Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-NL 130313 ongeval bij gebruik waterglijbaan; glijbaan voldoet niet aan veiligheidseisen; reisorganisator aansprakelijk

Rb Oost-NL 130313 ongeval bij gebruik waterglijbaan; glijbaan voldoet niet aan veiligheidseisen; reisorganisator aansprakelijk

2.  De verdere beoordeling 
2.1.  De rechtbank volhardt bij hetgeen in de vonnissen van 6 augustus 2008 en 8 april 2009 is overwogen en beslist. 

2.2.  In het vonnis van 6 augustus 2008 heeft de rechtbank aan [eiseres] het bewijs opgedragen van de ongevalstoedracht en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. 

2.3.  In het vonnis van 8 april 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] is geslaagd in het bewijs van de door haar gestelde ongevalstoedracht. In dit vonnis is tevens overwogen dat een deskundigenonderzoek nodig is ter beantwoording van de vraag of sprake is van een glijbaan die niet de veiligheid bood die redelijkerwijs mocht worden verwacht. De rechtbank heeft aan de hand van de getuigenverklaringen vastgesteld dat het op de dag van het ongeval warm was en dat er water uit de pijpen bovenaan de glijbaan kwam en heeft bepaald dat de deskundige bij zijn onderzoek van die feiten dient uit te gaan. 

2.4.  De rechtbank heeft op voorstel van partijen de heer R.C. Stender van AquaBasiC bv als deskundige benoemd om het onderzoek te verrichten en heeft aan hem de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd: 
  1)  Aan welke veiligheidsnormen dient een glijbaan, in het bijzonder de onderhavige glijbaan te [woonplaats], Turkije, bij het [hotel], te voldoen? 
  2)  Voldoet deze glijbaan aan die veiligheidsnormen? Zo nee, in welk opzicht voldoet deze glijbaan niet aan die normen en wat is daarvan het gevolg? Wilt u daarbij in het bijzonder ingaan op de onderdelen van de glijbaan die op de foto’s bij het proces-verbaal van de comparitie van partijen zijn aangegeven als A, B en C. 
  3)  Heeft u verder nog op- of aanmerkingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de vraag of deze glijbaan de veiligheid bood die redelijkerwijs mocht worden verwacht? 

2.5.  De deskundige heeft op 3 juni 2009 ter plaatse, bij het [hotel] in [woonplaats] (Turkije), onderzoek gedaan naar de veiligheid van de glijbaan en heeft verslag gedaan van zijn bevindingen in een onderzoeksrapport, gedateerd 1 juli 2009. Daarin staat, samengevat, het volgende. 

Ten aanzien van vraag 1) 
2.5.1.  De deskundige is voor de beoordeling van de glijbaan uitgegaan van de eisen die staan vermeld in de ten tijde van het ongeval geldende versie van de Europese norm EN 1069-1 en 2. In deze norm staan de eisen vermeld waaraan waterglijbanen met een hoogte van meer dan 2 meter dienen te voldoen en deze norm vormt daarmee de enige praktische en objectieve richtlijn ten aanzien van het vaststellen van veiligheidsrisico’s, aldus de deskundige. In het rapport zijn alleen de (mogelijk) op het ongeval betrekking hebbende onderdelen/eisen uit de norm behandeld. 

Ten aanzien van vraag 2) 
2.5.2.  De waterglijbaan betreft feitelijk een Type 3 (hoogte circa 5 meter boven het perron en een totale lengte van 52 meter). De eerste circa 44 meter van de glijbaan heeft daarmee een hellingshoek van ongeveer 10%. Hierin is het laatste gedeelte van ongeveer 8 meter niet mee berekend. Het laatste gedeelte van de glijbaan heeft een hellingshoek van circa 25%, waardoor de totale gemiddelde hellingshoek van de glijbaan circa 13,5% bedraagt en deze geheel als een Type 4 moet worden aangemerkt. 

