Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 091220 omwaaien tent; organisatie springconcours aansprakelijk; strijd met vergunningsvoorschriften door tenten in gebruik te houden bij harde wind

RBNNE 091220 omwaaien tent; organisatie springconcours aansprakelijk; strijd met vergunningsvoorschriften door tenten in gebruik te houden bij harde wind
omwaaien tent; eigenaar tent niet aansprakelijk ogv 6:173 BW; organisator springconcours is bedrijfssmatig gebruiker

4
De beoordeling

in alle zaken

4.1.
[naam 1] en AVS zijn Belgische procespartijen. De zaak heeft daarmee een internationaal aspect. De rechtbank moet daarom ambtshalve beoordelen of zij internationale rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht van toepassing is.

Met betrekking tot de internationale rechtsmacht stelt de rechtbank vast dat er meer dan één verweerder is. CSI Salland is een Nederlandse procespartij. Tussen de zaak tegen CSI Salland en die tegen [naam 1] en AVS bestaat naar het oordeel van de rechtbank een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. De rechtbank heeft daarom op grond van artikel 8 EEX-Vo internationale rechtsmacht.

[eiseressen 1] baseert zijn vordering op bepalingen uit de afdelingen 1 en 2 van titel 3 van boek 6 BW (onrechtmatige daad). Voor dat geval bepaalt artikel 4 Rome II dat in beginsel het recht van het land waar de schade zich voordoet van toepassing is, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan of in welk land zich de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. De rechtbank constateert dat de gestelde schade zich voordoet in Nederland. Dat brengt mee dat Nederlands recht van toepassing is.

in de hoofdzaak

De vorderingen tegen AVS

4.2.
AVS heeft gemotiveerd uiteengezet dat zij geen partij is bij de overeenkomst met CSI Salland ter zake van de huur van de tenten, maar dat dat (de eenmanszaak van) [naam 1] is. Zij merkt verder op dat [eiseressen 1] in strijd met artikel 150 Rv niet heeft onderbouwd waarom AVS op enige wijze betrokken zou zijn. De rechtbank moet vaststellen dat [eiseressen 1] hier niets tegenin heeft gebracht; ook op de comparitie heeft [eiseressen 1] AVS ongenuanceerd met [naam 1] over één kam geschoren. Daarmee heeft hij niet aan zijn stelplicht aangaande zijn tegen AVS ingestelde vorderingen voldaan.

De rechtbank zal deze vorderingen daarom afwijzen. In het eindvonnis zal [eiseressen 1] in de proceskosten van AVS worden veroordeeld. De rechtbank zal die kosten te zijner tijd begroten op de dan vastgestelde waarde van 2 salarispunten.

De vordering van [eiseres 1]

4.3.
De vordering van [eiseres 1] ziet vooral op gesteld letsel dat het paard door het incident van 5 oktober 2017 heeft opgelopen en de waardevermindering van het dier als gevolg daarvan. Volgens [eiseressen 1] hebben CSI Salland en [naam 1] onrechtmatig gehandeld door de omgewaaide tent niet zodanig op te bouwen dat deze bestand was tegen de weersomstandigheden ten tijde van het gebruik ervan en door de tent ondanks de weerwaarschuwing en de weersomstandigheden in gebruik te houden. [eiseressen 1] is verder van mening dat aansprakelijkheid ook voortvloeit uit de artikelen 6:173 en 171 BW.

CSI Salland betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Ook meent zij niet kwalitatief aansprakelijk te zijn. Verder doet zij een beroep op de onder 2.5. opgenomen exoneratieclausules. CSI Salland betwist bovendien dat er causaal verband bestaat tussen de door [eiseres 1] gestelde schade en het omwaaien van de tent op 5 oktober 2017.

[naam 1] voert aan dat de omgewaaide tent niet gebrekkig was en dat hem geen verwijt van onrechtmatig handelen kan worden gemaakt. Ook [naam 1] betwist het causale verband tussen het omwaaien van de tent en de gestelde schade. Verder is hij van mening dat er vanwege eigen schuld aan de kant van [eiseressen 1] een billijkheidscorrectie moet plaatsvinden.

