Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 080317 Java 1947; horen eiser als partijgetuige; Benoeming deskundige; voorgestelde onderzoek niet bij voorbaat zinledig

Rb Den Haag 080317 Java 1947; horen eiser als partijgetuige; Benoeming deskundige; voorgestelde onderzoek niet bij voorbaat zinledig

Vervolg op: rb-den-haag-270716-onrechtmatige-overheidsdaad-bewijsopdracht-eiser-tzv-gevangenschap-en-foltering-op-java-in-1947

2 De verdere beoordeling
2.1.
Deze zaak gaat over de door [eiser] gestelde foltering door Nederlandse militairen tijdens gevangenschap op Java in 1947. [eiser] stelt dat hij als lid van de BKR, TRI (voorlopers TNI) en TRI (i) is gearresteerd in Kebon Agung, waar zich een Nederlandse controlepost bevond, (ii) acht dagen is vastgehouden in de suikerfabriek van Kebon Agung, waar hij zou zijn geslagen en geëlektrocuteerd (iii) is overgebracht naar de gevangenis in Pakisadji, waar hem water zou zijn toegediend dat hij doordat op zijn buik is gesprongen weer uit zou hebben gebraakt, (iv) vervolgens is overgebracht naar politiebureau in Kayu Tangan te Soerabaja, (v) veertien dagen later is overgebracht naar de gevangenis in Malang, de Lowok Waru en (vi) tot slot is overgebracht naar de lokale vrouwengevangenis in Malang. [eiser] stelt in totaal dertien maanden in gevangenschap te hebben doorgebracht.

2.2.
[eiser] is toegelaten tot het bewijs van deze door hem gestelde feiten en is bevolen om zich bij akte uit te laten over de wijze waarop hij bewijs wenst bij te brengen. Daarbij is hem verzocht om, indien hij getuigen wenst te horen, zoals hij heeft aangeboden, kenbaar te maken op welke wijze hij dat verhoor praktisch wenst vorm te geven.

2.3.
[eiser] wenst zichzelf en zijn zus [A] als getuigen te laten horen. De opmerkingen van de Staat over de hoedanigheid van [eiser] en de vraag of [A] uit eigen waarneming kan verklaren, staan niet in de weg aan het horen van [eiser] en [A] als getuigen. Het horen van getuigen mag alleen worden geweigerd indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij deze beslissing betrokken belangen dat eist. De rechtbank mag daarbij niet vooruitlopen op de inhoud van de verklaring en de waardering daarvan. Dat [eiser] een partijgetuige is en dat zijn verklaring beperkte bewijskracht heeft, is dus geen grond om te weigeren hem als getuige te horen. Hetzelfde geldt indien – zoals de Staat aanvoert – [A] niet uit eigen wetenschap zou kunnen verklaren. Nu niet vaststaat dat zij in het geheel geen relevante verklaring kan afleggen over de door [eiser] gestelde feiten, is er geen grond om op voorhand te weigeren haar te horen.

2.4.
Als tweede stelt [eiser] voor een van de twee door hem genoemde personen als deskundige te benoemen voor forensisch onderzoek naar zijn littekens. Hij stelt dat de klappen bij het slaan op zijn hoofd met een stuk hout tijdens zijn gevangenschap heeft geleid tot deuken in zijn schedel die ook nu nog zichtbaar zijn op de door hem (als productie 54 tot en met 56) in het geding gebrachte foto’s, waarop ook het litteken dat is veroorzaakt door het door hem gestelde uitdrukken van een brandende sigaret door Nederlandse militairen op zijn hoofd te zien zou zijn. De rechtbank stelt vast dat [eiser] hiermee zijn feitelijke stellingen concretiseert door te stellen dat hij met een stuk hout is geslagen en uitbreidt met het uitdrukken van een sigaret op zijn hoofd. Voorts concretiseert hij in de akte de gestelde elektrocutie (zie onder 2.1 sub (ii)) door te stellen dat hij met gebruik van een veldtelefoon is geëlektrocuteerd.

2.5.
[eiser] verzoekt de rechtbank een deskundige aan te stellen die rapporteert of de door hem geduide littekens “het type littekens zijn van het soort foltertechnieken die op eiser zijn toegepast.” [eiser] heeft twee deskundigen genoemd die dergelijk onderzoek zouden kunnen uitvoeren. De Staat verzet zich tegen het benoemen van een forensisch deskundige met deze vraagstelling, door onder meer door aan te voeren dat het onmogelijk is vast te stellen dat de littekens van [eiser] het gevolg zijn van de door hem gestelde foltering in 1947. Niet staat echter vast dat het door [eiser] voorgestelde onderzoek bij voorbaat zinledig is. De rechtbank kan daarop niet vooruit lopen. Zij zal dus overgaan tot de verzochte benoeming van een deskundige. De Staat heeft zich daarover nog niet uitgelaten. Daarnaast worden beide partijen, eerst [eiser] , in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vragen die de rechtbank voornemens is te stellen, te weten:

Zijn de littekens van [eiser] het gevolg van de door hem gestelde foltering door Nederlandse militairen in 1947, te weten het slaan met een stok en het uitdrukken van een sigaret ?
Kunt u bovendien uw oordeel over de ouderdom van de littekens motiveren en, zo mogelijk, onderbouwen ?
Indien u vraag 1 niet bevestigend beantwoordt: Past het type van de littekens van [eiser] bij de door [eiser] gestelde folteringstechnieken?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaken van belang kunnen zijn?|

2.6.
De rechtbank verzoekt [eiser] aan de door hem genoemde deskundigen te vragen of en in hoeverre zij hun onderzoek aan de hand van foto’s kunnen uitvoeren. Indien het nodig is [eiser] zelf te onderzoeken, ligt het in de rede om de genoemde Nederlandse deskundige te benoemen en [eiser] in Nederland te laten onderzoeken en hem eveneens hier als getuige te horen. Indien het onderzoek aan de hand van foto’s kan plaatsvinden, kan [eiser] op de door hem voorgestelde wijze worden gehoord. Los van de praktische vormgeving van het verhoor, ligt het in de rede eerst de getuigen te horen, zodat de verklaring(en) betrokken kunnen worden in het onderzoek van de deskundige. Na de aktewisseling en bij benoeming van de deskundige zal de praktische vormgeving van het verhoor van de getuigen en de inrichting van het onderzoek worden bepaald.

2.7.
Nu de Staat de twee door hem in de archieven aangetroffen namen van gevangenen die zijn overgedragen aan de inlichtingendienst te Malang in zijn akte heeft genoemd, heeft [eiser] geen belang bij het door hem gevraagde bevel aan de Staat om deze namen te verstrekken.

2.8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBDHA:2017:4448