2.5.3.  Bij het onderzoek zijn in totaal ongeveer 40 metingen verricht van de afdalingstijd van gebruikers, zowel van kinderen als volwassen. De snelheid op de glijbaan voldoet aan de eisen, zoals deze gelden voor een Type 3 en voor een Type 4 glijbaan. Wel was volgens de deskundige opvallend dat er een groot onderling verschil bestond in de gemeten afdalingstijden. Zelfs bij dezelfde gebruikers werd enkele malen vastgesteld dat deze met sterk wisselende (50-100%) snelheden afdaalden. 

2.5.4.  De deskundige heeft vastgesteld dat de waterglijbaan op de volgende punten niet aan de in EN 1069 vermelde eisen voldeed: 
-  De dwarsstang bij het startgedeelte van de glijbaan ontbreekt. Door het ontbreken van een dwarsstang is het eenvoudiger om in een niet toegestane glijhouding af te dalen. 
-  Het laatste gedeelte van de glijbaan heeft een lengte van circa 8 meter en overbrugt een hoogteverschil van circa 2 meter. De gemiddelde hellingshoek van het laatste gedeelte van de glijbaan bedraagt ongeveer 25%, hetgeen meer is dan de voorgeschreven <5%. Tijdens het onderzoek is bovendien vastgesteld dat het laatste gedeelte van de glijbaan niet zodanig is ontworpen dat de gebruiker wordt voorbereid op een veilige landing. Door de aanwezige “drop” (gedeelte met sterke afdaling) wordt de snelheid van de gebruiker verhoogd in plaats van verlaagd. Omdat deze “drop” direct achter de bocht is gesitueerd hebben veel gebruikers ook zichtbaar moeite om zich te stabiliseren en een gecontroleerde landing te maken. 
-  Maatregelen ter voorkoming van ongewild contact tussen de gebruikers onderling ontbreken. Op het aanwezige informatiebord bleek niet dat slechts één glijhouding was toegestaan. Er was evenmin voorzien in een afstandscontrole tussen de gebruikers onderling (bijvoorbeeld door middel van een tourniquet, een stoplicht of de aanwezigheid van een toezichthouder). 
-  De trap om het bassin te verlaten bevond zich in het landingsgebied van de glijbaan, hetgeen een schrikreactie en daarmee een (alsnog) ongecontroleerde landing kan bewerkstellingen. 
-  Op de glijbaan is geen duidelijk herkenbare markering aangetroffen. 
-  De aanduidingen van de verboden gedragingen op het informatiebord waren minder snel herkenbaar als een verbod. 
-  Bij de toegang van de glijbaan was een informatiebord aanwezig, maar niet op het platform. 
-  De verstrekte informatie op het informatiebord voldeed niet: pictogrammen met het type waterglijbaan (eenvoudig, gemiddeld, moeilijk) en een aanduiding van de waterdiepte in het opvangbassin ontbraken. Er stonden drie toegestane glijhoudingen afgebeeld. Een pictogram met een aanduiding van een toegestane (of verboden) afdeling in zittende glijhouding met het gezicht vooruit ontbrak. 
De deskundige heeft ten slotte geconstateerd dat er geen afzonderlijke ongevallenregistratie met betrekking tot de glijbaan was. Het hotel had wel een algemene ongevallenregistratie, waarin ook het ongeval van [eiseres] was genoteerd. De deskundige zegt dat niet was te controleren of er verder geen noemenswaardige ongevallen hebben plaatsgevonden. 

2.5.5.  In het rapport staat verder dat één van de veiligheidseisen voor alle typen waterglijbanen is: “It is a general safety recommendation that the user should remain in contact with the slide proper throughout its length unless made aware prior to use of the possibility of becoming involuntary airborne (EN 1069-1, paragraaf 7.1.6).” 
De deskundige heeft vastgesteld dat er alleen een algemeen opgestelde verklaring beschikbaar was van de fabrikant/leverancier dat bij de oplevering testwerkzaamheden hadden plaatsgevonden, maar dat er geen testrapporten van uitgevoerde beproevingen in het [hotel] aanwezig of bekend waren. De deskundige kon daardoor niet vaststellen of bij de oplevering van de glijbaan door de fabrikant/leverancier is aangetoond dat onvrijwillig loskomen van het glijoppervlak niet mogelijk was en dat op dat moment werd voldaan aan de in EN 1069 vermelde eisen. Om die zelfde reden heeft de deskundige ook niet kunnen vaststellen of de belasting (constructie en uitvoering van de glijbaan) en de waterpompcapaciteit voldeden aan de eisen. 