4.4.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat de tent is omgewaaid en dat dat omwaaien een onveilige situatie met kans op schade aan personen, paarden en aan zaken als zadels veroorzaakte. Waarom de tent is omgewaaid, kan de rechtbank vooralsnog niet vaststellen. [eiseressen 1] wijst op een onvoldoende opbouw van de tent voor de gegeven weersomstandigheden. CSI Salland meent dat haar geen verwijt treft omdat zij ervan uit mocht gaan dat de tent de feitelijk optredende wind kon weerstaan. [naam 1] voert aan dat CSI Salland de tent onjuist gebruikte (bij een te harde wind en met een eenzijdige opening).

Het lag in beginsel op de weg van CSI Salland, als organisator van het springconcours, om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk kans op schade bestond. De rechtbank verwijst in dit verband naar de onder 2.2. aangehaalde vergunningsvoorschriften. Van belang is dan dat het KNMI op 4 oktober 2017 voor 5 oktober 2017 met een code geel waarschuwde voor zware windstoten van 75-100 km/u. Dergelijke windsnelheden corresponderen met windkracht 9 en 10 op de schaal van Beaufort. CSI Salland diende er dus terdege rekening mee te houden dat zij de tenten niet in gebruik mocht hebben op 5 oktober 2017. Uit de onder de 2.7. opgenomen feiten blijkt dat er op 5 oktober 2017 daadwerkelijk windstoten met een kracht van 7 en meer zijn voorgekomen op het terrein van het springconcours. Daarmee staat vast dat CSI Salland de omgewaaide tent in strijd met gestelde vergunningsvoorschriften in gebruik had. CSI Salland handelde zodoende in strijd met haar wettelijke plicht. Uit het vergunningsvoorschrift "de organisator neemt alle mogelijke maatregelen om te voorkomen dat ( ... ) derden door het gebruik van deze vergunningen c.q. ontheffingen schade lijden" volgt evident dat de veiligheidsvoorschriften ook de belangen van de deelnemers aan het springconcours beogen te beschermen, zodat overtreding van deze voorschriften ook jegens [eiseressen 1] onrechtmatig is.

4.5.
Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank ook van belang voor de (on)aanvaardbaarheid van het beroep door CSI Salland op de volgens haar toepasselijke exoneratieclausule. CSI Salland had de verplichting alle mogelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat derden schade zouden lijden. Uit het door haar ondertekende veiligheidsplan, tevens vergunningsvoorschrift, volgt dat CSI Salland het weer moest monitoren. Zij heeft vervolgens ondanks de op 4 oktober 2017 gegeven waarschuwing met code geel de tent op 5 oktober 2017 in gebruik genomen en ondanks de feitelijk optredende wind in gebruik gehouden. Zij deed dit, terwijl zij wist dat de vergunningsvoorschriften haar dat niet toestonden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank met [eiseressen 1] van oordeel dat een beroep op de exoneratieclausules, daargelaten hun toepasselijkheid, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde verklaring voor recht in elk geval ten aanzien van CSI Salland voor wat betreft artikel 6:162 BW kan worden gegeven. De rechtbank ziet niet in welk belang [eiseressen 1] daarnaast nog heeft bij een verklaring voor recht voor wat betreft de artikelen 6:171 en 173 BW, zodat zij die artikelen in relatie tot CSI Salland verder onbesproken zal laten.

4.7.
[eiseressen 1] stelt dat [naam 1] er als bouwer en verhuurder van de tent voor had moeten zorgen dat de tent conform de geldende maatstaven werd opgebouwd en voldoende gezekerd was. Uit het feit dat de tent is omgewaaid, leidt [eiseressen 1] af daarvan geen sprake is geweest. De tent was slechts gezekerd met ankerpennen in drassige grond en, anders dan gebruikelijk bij hippische evenementen, niet met betonballast. [naam 1] betwist dat hem ter zake van het opbouwen van de tent een verwijt kan worden gemaakt. Hij wijst er daarbij op dat hij de tent conform opdracht een week vóór het evenement heeft opgebouwd, dat de wijze van opbouw gebruikelijk was en dat van drassige grond geen sprake was.

