Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 031010 WAM- verzekeraar 100% aansprakelijk voor schade linksafslaande fietser

Rb Den Haag 031010 WAM- verzekeraar 100% aansprakelijk voor schade linksafslaande fietser
2.1. Op 21 april 2009 is [benadeelde] als fietser op de Dalweg in Baarn een verkeersongeval overkomen (hierna: het ongeval), waarbij zij in botsing is gekomen met een auto die werd bestuurd door de heer E. [bestuurder] (hierna: [bestuurder]).

2.2. [benadeelde] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen.

2.3. De ten tijde van het ongeval door [bestuurder] bestuurde auto was op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Reaal.

2.4. Reaal heeft de aansprakelijkheid voor de schade erkend.

3. Het geschil

3.1. [benadeelde] heeft op grond van artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzocht bij beschikking uitsluitsel te geven omtrent de aansprakelijkheid voor de schade van [benadeelde] als gevolg van het ongeval, onder vaststelling dat de kosten van de onderhavige procedure voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.2. [benadeelde] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat Reaal gehouden is op te komen voor 100% van de schade van [benadeelde] als gevolg van het ongeval.

3.3. Reaal voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Het meest ver strekkende verweer van Reaal is dat het verzoekschrift geen duidelijke omschrijving van het verzoek bevat en daarmee niet aan de eisen van de wet voldoet. Op grond daarvan dient [benadeelde] in haar verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus Reaal.

4.2. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1019x lid 3 j° artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust moet bevatten. Reaal heeft ter zitting erkend dat het haar wel duidelijk was dat het [benadeelde] erom ging dat de mate van aansprakelijkheid werd vastgesteld. Gelet hierop voldoet het verzoekschrift aan de door de wet gestelde eisen omtrent de inhoud van een verzoekschrift en is [benadeelde] ontvankelijk in haar verzoek.

4.3. Het gaat in dit deelgeschil om de vraag of de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [benadeelde] kan worden toegerekend. De stelplicht en bewijslast terzake rusten krachtens artikel 150 Rv op Reaal.

4.4. Reaal stelt dat [benadeelde] ten tijde van het ongeval linksaf sloeg, van de Dalweg naar de Eemnesserweg, en daarbij geen vrije doorgang heeft verleend aan [bestuurder], die rechtdoor reed van de Nieuwstraat naar de Dalweg. [benadeelde] is bij het afslaan over haar eigen weghelft heen gekomen, waardoor [bestuurder] haar op zijn weghelft heeft geraakt. Uit de tekening behorend bij het proces-verbaal blijkt volgens Reaal dat de aanrijding plaatsvond op de weghelft van [bestuurder], evenals uit de tekening die door getuige F. de Jong is gemaakt. Het ongeval is dan ook hoofdzakelijk veroorzaakt doordat [benadeelde] heeft verzuimd [bestuurder] als rechtdoorgaand verkeer voorrang te verlenen. Nu [bestuurder] evenwel verweten zou kunnen worden dat hij hierop onvoldoende geanticipeerd heeft, stelt Reaal de causale verdeling op 80-20% of ten hoogste 70-30% ten nadele van [benadeelde]. Nu billijkheidscorrectie volgens Reaal in dit geval niet tot een andere uitkomst leidt omtrent de vergoedingsplicht van Reaal, is zij niet gehouden tot vergoeding van meer dan 50% van de schade.

4.5. [benadeelde] betwist dat zij schuld heeft aan het ongeval. Zij voert aan dat zij op de Dalweg links aan het voorsorteren was, teneinde linksaf te slaan richting de Eemnesserweg. Zij fietste tegen de weg-as van de Dalweg aan, maar reed nog op haar eigen weghelft. Doordat [bestuurder] haar over het hoofd heeft gezien, heeft de buitenspiegel van de door hem bestuurde auto haar stuur geraakt, waardoor zij ten val is gekomen. Nu [benadeelde] nog op de Dalweg reed en zich op haar eigen weghelft bevond, heeft zij geen schuld aan het ontstaan van het ongeval, aldus [benadeelde].

4.6. De rechtbank overweegt dat op grond van de thans overgelegde stukken dient te worden beoordeeld of Reaal erin is geslaagd te bewijzen dat er sprake is van eigen schuld van de zijde van [benadeelde]. Partijen hebben namelijk expliciet afstand gedaan van het recht op nadere bewijslevering, waaronder getuigenbewijs.

4.7. [bestuurder] heeft verklaard dat hij, bij het oprijden van de Eemnesserweg, [benadeelde] stil zag staan met haar fiets aan de voor haar rechterzijde van de Dalweg (en niet tegen de as van de weg) en dat zij - plotseling - afsloeg naar zijn richting en dat zij tegen de linkerzijspiegel van zijn auto is gereden. Deze verklaring lijkt weliswaar te worden ondersteund door het proces-verbaal van de politie, maar [benadeelde] heeft onbetwist aangevoerd dat zij ten tijde van het ongeval en evenmin op een later moment met de politie over de toedracht van het ongeval heeft gesproken. Vaststaat voorts dat de betrokken ambtenaar het ongeval niet heeft zien plaatsvinden. Dit betekent dat de in het proces-verbaal opgenomen verklaring uitsluitend de verklaring van [bestuurder] betreft en dus niet als ondersteunend bewijs kan dienen.

4.8. De door [bestuurder] samen met de echtgenoot van [benadeelde] gemaakte tekening op het aanrijdingsformulier geeft niet duidelijk aan op welke weghelft de aanrijding heeft plaatsgevonden. Ook op grond van de schade aan de door [bestuurder] ten tijde van het ongeval bestuurde auto kan geenszins worden uitgesloten dat [benadeelde] zich nog op haar eigen weghelft bevond toen zij door de auto werd geraakt. Voorts heeft getuige F. de Jong het ongeval niet zelf waargenomen. Op grond van de tekening van deze getuige kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat het ongeval op de weghelft van [bestuurder] heeft plaatsgevonden. Bovendien geeft deze tekening slechts een schematische en onnauwkeurige weergave van de situatie. Ook deze verklaringen en stukken ondersteunen dus de verklaring van [bestuurder] niet.

4.9. Nu de bewijslast op Reaal rust is de verklaring van [bestuurder] alleen onvoldoende om de gestelde gedraging van [benadeelde] vast te stellen. Uit het bovenstaande volgt dat Reaal niet heeft bewezen dat [benadeelde] eigen schuld heeft aan het ontstaan van het verkeersongeval en dat Reaal aldus voor 100% aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade van [benadeelde] als gevolg van het ongeval. Dit onderdeel van het verzoekschrift zal derhalve worden toegewezen.

4.10. [benadeelde] vordert voorts dat de kosten van de procedure voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van artikel 6:96 BW. [benadeelde] betoogt dat haar kosten voor juridische bijstand voor deze procedure € 4.491,71 bedragen. Reaal betoogt dat deze kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De aan de voorbereiding van de zitting bestelde tijd, inclusief het opstellen van de pleitnota, te weten 240 minuten, komt Reaal onredelijk hoog voor.

4.11. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [benadeelde] te begroten en dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. De kosten dienen aldus te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten dienen redelijk te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk dat [benadeelde] juridische bijstand heeft ingeroepen en heeft [benadeelde] ter zitting de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand voldoende toegelicht en onderbouwd hoe de declaratie van de juridische kosten is opgebouwd. De omvang van de kosten en de aan de zaak bestede tijd komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank begroot de kosten die aan de zijde van [benadeelde] zijn gemaakt bij de behandeling van het verzoek dan ook op €4.491,71. LJN BO 3565 PIV-site