebrekkigheid en/of onveiligheid van het klimpark en de hindernissen niet is gebleken. Van zelfstandige aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] ten opzichte van [gedaagde sub 2] en/of ten opzichte van [bedrijfsnaam] aansprakelijk voor het opleveren van een gebrekkig en onveilig klimpark, is dus evenmin sprake. Ook de vorderingen van Allianz jegens [gedaagde sub 1] zullen daarom worden afgewezen.
4.18.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de overige verweren van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] .
Proceskostenveroordeling Allianz
4.19.
Allianz zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat € 4.267,50 (2,5 punt× tarief € 1.707,00)
Totaal € 8.398,50
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 1.639,00
- salaris advocaat € 4.267,50 (2,5 punt × tarief € 1.707,00)
Totaal € 5.906,50
4.20.
Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen. De nakosten worden begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, eventueel te vermeerderen met € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten als betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden. Ook de wettelijke rente wordt toegewezen over de nakosten, als Allianz niet binnen 14 dagen heeft betaald. ECLI:NL:RBMNE:2020:5537