Ten aanzien van vraag 3) 
2.5.6.  De deskundige heeft het volgende opgemerkt: 

  1.  De indruk bestaat dat de “drop” (gedeelte met sterke afdaling) in het laatste gedeelte van de waterglijbaan door de fabrikant/leverancier is toegevoegd omdat de standaard Type 3 waterglijbaan niet, zoals gebruikelijk, op perron/waterniveau eindigt, maar op een kade die zich zo’n 2 meter boven het waterniveau bevindt. 
    Indien de waterglijbaan met een voor een Type 3 gemiddelde hellingshoek van 10% zou worden voortgezet, dan zou daarvoor een extra lengte van circa 20 meter in plaats van de huidige 8 meter noodzakelijk zijn. Daardoor zou de glijbaan aan de andere zijde van het bassin uitmonden en/of extra constructies noodzakelijk maken. 
    Dit is een mogelijke ontwerpfout, die voorafgaand aan de oplevering van de glijbaan door middel van een onderzoek door een deskundige, vastgelegd in een testrapport, voorkomen en hersteld had kunnen worden. 

  2.  De sterk wisselende glijsnelheden van de gebruikers kunnen niet worden verklaard op basis van de verkregen technische gegevens. Bij de beoordeling is wel gebleken dat veel gebruikers zich met de handen trachten te stabiliseren en daardoor extra weerstand bij het glijden creëren. Of dit de enige reden is, of dat bijvoorbeeld de waterverdeling over de baan te wensen overlaat, waardoor men afhankelijk van de startpositie sneller of langzamer kan vertrekken, is zonder nader (technisch) onderzoek echter niet vast te stellen. 

  3.  Er is waargenomen dat gebruikers, zowel in een liggende als in een zittende glijhouding, met een relatief hoge snelheid de glijbaan kunnen afdalen. Deze snelheid, in combinatie met bocht en vervolgens de (onverwachte) sterke afdaling in het laatste gedeelte verstoort ongewild de stabiliteit van de gebruiker en daarmee hun glijpositie en de landing. In onbalans rakende gebruikers komen vooral op hun rechterzijde terecht en/of botsen tegen de rechterzijwand van de glijbaan. 

  4.  Tijdens het onderzoek is een aantal malen vastgesteld dat gebruikers daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk los kwamen van het glijoppervlak in het laatste gedeelte. En daar vervolgens met een hoorbare klap weer op terecht kwamen (zie beelden in de videofilm op de CD). 
    Er is niet vastgesteld dat bijvoorbeeld kinderen rechtstreeks over de uitmonding in het opvangbassin werden gelanceerd. 

2.5.7.  In het rapport staan foto’s afgebeeld van het informatiebord en van de glijbaan (de uitmonding van het laatste gedeelte, de laatste bocht en de “drop” bezien vanuit het oogpunt van de glijders, de ontbrekende dwarsstang en de positie van de glijbaan op de kade). Ook zijn er foto’s afgebeeld van personen op het moment dat zij van het laatste gedeelte van de glijbaan afglijden en personen die het bassin verlaten via de naast gelegen trap. Bij het rapport is een CD gevoegd met daarop de originele foto’s en met video-opnamen van gebruikers die van de glijbaan afdalen. 

2.6.  In haar conclusie na deskundigenbericht stelt [eiseres] dat, nu de toedracht van het ongeval vaststaat en door de deskundige is vastgesteld dat de glijbaan op vele onderdelen niet voldoet aan de daaraan te stellen veiligheidseisen en dientengevolge gevaar oplevert, daaruit volgt dat Orad aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade en gehouden is die schade te vergoeden. 

