Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 070720 ernstig letsel na automutilatie arrestant in polititiecel; politie niet aansprakelijk

GHARL 070720 ernstig letsel na automutilatie arrestant in polititiecel; politie niet aansprakelijk

zie ook HR 180222 letsel door zelfdestructief gedrag in politiecel. Politie aansprakelijk? Hof passeerde ten onrechte verzoek om camerabeelden ter zitting te bekijken


4
De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
Het gaat in deze zaak om een civiele procedure van [appellanten] c.s. tegen de Politie tot het krijgen van schadevergoeding. De vorderingen van [appellanten] c.s. zijn gebaseerd op het handelen van de Politie in de avond van 4 mei 2010 en de daarop volgende nacht. [appellanten] c.s. stellen dat [appellant] door het handelen van de Politie blijvend letsel heeft opgelopen en dat ook [appellante] daarvan de gevolgen ondervindt. In de kern houdt het verwijt aan de Politie in dat, terwijl sprake was van een acute (levens)bedreigende situatie voor [appellant] , zij niet adequaat heeft gehandeld en niet tijdig heeft ingegrepen. [appellanten] c.s. wijzen daarbij verschillende momenten aan waarop de Politie anders had kunnen en moeten handelen, te weten: (1) het vervoer van [appellant] per politieauto naar het politiebureau in Deventer, (2) de insluiting van [appellant] in een politiecel, (3) maatregelen en optreden tegen zelfverwonding en (4) de toepassing van de schildprocedure.

4.2
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Politie op geen van de vier hiervoor genoemde momenten rechtens een verwijt valt te maken. [appellanten] c.s. hebben in hoger beroep zes grieven geformuleerd tegen het oordeel van de rechtbank. Door [appellanten] c.s. zijn geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Politie in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat geen andere mogelijkheid openstond dan [appellant] tegen zijn wil in een politieauto te plaatsen en over te brengen naar het politiebureau, zodat van daaruit zo nodig doorplaatsing naar de juiste voorziening kon worden geregeld. Het handelen van de Politie op dit punt ligt dan ook niet meer ter beoordeling voor in hoger beroep.

4.3
Alvorens de grieven te beoordelen zal het hof eerst het verzoek van [appellanten] c.s. tot het bekijken van de camerabeelden die zijn gemaakt van het verblijf van [appellant] in de politiecel, beoordelen.

Verzoek tonen camerabeelden

4.4
[appellanten] c.s. hebben ter toelichting op dit verzoek aangevoerd, zo begrijpt het hof uit de memorie van grieven onder nr. 19, dat de camerabeelden van belang zijn voor het antwoord op de vraag hoe vaak [appellant] zich precies met zijn hoofd tegen de celdeur en –wand heeft geworpen, op welk moment ingrijpen door de Politie geïndiceerd was en of de Politie al hetgeen heeft gedaan wat van haar kon worden verwacht. Verder is het verzoek door [appellanten] c.s. niet nader onderbouwd.

4.5
Het hof wijst het verzoek van [appellanten] c.s. af en overweegt daartoe als volgt.

4.6
Het gerechtshof Den Haag heeft in zijn arrest van 3 september 2019 geoordeeld dat [appellanten] c.s. een rechtmatig belang hebben bij de camerabeelden in de zin van artikel 843a lid l Rv, omdat [appellanten] c.s. gemotiveerd hebben gesteld dat er op de beelden meer te zien is dan beschreven in het rapport van de Rijksrecherche. Het oordeel van het gerechtshof Den Haag betrof de vraag of [appellanten] c.s. recht hebben op verstrekking van de camerabeelden. Die vraag heeft het gerechtshof Den Haag bevestigend beantwoord. Het is vervolgens aan dit hof om te bepalen of het voor de beoordeling van de vordering van [appellanten] c.s. daadwerkelijk noodzakelijk is de camerabeelden te bekijken. Dit is ook met zoveel woorden overwogen door het gerechtshof Den Haag in genoemd arrest. De processtukken van de procedure bij de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag, zijn niet ingebracht in deze procedure, zodat het hof daarvan geen kennis heeft genomen