De rechtbank is het met [naam 1] eens dat uit de door [eiseressen 1] gestelde feiten niet volgt dat van onrechtmatig handelen van [naam 1] jegens [eiseressen 1] sprake is. De stelling aangaande wat gebruikelijk is bij de opbouw van dit soort tenten heeft [eiseressen 1] niet of nauwelijks onderbouwd. Waarom van [naam 1] meer mocht worden verwacht in zijn feitelijke relatie tot [eiseressen 1] heeft de laatste niet toegelicht. Onweersproken is dat de weersomstandigheden voor [naam 1] ten tijde van het evenement onbekend waren toen hij de tent opbouwde en dat in elk geval op dat moment geen sprake was van drassige grond. Verder staat vast dat een ander (CSI Salland) de tent op een later moment zou gaan gebruiken en dat die ander voor dat gebruik verantwoordelijk was. Het enkele feit dat het opbouwen van een tent een week later leidt tot verwezenlijking van het daaraan inherente gevaar dat die tent kan omwaaien, brengt niet mee dat dat opbouwen onrechtmatig is. Daarvan is pas sprake als de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van (de wijze van) het opbouwen van de tent zo groot is dat [naam 1] zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. Hem zal dus in zijn feitelijke relatie tot [eiseressen 1] een verwijt moeten kunnen worden gemaakt van (de wijze van) het opbouwen van de tent (vgl. bijvoorbeeld HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283). Dat daarvan sprake is, is door [eiseressen 1] onvoldoende gesteld.

4.8.
[eiseressen 1] baseert zijn vordering tegen [naam 1] ook op artikel 6:173 BW. Hij stelt dat [naam 1] bezitter en bedrijfsmatig gebruiker was van de gebrekkige tent. [naam 1] betwist de gebrekkigheid van de tent en wijst bovendien op de werking van artikel 6:181 BW.

[eiseressen 1] en [naam 1] zijn het erover eens dat CSI Salland de tent gebruikte in de uitoefening van haar bedrijf. De rechtbank is dat met hen eens. Het op professionele wijze organiseren en houden van een internationaal springconcours kwalificeert als zodanig. Dat de omgewaaide tent is opgezet door [naam 1] in de uitoefening van zijn eigen bedrijf doet er niet aan af dat CSI Salland de tent op het moment van omwaaien gebruikte in de uitoefening van haar bedrijf. Uit de verleende vergunning blijkt zonder meer dat het gebruik en het buiten gebruik stellen van de tent onderdeel uitmaakten van de aan CSI Salland vergunde activiteiten.

Volgens [eiseressen 1] zijn CSI Salland en [naam 1] beiden aansprakelijk op grond van artikel 6:173 BW. [naam 1] verweert zich daar naar het oordeel van de rechtbank terecht tegen. Artikel 6:181 BW beoogt de aansprakelijkheid te concentreren bij één persoon: de bedrijfsmatige gebruiker in plaats van de bezitter. Dat [naam 1] de tent bedrijfsmatig aan CSI Salland ter beschikking heeft gesteld, doet niet af aan het feit dat het jegens [eiseressen 1] relevante bedrijfsmatige gebruik het gebruik is dat in het kader van het springconcours van de tent werd gemaakt. Gebruik dus in de uitoefening van het bedrijf van CSI Salland.

Een en ander brengt mee dat [naam 1] jegens [eiseressen 1] ook niet aansprakelijk is op grond van artikel 6:173 BW. Of en zo ja op grond waarvan [naam 1] aansprakelijk is jegens CSI Salland staat ter beoordeling in vrijwaringszaak 1.

4.9.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat CSI Salland aansprakelijk is voor de schade die [eiseressen 1] lijdt door het omwaaien van de tent. De door [eiseressen 1] gevorderde schadevergoeding ziet vooral op letsel dat het paard zou hebben opgelopen en de waardevermindering die daarvan het gevolg zou zijn. Partijen strijden over de vraag of het gestelde letsel en de waardevermindering zijn terug te voeren op het incident van 5 oktober 2017. Zij onderbouwen hun standpunten beiden met verwijzing naar de beoordeling van een dierenarts.

De rechtbank kan op basis van de beschikbare processtukken niet vaststellen hoe de conditie van het paard was vóór en na het incident. Dat is wel van doorslaggevend belang. Deze beoordeling vereist een deskundigheid die de rechtbank niet zelf bezit. Er zal daarom een deskundige moeten worden benoemd op het gebied van diergeneeskunde. Naar het oordeel van de rechtbank kan vooralsnog worden volstaan met het benoemen van één deskundige, bijvoorbeeld een aan de Faculteit Diergeneeskunde van Universiteit Utrecht verbonden deskundige. Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenonderzoek en het debat daarover tussen partijen moet daarna mogelijk nog een deskundig paardentaxateur worden benoemd.

