Rb Utrecht 160708 RSI van lang en vaak op computer werken is onvoldoende gebleken
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 160708 RSI van lang en vaak onder bezwarende omstandigheden op computer werken is onvoldoende gebleken
4.3. Vooropgesteld wordt door de kantonrechter dat in een
vordering als de onderhavige, waarin de werknemer schadevergoeding
vordert ter zake van overtreding van de zorgplicht van de werkgever en
die wordt ingesteld op grond van het bepaalde in art. 7:658 (lid 2) BW,
de werknemer degene is die dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat
hij schade heeft geleden in de uiloefening van zijn werkzaamheden voor
de werkgever. De werknemer zal dus in beginsel dienen te stellen en zo
nodig te bewijzen dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de schade
waarvan vergoeding wordt gevorderd en de uitoefening van de
werkzaamheden waarin de schade gesteld wordt te zijn geleden.
4.4. Uit het rapport van de verzekeringsgeneeskundige van USZO de dato 31 mei 2001 blijkt dat [Eiseres] het ontstaan van de last aan schouders, armen en rug al had in de periode dat een reorganisatie haar veel spanningen gaf en er ook problemen waren met een leidinggevende. Eind 1999 is het rustiger geworden, maar toen kreeg [Eiseres] in toenemende mate last van nek, schouders, armen en handen. Ook uit de analyse van Melis, fysiomanueel therapeut, de dato 2 februari 2002 is sprake van klachten die al vier jaar bestonden, toen [Eiseres] vanaf 2000 onder behandeling kwam voor nek, schouders en beide armen. De ergotherapeut Haver Droeze-van lersel stelt vast dal de klachten in 1993 zijn begonnen aan beide ellebogen en dat, volgens betrokkene, de klachten erin slopen. De huisarts heeft deze klachten als tenniselleboog en golfarm gediagnosticeerd. In 1996 begonnen de schouders aan beide zijden pijn te doen, rechts meer dan links.
Uit het rapport verslag werkdrukmeting, PO/01/106 de dato 9 mei 2001 blijkt dat eerst na 1996 de werkdruk zodanig is toegenomen dat MEDE in 1999 onderzoek heeft verricht en tot de conclusie kwam dat de werkdruk (door versnippering van taken en onduidelijke taakverdelingen) door tweederde van de medewerkers als te hoog werd ervaren. In dat jaar zijn ook in het kader van CAO (1999-2000)-onderhandelingen maatregelen genomen. Uit de brief van 4 oktober 1995 van de bedrijfsgezondheidsdienst Utrecht aan de unit manager van Reclassering Nederland blijkt dat [Eiseres] gezondheidsklachten heeft waaraan meerdere oorzaken ten grondslag liggen, waaronder (niet in overwegende mate) de aankomende functiewisseling (naar penitentiair reclasseringswerk).
Verder blijkt uit het op 3 oktober 2002 door [Eiseres] zelf geschreven "25 jaar van mijn leven bij/naast de reclassering" dat er in 1996 computers en een fax kwamen en snel en efficiënt werd gewerkt, terwijl over de jaren daarvoor niets wordt gerapporteerd (behalve in 1992 het privé creatief schrijven en in 1991 het krijgen van een cursus Word Perfect). Door [Eiseres] is niet weersproken dat zij aan het Cliënt Volg Systeem (invoeren van cliëntgegevens op de computer) niet of nauwelijks heeft deelgenomen.
Niet of onvoldoende blijkt dat in die periode (derhalve tussen 1991 en 1996), al dan niet in samenhang met een grote werkdruk, door [Eiseres] zo lang en vaak en onder bezwarende omstandigheden op de computer (of de oude Olivetti, verklaring (getuige), ongedateerd, deel van productie 25 bij eis) werd gewerkt, dat er daardoor klachten aan de gewrichten van [Eiseres] zijn ontstaan. Daarom is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken van een causaal verband tussen [Eiseres]s lichamelijke klachten en het werk. Nu op [Eiseres], zoals boven is gememoreerd, stelplicht en bewijslast rusten van dat verband en onvoldoende gebleken is van dat causaal verband, dient de vordering te worden afgewezen. De kantonrechter komt derhalve niet meer toe aan de vragen die betrekking hebben op de zorgplicht van de werkgever en de hoogte van een schadevergoeding.
4.5. Verder heeft [Eiseres] zich nog beroepen op schending van het bepaalde in art. 7:611 BW. Voor zover met een beroep op dit artikel gedoeld wordt op een subsidiaire, maar slechts anders genormeerde, zelfde aansprakelijkheid als die op grond van art. 7:658 BW, dient dit beroep te worden verworpen, omdat art. 7:611 BW daarvoor niet bedoeld is. Voor zover een beroep wordt gedaan op de specifiek op grond van art. 7:611 BW ontwikkelde rechtspraak bij ongevallen doet zich in casu niet zo'n feitencomplex voor.
Ook de vordering op grond van het bepaalde in art. 7:6! J BW dient derhalve te worden verworpen. Piv-site