4.7
Het hof acht het bekijken van de camerabeelden niet noodzakelijk voor de beoordeling van de vorderingen van [appellanten] c.s. Door de Rijksrecherche (de heer [H] ) is op 15 juni 2010 een proces-verbaal opgemaakt waarbij de beelden van camera 13 (bevestigd in het plafond van cel 17) en camera 15 (zicht hebbende op het portaal vóór cel 17) zijn omschreven en verwerkt in een schema. Het betreft een gedetailleerd schema waarin nauwkeurig is omschreven wat er in cel 17 gebeurt en hoe [appellant] zich gedraagt. [appellanten] c.s. hebben op geen enkele wijze toegelicht wat er meer is te zien op de camerabeelden dan in het schema staat en waarom dit voor de beoordeling van hun vorderingen van belang is. [appellanten] c.s. hebben zelf al de gelegenheid gehad om de camerabeelden te bekijken en hebben dat ook gedaan. Op basis daarvan hadden zij concreet kunnen aangeven in hoeverre de camerabeelden afwijken van de beschrijving in het proces-verbaal en waarom dit relevant is voor de beoordeling. Dit had ook van [appellanten] c.s. verwacht mogen worden ter onderbouwing van het verzoek, maar [appellanten] c.s. hebben dit nagelaten. Naar het oordeel van het hof voegt het bekijken van de camerabeelden, die volgens de Politie ook nog eens - als gevolg van een overzetting - incompleet en niet chronologisch in tijd zijn, bij deze stand van zaken niets toe aan de (completere) gedetailleerde beschrijving van de beelden. Het horen van de heer [H] als getuigen wordt om dezelfde reden verworpen door het hof.

De grieven

4.8
Het hof komt nu toe aan de beoordeling van de grieven. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de Politie rechtens geen verwijt valt te maken wat betreft de insluiting van [appellant] in een politiecel, wat betreft het aanvankelijk niet-optreden tegen de zelfverwonding toen deze gaande was en wat betreft de schildprocedure. Daarbij richten de grieven zich tegen de volgende overwegingen van de rechtbank: de Politie heeft niet gevaarzettend gehandeld door [appellant] in te sluiten en ingesloten te houden, de Politie heeft niet eerder hoeven ingrijpen (vanwege automutilerend gedrag) dan na het verzoek daartoe van de psychiater, [appellant] is binnen een redelijke termijn gefixeerd, de Politie heeft de schildprocedure juist uitgevoerd en er niet is gebleken dat de Politie meer of anders had kunnen doen dan zijn heeft gedaan. Het hof zal de grieven van [appellanten] c.s. gezamenlijk beoordelen aan de hand van de verschillende tijdsblokken.

- insluiting in politiecel (19:14 uur)

4.9
[appellant] is na aankomst op het politiebureau om 19:14 uur ingesloten in een politiecel.

4.10
[appellanten] c.s. verwijten de Politie dat zij ondanks de rechtmatigheid van de insluiting in een politiecel, daartoe niet kon besluiten in verband met de toestand van [appellant] . De toestand van [appellant] noopte tot het verder ingrijpen dan plaatsing in een Riagg-cel. [appellanten] c.s. voeren daartoe aan dat de Politie, gelet op de mededeling van buurman [D] , bekend was met het psychiatrisch verleden van [appellant] , dat de dochter van [appellant] de Politie had medegedeeld dat [appellant] zich die middag meermaals op zijn achterhoofd had laten vallen en dat [appellant] zichtbaar afwijkend gedrag vertoonde.