2.7.  Orad erkent in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht dat de deskundige heeft geoordeeld dat de glijbaan niet aan de veiligheidsnormen voldoet, maar voert aan dat het overgrote deel van de bevindingen van de deskundige geen relevantie heeft voor het in het geding zijnde ongeval. In de constatering van de deskundige dat sommige gebruikers geheel of gedeeltelijk loskwamen van het glijoppervlak aan het einde van de glijbaan, om daar vervolgens met een klap weer op terecht te komen, leest Orad een bevestiging van de door [eiseres] gestelde en door de rechtbank bewezen verklaarde ongevalstoedracht. Volgens Orad volgt uit het deskundigenrapport niet dat dit veroorzaakt werd doordat de glijbaan niet aan de veiligheidsnormen voldeed. Volgens Orad verklaart de vaststelling dat de glijbaan een te grote hellingshoek heeft en dat gebruikers door een verhoogde snelheid moeite hebben met een gecontroleerde landing niet dat gebruikers los kunnen komen en weer op de glijbaan terecht kunnen komen. Orad houdt het er dan ook voor dat het ongeval van [eiseres] is veroorzaakt door pech of een ongelukkige ligging/houding en niet door een gebrek in de glijbaan. Orad heeft bij haar conclusie een verklaring overgelegd van het [hotel], waarin het hotel benadrukt dat de glijbaan wel aan de daaraan te stellen veiligheidseisen voldoet. 

2.8.  Er zijn geen bezwaren geuit tegen de inhoud en de wijze van totstandkoming van het deskundigenrapport, zodat dat rapport tot uitgangspunt zal worden genomen bij de verdere beoordeling van het geschil. 

2.9.  De deskundige heeft vastgesteld dat de glijbaan op (in ieder geval) acht punten niet voldoet aan de EN 1069 norm en dat ten aanzien van een aantal andere punten niet kan worden vastgesteld of aan de norm wordt voldaan. In dit geschil gaat de aandacht in het bijzonder uit naar de onderdelen van de glijbaan die op de foto’s bij het proces-verbaal van comparitie van partijen (van 11 juli 2008) zijn aangegeven als A, B en C. 

2.10.  Uit het rapport blijkt dat de gemiddelde hellingshoek van het laatste gedeelte van de glijbaan (de “drop”) ongeveer 25% bedraagt, hetgeen meer is dan de voorgeschreven <5%. Bovendien is vastgesteld dat het laatste gedeelte van de glijbaan niet zodanig is ontworpen dat de gebruiker wordt voorbereid op een veilige landing. Door de aanwezige “drop” wordt de snelheid van de gebruiker verhoogd in plaats van verlaagd. Omdat de “drop” direct achter de bocht is gesitueerd hebben veel gebruikers zichtbaar moeite om zich te stabiliseren en een gecontroleerde landing te maken, aldus de deskundige. Gebruikers kunnen, zowel in een liggende als in een zittende glijhouding, met een relatief hoge snelheid de glijbaan afdalen en deze snelheid, in combinatie met de bocht in de glijbaan en de onverwachte sterke afdaling in het laatste gedeelte verstoort ongewild de stabiliteit van de gebruiker en daarmee hun glijpositie en de landing. De deskundige heeft bij zijn onderzoek een aantal malen vastgesteld dat gebruikers geheel of gedeeltelijk loskwamen van het glijoppervlak van het laatste gedeelte van de glijbaan en daar vervolgens met een (hoorbare) klap weer op terecht kwamen. Dit is ook waar te nemen op de video-opnamen die de deskundige heeft gemaakt en die de rechtbank heeft bekeken. De bevindingen van de deskundige op dit punt komen overeen met de door [eiseres] gestelde en door de rechtbank bewezen verklaarde ongevalstoedracht, en kan, zo leidt de rechtbank uit het deskundigenrapport af, worden verklaard door de grote hellingshoek van het laatste gedeelte van de glijbaan en het feit dat de gebruikers door de verhoogde snelheid moeite hebben met een gecontroleerde landing. De rechtbank verwijst in dit verband naar de opmerking van de deskundige dat de indruk bestaat dat de “drop” in het laatste gedeelte van de glijbaan is toegevoegd en dat dit een mogelijke ontwerpfout is, die voorafgaand aan de oplevering van de glijbaan door middel van een onderzoek door een deskundige, vastgelegd in een testrapport, voorkomen en hersteld had kunnen worden. 

