Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 220724 opdrachtnemer valt videobellend van trap schip en breekt been; geen schending zorgplicht, opdrachtgever niet aansprakelijk

RBROT 220724 opdrachtnemer valt videobellend van trap schip en breekt been; geen schending zorgplicht, opdrachtgever niet aansprakelijk
- verzocht 24,3 uur x € 280,00 + 21%; begroot, niet toegewezen 15 uur x € 280,00 + 21% = € 5.082,00

2 De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.

[verzoeker] is op zaterdag 13 augustus 2022 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als opdrachtnemer voor Machinefabriek Rotterdam aan boord van het schip ‘Navitas’ bij het afdalen van een trap, toen hij aan het videobellen was, gevallen. Daarbij heeft [verzoeker] zijn rechteronderbeen gebroken. De gemachtigde van [verzoeker] heeft Machinefabriek Rotterdam aansprakelijk gesteld voor het ongeval. Ergo, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Machinefabriek Rotterdam, heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

2.2.

[verzoeker] verzoekt op de voet van artikel 1019w Rv om voor recht te verklaren dat Machinefabriek Rotterdam aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die hij lijdt en heeft geleden als gevolg van het bedrijfsongeval dat op 13 augustus 2022 heeft plaatsgevonden en dat Ergo gehouden is om de schade rechtstreeks aan hem te vergoeden. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om Machinefabriek Rotterdam te veroordelen in de kosten van het deelgeschil, begroot op € 8.232,84.

2.3.

[verzoeker] stelt dat Machinefabriek Rotterdam op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van het arbeidsongeval, omdat zij de uit dit artikel voortvloeiende zorgplicht heeft geschonden. Machinefabriek Rotterdam is het niet eens met het verzoek. Zij stelt zich op het standpunt dat deze zaak niet geschikt is voor behandeling in deelgeschil. Indien [verzoeker] wel ontvankelijk is in zijn verzoek, stelt Machinefabriek Rotterdam dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht en dat zij daarom niet aansprakelijk is voor het arbeidsongeval.

2.4.

De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] wel ontvankelijk is in zijn verzoek, maar dat Machinefabriek Rotterdam niet aansprakelijk is voor het arbeidsongeval. Ergo is daarom geen (rechtstreekse) schade-uitkering aan [verzoeker] verschuldigd.

Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter tot deze beslissing gekomen is.

Toetsingskader in deelgeschil

2.5.

[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

2.6.

[verzoeker] heeft gesteld (kort gezegd) dat Machinefabriek Rotterdam aansprakelijk is ex artikel 7:658 BW. [verzoeker] verzoekt in het kader van onderhavige deelgeschilprocedure een verklaring voor recht ter zake die aansprakelijkheid, zodat partijen verder kunnen onderhandelen over de andere geschilpunten en daarover mogelijk ook overeenstemming kunnen bereiken.

[verzoeker] is ontvankelijk in zijn verzoek

2.7.

Het verweer van Machinefabriek Rotterdam dat het verzoek niet ontvankelijk verklaard moet worden, omdat er nog geen onderhandelingen tussen partijen hebben plaatsgevonden, slaagt niet.
In haar brief van 5 september 2023 heeft Ergo de aansprakelijkheid vrij resoluut afgewezen en meegedeeld (kort gezegd) dat volgens haar sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Ergo heeft geen (althans zeer weinig) ruimte gelaten voor (de gemachtigde van) [verzoeker] om verder in onderhandeling te treden over de kwestie en eventueel een buitengerechtelijke oplossing te bereiken. Zo heeft Ergo niet gevraagd wat de schade van [verzoeker] op dat moment precies was en of in dat verband een regeling kan worden getroffen. [verzoeker] heeft onbetwist gesteld dat de  gemachtigde van Machinefabriek Rotterdam, ondanks aandringen van de gemachtigde van [verzoeker], niet (inhoudelijk) heeft gereageerd op zijn brief van 19 oktober 2023. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd dat het feit dat er nog geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden aan [verzoeker] te wijten is. Een en ander is aanleiding voor de conclusie dat het onderhavige verzoek wel degelijk voldoet aan de daarvoor geldende eisen (artikel 1019x lid 3 aanhef en sub c Rv).

Machinefabriek Rotterdam is niet aansprakelijk voor het arbeidsongeval

2.8.

Het gaat om de vraag of Machinefabriek Rotterdam op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden en thans nog lijdt als gevolg van het onderhavige arbeidsongeval. Omdat Machinefabriek Rotterdam als opdrachtgever in de uitoefening van haar bedrijf arbeid heeft laten verrichten door [verzoeker], valt [verzoeker] onder het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW.

Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval zijn rechteronderbeen heeft gebroken. Voor de schade die gepaard gaat met dat letsel is Machinefabriek Rotterdam (kort gezegd) in beginsel aansprakelijk, tenzij Machinefabriek Rotterdam aantoont dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Hoe invulling wordt gegeven aan die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. De werkgever/opdrachtgever is volgens artikel 7:658 lid 1 BW gehouden het werk op een veilige wijze in te richten. Hij moet daarbij een hoge mate van zorg betrachten, die zijn grens vindt in hetgeen redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer/opdrachtnemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede de organisatie van de werkzaamheden is vereist. Bovendien is vereist dat de werkgever/opdrachtgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (Hoge Raad 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519).

2.9.

Tussen partijen staat vast dat [naam 3] (hierna: [naam 3]), mededirecteur van Machinefabriek Rotterdam, op zaterdag 13 augustus 2022 (telefonisch) aan [verzoeker] heeft verzocht om een waterpomp op het schip aan te sluiten. [naam 3] heeft daarbij het telefoonnummer van [naam 4] (hierna: [naam 4]), elektricien, verstrekt voor het geval [verzoeker] vragen had over het aansluiten van die pomp.

De kantonrechter stelt voorop dat de stelling van [verzoeker] dat Machinefabriek Rotterdam door het enkele verstrekken van deze opdracht, waardoor het ongeval heeft kunnen plaatsvinden, haar zorgplicht al heeft geschonden, geen steun vindt in de wet en/of jurisprudentie. Artikel 7:658 BW vestigt naar vaste jurisprudentie een schuld-aansprakelijkheid en (dus) geen risicoaansprakelijkheid. Deze bepaling geeft geen absolute waarborg voor de bescherming van de werknemer. Machinefabriek Rotterdam heeft onbetwist gesteld dat [verzoeker] zeer ervaren is, dat hij allerhande werkzaamheden voor Machinefabriek Rotterdam verrichtte en dat hij op geen enkele wijze te kennen heeft gegeven dat hij de klus niet zou kunnen verrichten of liever niet zou doen. Integendeel. [verzoeker] gaf aan de opdracht prima te kunnen uitvoeren. Hij heeft de opdracht op zaterdag direct geaccepteerd en is kort daarna naar Machinefabriek Rotterdam gegaan voor het uitvoeren van de klus. De dag voor het ongeval had [verzoeker] al in opdracht van Machinefabriek Rotterdam de oude waterpomp op het schip afgesloten en gedemonteerd en de nieuwe waterpomp geplaatst. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de stelling van [verzoeker] dat de opdracht niet tot zijn gebruikelijke werkzaamheden behoorde.

2.10.

Kort voor het ongeval was [verzoeker] de trap van het schip opgelopen om te zoeken naar de handleiding voor het aansluiten van de waterpomp. Toen hij die niet kon vinden, wilde [verzoeker] de trap weer aflopen en is hij gevallen. Ondertussen was hij aan het videobellen met [naam 4]. Machinefabriek Rotterdam heeft onbetwist gesteld dat de trap op het schip is gebouwd volgens de voorschriften van de Inspectie Leefomgeving en Transport en dat de trap was voorzien van maatregelen om uitglijden/vallen te voorkomen; de trap had een leuning en was voorzien van een antislipprofiel op elke trede. [verzoeker] heeft ook niet betwist dat de trap niet glad was en dat er geen obstakels aanwezig waren op of rondom de trap. Uitgangspunt is dan ook dat de trap voldeed aan de daaraan te stellen eisen en dat Machinefabriek Rotterdam niet gehouden was om aanvullende veiligheids-maatregelen ten aanzien van (het gebruik door [verzoeker] van) de trap te treffen.

2.11.

Dat bij het betreden of afgaan van een trap, die op zichzelf veilig is, de nodige voorzichtigheid in acht moet worden genomen ligt zo voor de hand, ook in niet werkgerelateerde situaties, dat een werkgever/opdrachtgever daarvoor niet apart hoeft te waarschuwen. [verzoeker] was bovendien bekend met de situatie op het schip; hij was al vijf keer eerder aan boord van het schip geweest. Machinefabriek Rotterdam hoefde er niet op bedacht te zijn dat [verzoeker] bij het aflopen van de trap aan het videobellen was. Voor zover dit de oplettendheid van [verzoeker] heeft beïnvloed, is dit geen gevaar waarvoor Machinefabriek Rotterdam had moeten waarschuwen of waarop zij toezicht had moeten houden.

2.12.

Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] altijd veiligheidsschoenen droeg tijdens zijn werkzaamheden voor Machinefabriek Rotterdam. Desondanks is [verzoeker] op 13 augustus 2022 op sportschoenen aan het werk gegaan. Partijen zijn het er verder over eens dat (ook) [verzoeker] zich altijd eerst diende te melden op het kantoor van Machinefabriek Rotterdam voordat hij aan het werk ging. Machinefabriek Rotterdam heeft gemotiveerd weersproken dat [verzoeker] dit op 13 augustus 2022 heeft gedaan. Eerst tijdens de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij aan [naam 3] heeft gevraagd of hij de klus op zijn sportschoenen mocht verrichten. Als die stelling al juist is, Machinefabriek Rotterdam heeft dit uitdrukkelijk betwist, dan bevestigt dit dat [verzoeker] goed begreep dat hij altijd veiligheidsschoenen diende te dragen. Deze kwestie kan echter verder in het midden blijven, omdat op geen enkele manier is gebleken dat het ongeval niet was gebeurd als [verzoeker] (de verplichte) veiligheidsschoenen had gedragen. Niet in geschil is dat de bewuste trap ook wordt gebruikt door de bewoners (met kinderen) van het schip tijdens een vaart. Zij dragen normale schoenen op het schip en bij het betreden van de trap. Verder is van belang dat de trap op 13 augustus 2022 droog was; het regende niet en het had de dag daarvoor ook niet geregend. Bovendien lag het schip stil in de werf. Van deining was dus geen sprake.

2.13.

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Machinefabriek Rotterdam heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Dat Machinefabriek Rotterdam niet aansprakelijk is voor het ongeval vindt ook steun in de brieven van de Arbeidsinspectie van 15 augustus 2022 en 12 juni 2023. Daarin heeft de Arbeidsinspectie meegedeeld te hebben vastgesteld dat het ongeval is aan te merken als een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dat de opdrachtgever redelijkerwijs niets had kunnen doen om het ongeval te voorkomen.

De conclusie is dan ook dat de door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht dat Machinefabriek Rotterdam aansprakelijk is voor het ongeval wordt afgewezen.

Ook het verzoek jegens Ergo wordt afgewezen

2.14.

Omdat Machinefabriek Rotterdam niet aansprakelijk is voor het ongeval, is Ergo geen schade-uitkering aan [verzoeker] verschuldigd. Artikel 7:954 lid 1 BW is dan ook niet van toepassing. Dit betekent dat het verzoek om voor recht te verklaren dat Ergo gehouden is om de schade rechtstreeks aan [verzoeker] te vergoeden eveneens wordt afgewezen.

Kosten deelgeschil

2.15.

Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dient de kantonrechter, ook als het verzoek wordt afgewezen, de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, tenzij dit verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van dit laatste is geen sprake. De kantonrechter neemt bij de begroting alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking. Bij de begroting van de kosten moet de dubbele redelijkheidstoets worden gehanteerd.

2.16.

[verzoeker] heeft verzocht om vergoeding van een bedrag van € 8.232,84. Hij heeft gesteld dat dat bedrag bestaat uit door zijn gemachtigde verrichte werkzaamheden van in totaal 24,3 uren. Volgens [verzoeker] is tot en met het vervaardigen van het verzoekschrift 14,3 uren aan de zaak besteed. Daarnaast is hij ervan uitgegaan dat 10 uren nodig zijn voor de bestudering van het verweerschrift, het voorbereiden van de zitting en het bijwonen van de zitting. [verzoeker] heeft alleen van de tijdsbesteding van 14,3 uren een specificatie van mr. Van Oel overgelegd. Tijdens de zitting heeft Machinefabriek Rotterdam gesteld dat in zaken als de onderhavige een kostenbegroting van maximaal € 4.000,- redelijk is. De kantonrechter acht een tijdsbesteding van in totaal 15 uren redelijk. Voor het opstellen van het verzoekschrift is een tijdsbesteding van 8 uren redelijk, voor de bestudering van het verweerschrift 3 uren, voor de voorbereiding van de zitting 2 uren en voor het bijwonen van de zitting eveneens 2 uren. Het gevorderde uurtarief van € 280,- (vermeerderd met 21% btw), waartegen geen verweer is gevoerd, moet als redelijk worden beschouwd.

2.17.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kosten van het onderhavige deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op een bedrag van in totaal (15 uren x € 280,- x 21%, aldus) € 5.082,-. Dit bedrag zal nog worden vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 87,-. Aangezien de aansprakelijkheid van Machinefabriek Rotterdam voor het ongeval niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en Machinefabriek Rotterdam niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door Machinefabriek Rotterdam te worden betaald als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan. ECLI:NL:RBROT:2024:6856