4.11
Het gedrag van [appellant] was weliswaar afwijkend en agressief, maar [appellant] vertoonde geen gedrag waaruit kon worden afgeleid dat hij zichzelf zou verwonden. [appellant] had op dat moment ook geen zelf toegebracht letsel. In dit licht zijn de mededelingen van buurman [D] en de dochter van [appellant] niet zodanig dat het de Politie kenbaar had moeten zijn dat [appellant] zich zelf letsel zou gaan toebrengen in een politiecel. Gelet hierop kon de politie tot insluiting van [appellant] in een politiecel overgaan. In verband met de toestand van [appellant] is daarbij gekozen voor een zogenaamde Riagg-cel. Een minimaal ingerichte cel voorzien van camerabewaking, waardoor een dergelijke cel geschikt is voor mensen die afwijkend en agressief gedrag vertonen, zoals bij [appellant] . [appellant] kon daarbij door middel van de camerabewaking in de gaten worden gehouden. Van gevaarzetting door de Politie als gevolg van de insluiting was geen sprake.

4.12
Het bewijsaanbod van [appellanten] c.s. om de agenten [B] en [C] als getuigen ter zake de aanhouding en overbrenging van [appellant] te horen, is gelet hierop onvoldoende specifiek. Niet duidelijk is over welke feiten, die voor de beslissing van de zaak van belang kunnen zijn, zij kunnen verklaren.

- insluiting politiecel en komst GGD-arts (19:14 – 21:45 uur)

4.13
Vanaf het moment van insluiting van [appellant] om 19:14 uur in de Riagg-cel tot vlak voor de komst van de GGD-arts om 21:45 heeft [appellant] zich niet agressief of bijzonder afwijkend gedragen. Dat dit anders zou zijn wordt ook niet door [appellanten] c.s. aangevoerd. Eenmaal, om 21:41 uur, en dus vlak voor de komst van de GGD-arts, heeft [appellant] zich met zijn hoofd langs de celdeur op de grond laten vallen, zo volgt uit de beschrijving van de camerabeelden. Vervolgens heeft de GGD-arts [appellant] om 21:45 uur bezocht in zijn cel en geen verwondingen bij [appellant] geconstateerd/waargenomen, behoudens zijn bebloede handen. Het bezoek van de GGD-arts zelf leidde wel tot agressief gedrag van [appellant] . [appellant] heeft de GGD-arts in zijn kruis geschopt en later bij zijn benen gegrepen, maar nadat de GGD-arts de cel had verlaten werd [appellant] weer rustig.

4.14
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat in de periode tot de komst van de GGD-arts het gedrag van [appellant] zodanig was dat de Politie had moeten ingrijpen. [appellant] vertoonde immers geen zelfdestructief of automutilerend gedrag en de GGD-arts constateerde dat [appellant] niet gewond was. Het eenmaal laten vallen is niet zodanig dat voor de Politie kenbaar was dat [appellant] ernstig zelfdestructief gedrag zou gaan vertonen en had moeten ingrijpen.

4.15
[appellanten] c.s. voeren verder nog aan dat [appellant] zich tijdens het bezoek door de GGD-arts achterover op zijn hoofd heeft laten vallen. Dit had een aanwijzing moeten zijn voor de Politie dat ingrijpen geboden was, zo begrijpt het hof het standpunt van [appellanten] c.s. [appellanten] c.s. verwijzen daartoe naar de verklaring van hoofdagent [I] . [appellant] c.s. gaan evenwel voorbij aan de overige verklaringen. Brigadier [J] die op dat moment ook in de cel was heeft op dit punt verklaard dat, nadat [appellant] de GGD-arts in zijn kruis had geschopt, “ [K] op [appellant] dook. [appellant] viel daarbij op zijn rug op de grond.” Senior arrestantenverzorger [K] heeft verklaard dat nadat [appellant] de GGD-arts in zijn kruis had geschopt: “We zijn toen direct er tussen gesprongen en daarop pakte die man, als een rugby speler, de arts om zijn benen.” Uit de verschillende verklaringen in onderlinge samenhang beoordeeld kan worden afgeleid dat er een worsteling is ontstaan om de GGD-arts te ontzetten waarbij [appellant] is gevallen, maar of [appellant] zich bewust op zijn hoofd heeft laten vallen of dat dit een gevolg was van de worsteling blijft onduidelijk. Wat daar ook van zij, het enkele feit dat [appellant] op dat moment op zijn hoofd viel, al dan niet bewust, hoefde voor de Politie geen aanwijzing te zijn dat [appellant] zich zelf zou gaan verwonden en dat ingrijpen geboden was.

