Rb Midden-NL 030615 RSI na digitaliseren tekeningen van 1997 tot 2001; na rapport neuroloog geen causaal verband aangenomen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-NL 030615 RSI na digitaliseren tekeningen van 1997 tot 2001; na rapport neuroloog geen causaal verband aangenomen
vervolg op: rb-midden-nl-210813-rsi-na-digitaliseren-tekeningen-van-1997-tot-2001-vraagstelling-deskundige-tzv-causaal-verband-klachten-en-werkzaamheden en
rb-midden-nl-090414-rsi-benoeming-neuroloog
2 De verdere beoordeling van het geschil
2.1.
Bij tussenvonnis van 21 augustus 2013 is geoordeeld dat [eiser] de bewijslast draagt van de stelling dat de pijnklachten aan arm en schouder tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij (de rechtsvoorganger van) Imtech zijn ontstaan. In verband daarmee is een deskundigenonderzoek gelast en is dr. E. Oosterhoff, neuroloog verbonden aan het Neuro-Orthopaedisch Centrum Bilthoven, tot deskundige benoemd (verder: de deskundige).
2.2.
De deskundige heeft kennisgenomen van het dossier en van de onderliggende medische rapportage. Tevens heeft de deskundige [eiser] zelf onderzocht.
2.3.
De deskundige heeft na onderzoek vastgesteld dat er bij [eiser] geen typische neurologische aandoeningen aanwezig zijn. De deskundige neemt aan dat [eiser] pijn heeft maar stelt vast dat het geen neurogene of neuropathische pijn betreft. Aan de deskundige is de vraag voorgelegd of de gestelde diagnose overeenkomt met een van de 11 zogenaamde ABBE’s (aandoeningen aan het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit) zoals beschreven in het SALTSA rapport. De deskundige heeft hierop geantwoord dat er bij [eiser] geen sprake is van een van de 11 specifieke ABBE’s, zoals beschreven in het SALTSA rapport 2000. Hij overweegt daarover in zijn rapport:
“Er is geen uitstralende pijn vanuit de nek (case definitie 1) en ook is er geen beeld van een epicondylitis (case definitie 3), noch lateraal, noch mediaal, want bij het huidige onderzoek wordt ter plaatse van de rechter elleboog in het geheel geen afwijking geconstateerd. Bij mijn onderzoek zijn er evenmin argumenten voor een osteoartrose van de distale gewrichten van de bovenste extremiteit (definitie 11). Hooguit kan sprake zijn van een rotatorcuffsyndroom in de rechter schouder (definitie 2). Bij het huidige onderzoek heeft betrokkene het accent sterk gelegd op pijn in de rechter schouder, te provoceren bij de abductie en elevatie in de schouder, hoewel deze bewegingen als zodanig goed mogelijk zijn. De voorgeschiedenis in aanmerking nemende en gelet op de klachten, komt hij meer in aanmerking voor een aspecificieke aandoening van het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit. Echter, gelet op de bevindingen van de revalidatiearts (…) acht ik het niet uitgesloten dat er bij hem in het beginstadium van zijn klachten verschijnselen aanwezig zijn geweest die op basis van dit SALTSA-rapport zijn te rubriceren onder definitie 6 (flexor/extensortendinitis in onderarm/polsregio).”
2.4.
De deskundige stelt verder vast dat er geen medisch objectiveerbare afwijkingen aanwezig zijn. Hij overweegt daartoe het volgende.
(…) Vanuit een strikt neurologisch oogpunt zijn bij hem geen medisch objectiveerbare afwijkingen aanwezig. (…) De bij hem aanwezige pijn heeft een myotendinogeen karakter. Dat was bij de aanvang van de klachten zo, en dat is het nu nog steeds (op basis van het door mij verrichte onderzoek). Er is bij hem geen sprake geweest van een uitgesproken acuut trauma of een aandoening op andere lichamelijk gebied op basis waarvan hij de thans aanwezige klachten heeft ontwikkeld. Ook bij het huidige onderzoek maakte hij een zeer gezonde indruk en werden door mij geen afwijkingen geregistreerd naar aanleiding waarvan hij de pijn zou kunnen hebben. (…)”
2.5.