De rechtbank draagt partijen op zich uit te laten over welke deskundige(n) zij benoemd willen zien. Daarbij moeten zij bij voorkeur een gezamenlijke keuze maken. Als bij een van partijen bezwaren bestaan tegen een door de andere partij gewenste deskundige moeten die bezwaren gemotiveerd bij akte worden toegelicht.

4.10.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat in elk geval de navolgende vragen aan de deskundige moeten worden voorgelegd:

Kunt u op basis van beschikbare documenten en van uw eigen onderzoek beschrijven of in de lichamelijke conditie van het paard op 5 oktober 2017 verandering is gekomen?

Kunt u een mogelijke oorzaak aanwijzen van de verandering die u eventueel onder vraag 1 beschrijft?

Bij de processtukken zijn verklaringen van verschillende dierenartsen gevoegd (zie overweging 2.2.). Wat is uw oordeel over de door hen besproken letsels van het paard en wat kunt u verklaren over de mogelijke oorzaken van die letsels en het tijdstip van ontstaan daarvan?

Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

De rechtbank merkt op dat de deskundige bij zijn onderzoek de beschikking zal moeten krijgen over alle over het paard beschikbare diergeneeskundige informatie. Voor zover die nog niet in het geding is gebracht, zal de rechtbank [eiseressen 1] daarom op grond van artikel 22 Rv bevelen dat te doen.

Ook over de aan de deskundige te stellen vragen mogen partijen zich bij akte uitlaten.

4.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van artikel 195 Rv, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiseressen 1] moeten worden betaald.

De vordering van [eiseres 2]

4.12.
[eiseres 2] vorderde aanvankelijk in hoofdsom een bedrag van € 2.190,68 wegens ziektekosten en loondoorbetaling. Nadat in april 2018 (zie overweging 2.12) vergeefs om onderbouwende medische informatie was verzocht, voerden CSI Salland en [naam 1] begin 2019 bij hun conclusies van antwoord opnieuw het verweer van het ontbreken van medische informatie. Pas kort voor de comparitie, in februari 2020, kwam [eiseres 2] met de producties 41, 42 en 43. Een toelichting daarop is niet of nauwelijks gegeven. Volgens [eiseres 2] hoeft de schade betreffende [naam 4] in deze procedure niet aan de orde te komen, omdat volgens haar voldoende is aangetoond dat schade is en wordt geleden.

Volgens vaste rechtspraak dient de hoofdprocedure ertoe om de grondslag van de verplichting tot schadevergoeding vast te stellen. Blijkens artikel 615 Rv is echter onverschillig of de schadeposten reeds in de hoofdprocedure worden gesteld, zodat (behoudens de in die bepaling vermelde uitzondering) ook nieuwe schadeposten in de schadestaat opgenomen kunnen worden. Geschilpunten die zien op vragen van causaal verband kunnen op zichzelf genomen in de schadestaatprocedure nog (verder) aan de orde worden gesteld (Hoge Raad 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1071 en Hoge Raad Hoge Raad 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2774).

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is aannemelijk is dat [eiseres 2] mogelijk schade lijdt, omdat niet in geschil is dat mevrouw [naam 4] onder de omgewaaide tent is terechtgekomen en evenmin dat zij toen in elk geval het letsel heeft opgelopen dat is te zien op de als productie 12 door [eiseres 2] overgelegde foto en dat zij zich direct na het incident van 5 oktober 2017 heeft ziekgemeld. Nu de rechtbank aansprakelijkheid van CSI Salland vanwege het omwaaien van de tent op 5 oktober 2017 hiervoor heeft vastgesteld, kan worden verwezen naar de schadestaatprocedure. In die procedure zullen vragen van causaal verband, met name ook de vraag of dat bestaat tussen de ziekmelding op 25 september 2018 en het incident op 5 oktober 2017, nader aan de orde kunnen komen.