4.16
Door [appellanten] c.s. is verder gewezen op het feit dat het als gevolg van miscommunicatie het ruim twee uur heeft geduurd voordat er een arts kwam. Dat er miscommunicatie is geweest over de komst van de GGD-arts is duidelijk, maar tegen de achtergrond van het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat dit nadelige gevolgen heeft gehad voor [appellant] . Tot de komst van de GGD-arts was [appellant] immers rustig.

- GGD-arts – komst psychiater (21:45 uur- 23:30 uur)

4.17
Direct nadat de GGD-arts de cel van [appellant] had verlaten heeft hij contact opgenomen met de crisisdienst Dimence. [appellant] was op dat moment rustig en vertoonde geen destructief gedrag. Om 22:20 uur veranderde de situatie. Vanaf dat moment, zo volgt uit de beschrijving van de camerabeelden in het proces-verbaal, begon [appellant] zich anders te gedragen. Volgens de beschrijving gooide [appellant] zich onder andere meerdere keren (om 22:20 uur, om 22:43 uur, om 22:54 uur en om 23:03 uur) met zijn lichaam tegen de celdeur. Op de beelden is daarbij niet altijd het hoofd van [appellant] te zien zodat daaruit niet afgeleid kan worden dat [appellant] zijn hoofd verwondde. Wel volgt uit de beschrijving van de beelden dat er op dat moment vermoedelijk wondjes op zijn hoofd zijn ontstaan. Dit gedrag van [appellant] duurde tot 23:03 uur. Vanaf 23:03 uur, zo volgt uit de beschrijving van de camerabeelden, houdt [appellant] zich weer rustig. Van 23:19 uur is volgens de beschrijving van de camerabeelden te zien dat [appellant] zich afzet tegen de celmuur waarbij niet goed te zien is of hij tegen de celdeur aanloopt. Om 23:29 uur laat [appellant] zich langs de celdeur naar beneden glijden en valt met zijn gezicht op de grond.

4.18
Toen de situatie om 22:20 uur veranderde was Dimence al ingeschakeld en de verpleegkundige was onderweg. Onder die omstandigheden kon de Politie de komst van de verpleegkundige, ook al gooide [appellant] zich tegen de celdeur, afwachten. Op dat moment was nog geen sprake van ernstig destructief gedrag van [appellant] . De verpleegkundige heeft nadat zij op het politiebureau was gearriveerd de camerabeelden bekeken en, na overleg met de GGD-arts, de dienstdoende psychiater gebeld om te komen, zodat een IBS-aanvraag kon worden gedaan. Terwijl werd gewacht op de komst van de psychiater staakte [appellant] zijn gedrag en hield zich rustig.

4.19
Gelet op de omstandigheden dat [appellant] vanaf 23:03 weer rustig werd, hij zich tot die tijd met tussenpozen tegen de celdeur had aangegooid en geen zichtbare ernstige verwondingen had, de crisisdienst inmiddels was ingeschakeld en de verpleegkundige aanwezig was, kan niet worden geoordeeld dat de Politie anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan. Zij kon de komst van de psychiater afwachten.