De deskundige neemt op zichzelf wel aan dat [eiser] pijnklachten ervaart. Op de vraag of deze pijnklachten een gevolg kunnen zijn van de verrichte werkzaamheden stelt hij in zijn rapport:
“(…) ben ik het eens met de constatering dat er sprake is van een chronisch pijnsyndroom van de bovenste rechter extremiteit, waarbij in oorsprong sprake is geweest van surmenage. (…) Echter, een moeilijk punt is de constatering van collega [A] dat de beperkingen bij betrokkene zijn te objectiveren. Immers, bij lichamelijk onderzoek werden géén duidelijke afwijkingen vastgesteld, dus met andere woorden: geen objectiveerbaar pathologisch anatomisch substraat. Dit laatste komt in de geneeskunde wel voor en maakt de aanwezigheid van pijn niet onmogelijk, temeer niet wanner het gaat om een consistent aangegeven pijn (ook beoordeeld in het verloop van de tijd). Chronische pijnsyndromen zijn in de geneeskunde in het algemeen gesproken bijzonder lastig te benaderen, zowel diagnostisch als therapeutisch. (…)
Op basis van de hierbij opgedane ervaring is het mogelijk, dat dergelijke klachten zich ook voordoen in situaties waarin er van een chronische (over)belasting geen sprake is geweest, (…) Dit houdt in, dat betrokkene naar mijn mening ook klachten op enig moment had kunnen krijgen, wanneer hij de gewraakte werkzaamheden niet zou hebben verricht.”
In antwoord op een vraag van de gemachtigde van [eiser] stelt de deskundige: “Dit betekent dat ik het niet onmogelijk acht dat de klachten van de heer [eiser] gevolg zijn van de overbelasting of “surmenage”, maar in algemene zin komen vergelijkbare klachten in de medische praktijk erg veel voor en niet obligaat als gevolg van overbelasting. Overbelasting is als oorzaak zeker mogelijk, maar heel vaak ontstaan vergelijkbare klachten spontaan, dus zonder dat er van een overbelasting sprake is, en soms als gevolg van andere aandoeningen op lichamelijk gebied (die bij [eiser] inderdaad niet aanwezig zijn).”
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het rapport van de deskundige niet tot de conclusie leidt dat de door [eiser] gestelde klachten tijdens de werkzaamheden bij Imtech zijn ontstaan. In de eerste plaats oordeelt de deskundige dat er geen objectiveerbare afwijkingen aanwezig zijn. Getoetst aan het SALSTA-rapport oordeelt de deskundige dat van de daarin genoemde specifieke ABBA’s geen sprake is. Daarbij merkt hij op dat ‘niet uitgesloten is dat’ er bij [eiser] in het beginstadium van zijn klachten verschijnselen zijn geweest die zijn te rubriceren onder definitie 6. Naar het oordeel van de kantonrechter biedt het rapport, mede gelet op de bewoorden ‘niet uitgesloten is dat’ onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is of is geweest van een van de ABBA’s.
2.7.
De deskundige oordeelt verder dat het weliswaar mogelijk is dat de pijnklachten een gevolg zijn van de bij Imtech verrichte werkzaamheden, - zij kunnen immers een gevolg zijn van overbelasting – maar dat de klachten ook op andere wijze kunnen zijn ontstaan. Dat de klachten een gevolg zijn van overbelasting kan dan ook met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat het bewijs van de aanwezigheid van een causaal verband in de zin van ‘conditio sine qua non’ tussen de klachten en de werkzaamheden niet geleverd kan worden geacht. De deskundige heeft de mogelijkheid van het inschakelen van een orthopedisch chirurg nog geopperd. Nu [eiser] in zijn conclusie na deskundigenbericht zelf aangeeft daarin geen toegevoegde waarde te zien, hoeft de vraag of aanleiding bestaat om alsnog een orthopedisch chirurg als deskundige te benoemen niet aan de orde te komen.
2.8.
Nu het bewijs niet geleverd kan worden geacht moet de vordering van [eiser] worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op € 2.800,- (3,5 punt x tarief € 800,-) aan salaris gemachtigde. De kosten van het deskundigenrapport zijn eveneens voor rekening van [eiser]. Uit het dossier blijkt dat Imtech ten behoeve van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 6.050,- in depot heeft gestort. De nota van de deskundige bedroeg € 4.325,75. Deze is door de rechtbank uit het depot voldaan. Het resterende bedrag van € 1.724,25 is inmiddels aan Imtech teruggestort. Aangezien de kosten voor rekening van [eiser] dienen te komen zal [eiser] worden veroordeeld ter zake een bedrag van € 4.325,75 aan Imtech te voldoen.ECLI:NL:RBMNE:2015:4618