Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 270115 letsel scholier tijdens gymles met vliegende mat; nadere bewijslevering mbt toedracht nodig; vordering in deelgeschil afgewezen

Rb Overijssel 270115 letsel scholier tijdens gymles met vliegende mat; nadere bewijslevering mbt toedracht nodig; vordering in deelgeschil afgewezen;
- kosten gevorderd obv 23 uur x € 237,60, totaal € 5.465,00 + kantoorkosten + btw; toegewezen muv onbepaalde kantoorkosten

2. De feiten
2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , heeft van 1 augustus 2007 tot en met 31 mei 2011 de vmbo-opleiding Veehouderij gevolgd op het opleidingscentrum van Groene Welle.

2.2.
Op 5 februari 2009 heeft zij als leerling van de tweede klas (met 24 leerlingen) samen met de vierde klas (met 16 leerlingen) deelgenomen aan het vak Lichamelijke Opvoeding, gegeven door twee gekwalificeerde docenten Lichamelijke Opvoeding. Voor deze gymles werden beide gymzalen van de school gebruikt. Deze gymzalen zijn verbonden middels openslaande deuren, waartussen zich een gang bevindt. In de grote gymzaal konden leerlingen badmintonnen en tafeltennissen. In de kleine zaal stond een trampoline, konden leerlingen trapezezwaaien en bevond zich de zogenaamde “vliegende mat”.

2.3.
De “vliegende mat” betreft een takelsysteem met een stalen frame met daarop een dikke mat. Op de mat liggen maximaal vier leerlingen. De mat wordt zowel aan de voor- als aan de achterkant aangeduwd door medeleerlingen. De duwende leerlingen mogen daarbij, als de mat zwaaiende naar hen toekomt, aan het uiteinde van de mat gaan liggen. Zij laten zich dan door de zwaaiende beweging van de mat meevoeren, achterwaarts en omhoog.

2.4.
[verzoekster] is tijdens haar deelname aan de “vliegende mat” vanaf enige hoogte op de vloer gevallen, waarbij zij haar beide polsen en haar linkerelleboog heeft gebroken. Op het moment dat dit ongeval plaatsvond in de kleine gymzaal bevonden beide docenten zich in de grote gymzaal, waar zij tegen elkaar tafeltennisten.

2.5.
Direct na het ongeval is [verzoekster] naar de Spoedeisende Hulp van het Isala ziekenhuis te Zwolle gebracht, waar aan beide polsen en aan de linkerelleboog gips werd aangebracht. Rechts is [verzoekster] inmiddels nagenoeg klachtenvrij. De fractuur aan de linkerelleboog is echter instabiel hersteld. Tot op heden kampt [verzoekster] , die links dominant is, met klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval.

2.6.
De vader van [verzoekster] , [vader] te [woonplaats] , heeft als wettelijke vertegenwoordiger van [verzoekster] bij brief van 11 juni 2009 Groene Welle aansprakelijk gesteld voor de kosten die het ongeval met zich brengt alsmede voor eventuele blijvende letselschade aan de linkerarm van [verzoekster] .

2.7.
De behandeling van de zaak is door Groene Welle in handen gesteld van haar verzekeraar Reaal, die de behandeling heeft overgelaten aan Van Kouterik Personenschade te Veenendaal.

2.8.
Op eenstemmig verzoek van [verzoekster] en Groene Welle is aan M.W. Bosman van de Haagse Hogeschool, Academie voor Sportstudies, verzocht aan de hand van een aantal vragen een deskundigenbericht uit te brengen ten aanzien van het gymongeval. Dit bericht is door M.W. Bosman en J.J. Hoeboer uitgebracht op 11 juli 2013.

2.9.
Bij brief van 4 november 2011 heeft [verzoekster] Groene Welle verzocht c.q. gesommeerd aansprakelijkheid te erkennen. In reactie hierop heeft Reaal onder verwijzing naar een brief van Van Kouterik Personenschade van 12 december 2011 aansprakelijkheid afgewezen.

3 Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Groene Welle aansprakelijk is en dat mitsdien Reaal gehouden is om de nog nader vast te stellen geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoekster] als gevolg van het ongeval van 5 februari 2009 volledig te vergoeden;
II. de kosten van [verzoekster] ex artikel 109aa Rv - vermeerderd met het griffierecht - te begroten op 23 uur en het uurtarief zoals verzocht te bepalen op € 237,60 exclusief kantoorkosten en btw en derhalve de betreffende kosten te begroten op - afgerond - € 5.465,00 exclusief kantoorkosten en btw, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren en Reaal te veroordelen tot betaling van dit bedrag op de derdenrekening van Ace Letselschade Advocaten, zijnde IBAN-nummer [rekeningnummer] .
3.2.
Groene Welle en Reaal voeren gemotiveerd verweer, strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van [verzoekster] in deze deelgeschilprocedure althans tot afwijzing van haar verzoeken.