- psychiater – binnengaan cel [appellant] en schildprocedure (23:30 uur – 00:13 uur)

4.20
De psychiater heeft na zijn aankomst op het politiebureau de camerabeelden bekeken en vervolgens heeft hij via het observatieluikje getracht contact te maken met [appellant] . [appellant] heeft daarbij getracht de psychiater te “grijpen” door zijn hand door het observatieluikje te steken. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat [appellant] vanaf 23:33 uur, dus vanaf de komst van de psychiater, in totaal negen keer in volle vaart en zonder bescherming van handen vol met zijn hoofd tegen de celdeur aanduikt en ontstonden zichtbare en bloedende hoofdwonden. De psychiater geeft aan dat [appellant] gefixeerd dient te worden ter bescherming van zichzelf, dat hij onderzocht kan worden en hem medicatie kan worden toegediend. De Politie is daarop gestart met de voorbereiding om [appellant] onder controle te krijgen met de schildprocedure, door deze procedure eerst te oefenen. Om 23:45 uur werden matrassen in een naastgelegen cel gelegd om daarin [appellant] vervolgens op te vangen.

4.21
Het hof is van oordeel dat de Politie, nadat duidelijk was dat ingegrepen moest worden en de psychiater daar ook om verzocht, direct de noodzakelijke voorbereidingen heeft getroffen. Dat met het treffen van de noodzakelijke voorbereidingen om [appellant] te fixeren is gewacht totdat een wisseling van de wacht, die rond 23:00 uur was, had plaatsgevonden, zoals [appellanten] c.s. stellen, volgt niet uit het feitenrelaas. Rond 23:00 uur was er immers nog geen aanleiding om in te grijpen, die noodzaak ontstond pas rond 23:30 uur met de komst van de psychiater en het ernstige destructieve gedrag van [appellant] . Dat de dienstwisseling anderszins van invloed is geweest op het handelen van de Politie is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de voorbereidingen voor de schildprocedure niet binnen een redelijk tijdsbestek zijn afgerond en tot uitvoering van de schildprocedure is overgegaan. Gelet op de gegeven situatie kan niet worden gezegd dat de Politie geen juiste afweging heeft gemaakt tussen de noodzaak tot ingrijpen en de eigen veiligheidsbelangen van de Politie. Uit het verloop van de avond volgt dat men te maken had met een grote en agressieve man die mede als gevolg van zijn psychische toestand over ongekende krachten beschikte. Eerder die avond had [appellant] de GGD-arts aangevallen en er waren drie agenten nodig om hem te ontzetten. De GGD-arts verklaart hierover “Ik wist immers uit eigen ervaring hoe moeilijk gevaarlijk die man was en hoe sterk hij was. Hij beschikte over oerkrachten”. Van [J] , [K] en [I] verklaren in soortgelijke zin. Ook had [appellant] getracht de psychiater te grijpen. Ter bescherming van zowel [appellant] als de betrokken politieagenten moest de procedure zorgvuldig worden uitgevoerd. Dat de voorbereidingen daarvoor ongeveer een half uur hebben geduurd is redelijk. In dit kader is ook voor het hof de verklaring van de psychiater en de verpleegkundige Wichers van belang, overlegd in eerste aanleg als productie 10. Zij hebben kort gezegd verklaard dat de Politie de tijd vanaf 23:30 uur zo effectief en adequaat mogelijk heeft benut.

4.22
De door [appellanten] c.s. in eerste aanleg overgelegde verklaring van de heer [L] , verzekeringsarts RGA bij MediThemis, van 6 november 2017 leidt niet tot een ander oordeel. Door [appellanten] c.s. wordt ter onderbouwing verwezen naar de volgende passages in de verklaring: “Voor mij staat vast dat na opname in de cel (expliciet na het begin van het automutilerend gedrag) feitelijk iedere seconde is gaan tellen” en “Als u stelt dat de periode tussen aanvang “zeer ernstige katatone verschijnselen” en het uitvoeren van een schildprocedure (met kans op toegang tot medische zorg) uiteindelijk ruim 2 uur in beslag heeft genomen, dan is de kans tot het optreden van blijvende restverschijnselen daarmede onweerlegbaar zeer aanzienlijk groot.”. In de verklaring wordt aangegeven dat met name het begin van het automutilerend gedrag van belang is. Maar juist toen het gedrag van [appellant] ernstig werd, in die zin dat hij verwondingen aan zijn hoofd kreeg, is direct begonnen met de voorbereidingen om in te grijpen. Het uitvoeren van de schildprocedure heeft anders dan [L] schrijft niet ruim twee uur in beslag genomen maar ruim een half uur. De verklaring van [L] leidt dan ook niet tot een ander oordeel.