2.11.  Eén van de veiligheidseisen voor waterglijbanen is dat de gebruiker over de gehele lengte van de glijbaan in contact moet blijven met het glijoppervlak, tenzij hij voorafgaand aan het gebruik van de glijbaan is gewaarschuwd over de mogelijkheid dat hij onvrijwillig kan loskomen van het glijoppervlak, of zoals de norm zegt “the possibility of becoming involuntary airborne” (rechtsoverweging 2.5.4.). Gesteld noch gebleken is dat de gebruikers van deze glijbaan daarvoor zijn gewaarschuwd, terwijl blijkens het rapport de informatievoorziening met betrekking tot de glijbaan ook op andere punten niet aan de normen voldeed. 

2.12.  De rechtbank gaat ten slotte voorbij aan de door Orad als productie 5 bij antwoordconclusie na deskundigenbericht overgelegde verklaring van het [hotel]. De inhoud van die verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een deugdelijke weerlegging van de bevindingen van de deskundige. 

2.13.  De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat de glijbaan niet voldoet aan de daaraan te stellen veiligheidseisen en niet de veiligheid bood (biedt) die redelijkerwijs mocht (mag) worden verwacht, zodat de glijbaan gevaar oplevert. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.4. van het vonnis van 6 augustus 2008 heeft overwogen kan, als de ongevalstoedracht vaststaat en tevens is komen vast te staan dat de glijbaan gevaar oplevert, Orad op grond van artikel 7:507 BW en artikel 6:74 juncto artikel 6:76 BW daarvoor aansprakelijk worden gehouden. [eiseres] heeft als gevolg van het door het ongeval opgelopen letsel schade geleden. De door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht zal is daarom toewijsbaar en Orad zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat. 

2.14.   [eiseres] heeft in de inleidende dagvaarding een voorschot op de uiteindelijk te vergoeden (materiële en immateriële) schade gevorderd van € 10.000,00. 

2.15.  [eiseres] heeft een rapport overgelegd van prof. dr. A. van Kampen, orthopaedisch chirurg, verbonden aan het Universitair Orthopaedisch Expertise Centrum Nijmegen, van 19 mei 2011 (productie 12 bij conclusie na deskundigenbericht), die een expertiseonderzoek heeft verricht bij [eiseres]. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de persoon van de expert en de aan de expert te stellen vragen en dat het expertiserapport van dr. Van Kampen een tweezijdig rapport is. In voormeld rapport staat onder meer: 