4.13.
De zaak zal naar de rol worden verwezen zoals hierna vermeld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

in vrijwaringszaak 1

4.14.
CSI Salland stelt dat voor zover in de hoofdzaak hoofdelijke aansprakelijkheid jegens [eiseressen 1] komt vast te staan, in de onderlinge verhouding van CSI Salland enerzijds en [naam 1] en AVS anderzijds de laatsten als verhuurder en opbouwer van de tent volledig verantwoordelijk zijn. Bij verdeling van de aansprakelijkheid moet de bijdrageplicht van CSI Salland naar haar mening op nihil worden gesteld. CSI Salland voert hiervoor aan dat de tent volgens opgave van [naam 1] en AVS bestand diende te zijn tegen windsnelheden van 100 km/u en dat dergelijke snelheden niet voorkwamen toen de tent omwaaide. Volgens CSI Salland is de tent ondeugdelijk opgebouwd: slechts verankerd met gladde stalen pinnen van ongeveer 60 cm, in drassige ondergrond, en niet met betonblokken. De kern van de kwestie is naar de mening van CSI Salland dat [naam 1] en AVS hebben nagelaten bij de bouw van de tent de gebruikelijke maatregelen te nemen. Van een professionele tentenverhuurder/bouwer mag volgens CSI Salland worden verwacht dat een tent zodanig wordt opgebouwd dat die niet omwaait en dat hij waarschuwt als de weersomstandigheden de bestendigheid van de tent te boven gaan.

[naam 1] en AVS betwisten allereerst dat AVS partij is. [naam 1] heeft opdracht gekregen de tent op te bouwen zoals voorgaande jaren. Dat heeft hij naar zijn mening deugdelijk gedaan. Ten tijde van het opbouwen was de grond niet drassig en voor gebruik van betonblokken is geen opdracht gegeven. Verder stellen [naam 1] en AVS dat ervan mocht worden uitgegaan dat de door CSI Salland aangestelde stalmanager ervoor zou zorgen dat de tent goed werd gebruikt. Anders dan zij, waren CSI Salland en haar stalmanager op de hoogte van de weersomstandigheden vlak voor en tijdens het springconcours. Zij betwisten in dit verband met name dat de bedrijfsleider van [naam 1] (de heer [naam 12] ) op 3 oktober 2017 nog een inspectie had verricht.

4.15.
Voor wat betreft de positie van AVS verwijst de rechtbank naar wat zij onder 4.2. heeft overwogen. Dat geldt vergelijkbaar in deze vrijwaringszaak.

4.16.
Voor de tegen [naam 1] ingestelde vordering stelt de rechtbank met [naam 1] vast dat CSI Salland die baseert op hoofdelijke aansprakelijkheid jegens [eiseressen 1] . De rechtbank komt in de hoofdzaak echter niet tot het oordeel dat [naam 1] aansprakelijk is jegens [eiseressen 1] . Uit de stellingen van CSI Salland over waarom [naam 1] en niet zij de schade zou moeten dragen, begrijpt de rechtbank dat CSI Salland ook zelf een verwijt aan het adres van [naam 1] maakt. Dat heeft zij echter niet concreet uitgewerkt. Om te voorkomen dat de rechtbank verkeerde conclusies trekt en partijen nodeloos in nieuwe procedures betrokken raken, zal de rechtbank CSI Salland de gelegenheid bieden bij akte nader uiteen te zetten waar zij haar vordering tegen [naam 1] op grondt. [naam 1] zal daarna een antwoordakte mogen nemen. Desgewenst mogen partijen ook eerst de uitkomst van de hoofdzaak afwachten.

in vrijwaringszaak 2

4.17.
[naam 1] en AVS vorderen een verklaring voor recht dat CSI Salland gehouden is [naam 1] en AVS te vrijwaren voor al hetgeen waartoe zij in de hoofdprocedure jegens [eiseressen 1] mochten worden veroordeeld en een daarbij passende veroordeling tot betaling. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat [naam 1] en AVS in de hoofdzaak niet worden veroordeeld. Dat brengt mee dat de vrijwaringsvordering moet worden afgewezen. De rechtbank zal dat in het voor alle zaken tegelijk te wijzen eindvonnis doen.

4.18.
[naam 1] en AVS zullen bij eindvonnis in de proceskosten worden veroordeeld. ECLI:NL:RBNNE:2020:4755