- uitvoeren schildprocedure (00:13 uur)

4.23
Om 00:13 uur is de Politie de cel van [appellant] binnengaan en is de schildprocedure uitgevoerd. De meldkamer is om 00:22 uur verzocht om een ambulance te sturen in verband met de verwondingen van [appellant] . De meldkamer heeft om 00:23 uur de ambulance verzocht met spoed te komen. Rond 00:24 uur heeft de GGD-arts geconstateerd dat [appellant] geen hartslag meer had, waarna is gestart met reanimatie.

4.24
In hoger beroep voeren [appellanten] c.s. aan dat de schildprocedure in dit geval ongeschikt was voor fixatie, gelet op de toestand waarin [appellant] verkeerde. Kennelijk stellen [appellanten] c.s. zich op het standpunt dat [appellant] leed aan een opwindingsdelier.

4.25
Op geen enkele wijze is komen vast te staan dat [appellant] leed aan een opwindingsdelier. Door [appellanten] c.s. is verder ook niet aangevoerd hoe [appellant] dan gefixeerd had moeten worden, terwijl ook [appellanten] c.s. van mening zijn dát [appellant] gefixeerd moest worden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de Politie in redelijkheid kon kiezen voor toepassing van de schildprocedure. [appellanten] c.s. handhaven in hoger beroep, zo begrijpt het hof uit de verwijzing naar de nrs. 59 tot en met 62 in de conclusie van repliek, hun standpunt dat de schildprocedure niet juist is uitgevoerd, maar voegen daar in hoger beroep niets aan toe. Uit de enkele verwijzing naar de verklaringen van de betrokken agenten valt niet af te leiden, zonder nadere toelichting die ontbreekt, dat de Politie de schildprocedure niet naar behoren heeft uitgevoerd. Dat de schildprocedure niet op juiste wijze en met de nodige zorgvuldigheid is uitgevoerd, is dan ook niet gebleken.

Conclusie

4.26
Uit het vorenstaande volgt dat de Politie niet gevaarzettend heeft gehandeld door [appellant] bij aankomst op het politiebureau op te sluiten in een politiecel maar ook niet door [appellant] in de politiecel te houden tot 00:13 uur. De Politie heeft na insluiting, conform het Protocol Insluiting IJsselland, een GGD-arts ingeschakeld om te beoordelen hoe het verder moest. Die GGD-arts liet weliswaar lang op zich wachten, maar dit heeft geen nadelige gevolgen gehad voor [appellant] omdat [appellant] zich gedurende die periode rustig gedroeg. De GGD-arts heeft vervolgens de crisisdienst ingeschakeld. Toen het gedrag van [appellant] rond 23:30 uur zodanig zelfdestructief werd en de inmiddels aanwezige psychiater om 23:33 uur verzocht om in te grijpen, is de Politie - met achtneming van alle belangen - binnen een redelijk tijdsbestek daartoe overgegaan. Dat de uitvoering van de schildprocedure niet juist is geweest of dat in redelijkheid niet voor deze inventiemethode gekozen had kunnen worden, is niet gebleken. De Politie had gezien de omstandigheden van het geval in redelijkheid ook niet eerder hoeven ingrijpen of tot actie hoeven overgaan dat nadat zij de instructie daartoe van de psychiater kreeg. Daarvoor was geen sprake van een acute (levens)bedreigende situatie die ingrijpen noodzakelijk maakte. Van een handelen door de Politie in strijd met een wettelijke plicht of een subjectief recht is niet gebleken terwijl evenmin is gebleken dat de Politie buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, in de omstandigheden van dit geval. De grieven falen dan ook.

ECLI:NL:GHARL:2020:5284