4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank dient eerst, mede gelet op de procesrechtelijke verweren van Groene Welle en Reaal, te beoordelen of sprake is van een deelgeschil dat zich leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure in de zin van artikelen 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

4.2.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan komen. De aansprakelijkheid betreft een geschil aan het begin van het traject van de onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade blijkt ook met zoveel woorden dat een deelbeslissing een verklaring van recht kan inhouden (Nota naar aanleiding van verslag, Kamerstukken II, 2008/09, 31 518, nr. 8, p. 2). Net als bij andere deelgeschillen zal echter moeten worden onderzocht of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De rechtbank komt hier bij de inhoudelijke beoordeling op terug.

4.3.
In geschil is de vraag of Groene Welle aansprakelijk is voor de door [verzoekster] als gevolg van het ongeval op 5 februari 2009 geleden schade.

4.4.
Het onderhavige geval heeft betrekking op letsel dat is ontstaan tijdens een gymles onder leiding van door Groene Welle aangestelde vakleerkrachten, waarbij – in het licht van het feit dat vrijwel iedere menselijke activiteit het risico van fysiek letsel met zich kan meebrengen – de vraag beantwoord moet worden of de leerkrachten bij het leiding geven, gelet op alle omstandigheden van het geval, zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen ten opzichte van de leerlingen kon worden gevergd.

Meer in het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of er bij deze gymles voldoende en passende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen ter voorkoming of beperking van het risico van een ongeval en de gevolgen daarvan. Niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van een aan een gymles in het algemeen en een gymnastiekoefening in het bijzonder, inherent gevaar, leidt tot de conclusie dat sprake is van onzorgvuldig handelen. Anders dan [verzoekster] betoogt, is het ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv dan ook aan [verzoekster] om feiten te stellen en - zo nodig te bewijzen - die tot de conclusie leiden dat Groene Welle ter invulling van de op haar rustende zorgplicht onvoldoende inspanningen heeft verricht.

4.5.
Met inachtneming van voormeld toetsingskader stelt de rechtbank vast dat partijen onder andere van mening verschillen over de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat Groene Welle haar zorgplicht heeft geschonden omdat het ernstig heeft geschort aan het geven van instructie en het houden van toezicht bij het gebruik van de “vliegende mat” door de twee aanwezige docenten. [verzoekster] was één van de twee duwende leerlingen. Zij bevonden zich samen met een vriendin, [vriendin] , destijds ook tweedejaars, aan één kant van de mat. Aan de andere kant van de mat bevonden zich vier mannelijke vierdejaars leerlingen. Uit de als productie 2 bij het verzoekschrift overgelegde verklaring van [verzoekster] blijkt het volgende:
“Het ongeluk is gekomen doordat de mat heel hard ging. Op een gegeven moment had ik zweethanden, waardoor ik de mat moest loslaten. Omdat de mat zo hard ging, ging ik ook steeds hoger mee. Vandaar dat ik van grote hoogte ben gevallen.
De mat ging zo hoog omdat mijn vriendin [vriendin] en ik aan de ene kant stonden te drukken en aan de andere kant vier 4e jaarsleerlingen. Die 4 waren natuurlijk veel groter en sterker dan wij tweeën.
(…) Het is wel zo dat we nu met leerlingen waren uit klas 2 en klas 4. Dat is normaal niet zo. Als er leerlingen uit onze eigen klas hadden geduwd, was de mat vast niet zo hard gegaan. Mijn vriendin [vriendin] had even daarvoor ook de mat losgelaten, waardoor zij viel, maar dat deed haar geen pijn.(…)”
[verzoekster] is de mening toegedaan dat indien wat betreft de samenstelling van de deelnemers aan de oefening een andere verdeling zou zijn gemaakt of een waarschuwing zou zijn gegeven het rustiger aan te doen, de “vliegende mat” minder hard was gegaan en het ongeval zich niet had voorgedaan, althans dat de kans daarop kleiner was geweest.