  (...) 
  ANAMNESE 
  Betrokkene (...) heeft acht dagen in het ziekenhuis gelegen met een brace om haar middel. Ze heeft constant bedrust gehad (...). Ze heeft drie maanden thuis gelegen met zoveel mogelijk bedrust. (...) Ze heeft daarna opbouwend gemobiliseerd. Ze is onder controle geweest bij collega van Lieshout in het St. Jansdal ziekenhuis. Ze is een paar keer ter controle geweest en er zijn röntgenfoto’s gemaakt. De laatste controle is haar gezegd dat ze zo nodig een korset moest gebruiken en ze zou altijd last houden van de rug. (...) 
  HUIDIGE KLACHTEN 
  Betrokkene is snel moe en heeft pijn in de onderrug welke stekend van karakter is. Ze draagt acht uur per dag een korset. Elke dag voor het slapen gaan gebruikt ze TENS. Wanneer ze verschillende schoenen draagt ontstaan er pijnklachten. De hamstring is af en toe pijnlijk. Er zijn periodes dat ze geen platte schoenen kan dragen, ook zijn er periodes met kramp in de rechterbil en bovenbeen. Betrokkene heeft ook vaak last van haar stuitje bij het zitten. Dit kan niet direct verklaard worden naar aanleiding van de L1 fractuur. Welk kan het een gevolg zijn van het traumamechanisme waarbij zij met kracht op het zitvlak terecht is gekomen. 
  (...) 
  SOCIALE ANAMNESE 
  Voor het ongeval werkte ze dertien uur per dag in een uitvaartorganisatie waarbij ze op bezoek ging bij klanten. Na het ongeval heeft ze haar baan verloren en ze werkt nu bij de SNS bank als telefoniste. 
  Voor het ongeval was betrokkene getrouwd. Het ongeval vond plaats tijdens haar huwelijksreis. Na het ongeval is betrokkene in 2008 gescheiden. (...) 
  Hobby’s voor het ongeval: sporten, fitness, dansen. Na het ongeval doet betrokkene niet meer aan sport. 
  (...)   
  Röntgenonderzoek UMC St Radboud d.d. 21-02-2011 
  X-LWK: deze laat een oude impressiefractuur zien van het corpus L1 met een wigvorming van 18° en een hoogteverlies van 16 millimeter ten opzichte van de achterzijde. Dit is een hoogteverlies van 42%. 
  (...) 
  Ad. 2b)  de restklachten en restverschijnselen welke betrokkene beschrijft zijn ten aanzien van de rug: stekende pijnen in de onderrug met moeheid. Ten aanzien van de hamstrings zijn er soms krampen in de rechterbil en het bovenbeen en het onvermogen tot het dragen van platte schoenen. Dit kan als ongevalsgevolg worden beschouwd. 
  (...) 
  Ad. 3)  Ten aanzien van berekening van het invaliditeitspercentage baseren wij ons op de AMA-guides, 6e editie. Betrokkene heeft een compressieletsel van de eerste lumbale wervel. De compressie van het wervellichaam bedraagt tussen de 25 en 50 procent (42%). Hiermee valt betrokkene in klasse 2 van de tabel compressieletsels (...). 
  Ten aanzien van de functionele klachten is er een ernstige invaliditeit en valt betrokkene in graad 3 (...). 
  Ten aanzien van het lichamelijk onderzoek zijn er geen afwijkingen geobjectiveerd en valt betrokkene in graad 0 (...). 
  Ten aanzien van het aanvullend onderzoek, waarbij er op radiologische gronden een beeld van een compressiefractuur wordt gezien, valt betrokkene in graad 2 (...). 
  Als bovenstaande bevindingen worden ingepast in de netto formule (...), kan er een restantwaarde van (...) -1 worden berekend. 
  Als de restantwaarde wordt toegepast (...), kan een invaliditeitspercentage van (...) 11 procent voor de gehele persoon berekend worden. 
  (...) 
  Ad. 5a)  Er is thans sprake van een definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalsgevolgen. 
  (...) 

Bij het rapport is een zogenaamde beperkingenlijst gevoegd met 15 belastbaarheidaspecten, waarin ten aanzien van 10 aspecten een lichte of matige beperking is vastgesteld (5 van de genoemde belastbaarheidsaspecten zijn niet van toepassing of niet ongevalsgerelateerd). 

2.16.  Orad heeft de bevindingen van dr. Van Kampen en diens conclusies niet weersproken. Gelet op de in het rapport genoemde persoonlijke omstandigheden van [eiseres], het verloop van de behandeling van haar letsel en het herstel, de bevindingen van dr. Van Kampen met betrekking tot de restklachten en –verschijnselen van [eiseres] als gevolg van het ongeval, de geconstateerde beperkingen van haar belastbaarheid, het door dr. Van Kampen berekende invaliditeitspercentage en het feit dat sprake van een definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalsgevolgen, is de rechtbank van oordeel dat de materiële en immateriële schade die [eiseres] als gevolg van het ongeval heeft geleden/nog zal lijden op een bedrag van minimaal € 7.500,00 kan worden begroot. Nu Orad op dit punt geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank Orad veroordelen tot betaling van dat bedrag bij wege van voorschot op de in de schadestaatprocedure nader vast te stellen schade. LJN BZ7265