4.6.
Tegenover deze verklaring hebben Groene Welle en Reaal aangevoerd dat de constructie van de “vliegende mat”, die vast zit aan vier punten op het plafond van de gymzaal, zodanig is dat deze technisch gezien niet “te hard” kan gaan. Verder wijzen Groene Welle en Reaal er op dat uit het rapport van Bosman en Hoeboer volgt dat er geen normen zijn opgesteld betreffende de hoeveelheid leerlingen per “vliegende mat” en hun verdeling. Groene Welle en Reaal voegen daar aan toe dat vanwege de breedte van de stang aan beide zijden maximaal vier leerlingen kunnen duwen. Onder leerlingen van Groene Welle zijn voorts een substantieel aantal “boerenjongens” en “boerendochters”, zodat niet alleen in de vierde klassen maar ook in de tweede klassen (veel) grote, stevige leerlingen te vinden zijn met veel lichamelijke spier- en duwkracht. De docenten Lichamelijke Opvoeding van Groene Welle hebben nog nooit leerlingen hoeven aanmanen minder hard te zwaaien.

4.7.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting door Groene Welle en Reaal van de stellingen van [verzoekster] is nadere informatie nodig over de snelheid waarmee de mat werd geduwd op het moment dat het ongeval zich voordeed. Die informatie is op basis van de thans beschikbare gedingstukken niet voorhanden. In het rapport van Bosman en Hoeboer is geen feitelijke informatie over de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden vermeld. Integendeel, op verschillende plaatsen in het rapport wordt juist geconcludeerd dat meer feitelijke informatie nodig is. Voorts is enkel een verklaring van [verzoekster] overgelegd. Hoewel in het rapport van Van Kouterik van 1 april 2011 op bladzijde 3 melding wordt gemaakt van een schriftelijke verklaring van [vriendin] , is deze verklaring niet in het geding gebracht. Van andere betrokkenen is evenmin een verklaring beschikbaar.

4.8.
In aanvulling hierop merkt de rechtbank op dat, ook indien op basis van nadere informatie zou komen vast te staan dat de oefening met de “vliegende mat” met een te hoge, onverantwoorde snelheid zou zijn uitgevoerd, vervolgens met toepassing met de zogenaamde “Kelderluik-criteria” beoordeeld dient te worden of sprake is van schending van de zorgplicht van Groene Welle. In dat verband is mede van belang de vraag of voor de docenten Lichamelijke Opvoeding, gelet op de samenstelling van de leerlingen aan deze gymles en het pedagogisch klimaat tijdens de gymles in het algemeen en de onderhavige vrije en gecombineerde gymles in het bijzonder, redelijkerwijs voorzienbaar was dat leerlingen bij de uitoefening van de “vliegende mat” niet de vereiste voorzichtigheid in acht zouden nemen en/of de voorzorgsmaatregelen die in dit geval zijn genomen (waaronder begrepen de inrichting van de “vliegende mat” met eventuele aanpassing van de zwaaihoogte, de gegeven instructie(s) en het uitgevoerde toezicht) passend waren bij de te verrichten oefening en bovendien zijn afgestemd op het gedrag en de bewegingsmogelijkheden van de deelnemers en de context waarin de oefening plaatsvond. Ook ter beantwoording van deze vra(a)g(en) is meer feitelijke informatie nodig.

4.9.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat voor een beslissing over de in geding zijnde aansprakelijkheidsvraag meer informatie noodzakelijk is over de toedracht van het ongeval en de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden. Voor het verkrijgen van die informatie is (nadere) bewijslevering nodig. Niet uit te sluiten is dat vervolgens opnieuw een deskundige benaderd dient te worden om op grond van de feitelijke situatie zoals die zich op 5 februari 2009 heeft voorgedaan te beoordelen of de docenten in dit geval hebben gehandeld zoals van hen in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Voor dergelijke bewijslevering en dergelijk deskundigenonderzoek is in de deelgeschilprocedure geen plaats.

4.10.
Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat het geschil zich niet leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure. Het verzoek sub I van [verzoekster] zal dan ook worden afgewezen.

4.11.
In het verzoekschrift vraagt [verzoekster] onder sub II voorts de kosten van deze procedure te begroten op - afgerond - € 5.465,00 excl. kantoorkosten en btw. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure (ambtshalve) dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake, zodat de rechtbank over zal gaan tot begroting van de kosten van dit deelgeschil.

4.12. Groene Welle en Reaal hebben de begroting van de kosten van [verzoekster] niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de complexiteit van de zaak, het gevorderde aantal bestede uren (23) de dubbele redelijkheidstoets doorstaat. Het uurtarief (€ 237,60 excl. btw) komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor het honoreren van een onbepaalde opslag voor kantoorkosten.

4.13.
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten slechts begroten en niet tevens een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken. ECLI:NL:RBOVE:2015:412