Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 220218 8-jarige valt van onbeschermde trapezoïde tijdens gymles; school niet aansprakelijk;

Rb Midden-Nederland 220218 8-jarige valt van onbeschermde trapezoïde tijdens gymles; school niet aansprakelijk;
- kosten gevorderd en begroot (niet toegewezen) op € 3.423,00

2 De feiten
2.1.
[minderjarige] is leerling van de basisschool [basisschool] te [vestigingsplaats] . SKO is het bevoegd gezag van deze school.

2.2.
Op 7 januari 2015 nam [minderjarige] samen met circa 23 medeleerlingen deel aan een gymles onder leiding van een daartoe bevoegde docent. In de gymzaal was een opstelling gemaakt van twee tegenover elkaar staande trapezoïdes waartussen een bank was gehangen. Onder de bank lag een dikke mat en aan weerszijden van de dikke mat lagen vier dunne matjes. Rond de trapezoïdes lagen geen matjes. (plaatje trapezoide: https://pin.it/luj2xfnwxwte3w )

2.3.
De bedoeling van de opstelling is dat twee leerlingen elk op een eigen trapezoïde omhoog klimmen en vervolgens op de bank naar elkaar toe lopen. De ene leerling probeert de andere leerling van de bank (op de dikke mat) te duwen.

2.4.
Toen [minderjarige] aan de beurt was om op een trapezoïde te klimmen is hij van de trapezoïde achterover op de grond gevallen. Door zijn val heeft [minderjarige] een hersenschudding opgelopen, waarvoor hij is behandeld door zijn huisarts.

2.5.
[minderjarige] was ten tijde van het ongeval bijna 8 jaar oud.

3 Het geschil
3.1.
[verzoekster] heeft namens [minderjarige] verzocht om:
1. een verklaring voor recht dat SKO aansprakelijk is voor de door [minderjarige] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het gymlesongeval op 7 januari 2015;
2. de kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoekster] te begroten op € 3.423,00 en SKO uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling daarvan.

3.2.
SKO heeft verweer gevoerd.

3.3.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Over de toedracht van het ongeval verschillen partijen niet van mening. Het antwoord op de vraag of [minderjarige] al boven op de trapezoïde stond of er tijdens het beklimmen vanaf is gevallen is niet van belang bij de beoordeling van de aansprakelijkheid.

4.2.
[verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat op een school een bijzondere zorgplicht rust onder meer ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van de leerlingen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd. [verzoekster] is van mening dat SKO jegens [minderjarige] tekort is geschoten in die zorgplicht. Het verwijt dat [verzoekster] SKO maakt is dat er ook rondom de trapezoïdes matten hadden moeten worden neergelegd.

4.3.
SKO heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de zorgplicht voldoende invulling is gegeven.

4.4.
Met [verzoekster] is de rechtbank van oordeel dat in het algemeen op de (gym)leraar een bijzondere zorgplicht rust onder meer ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid van de leerlingen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd en die onder zijn toezicht staan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de bijzondere zorgplicht van scholen niet inhoudt dat leerlingen moeten worden behoed voor ieder mogelijk risico. Aan elke activiteit of handeling kleeft een bepaald risico op het ontstaan van letsel. Dat geldt zeker voor gymoefeningen. Daar worden leerlingen uitgedaagd zich fysiek en motorisch te ontwikkelen. Daarbij past dat leerlingen hun mogelijkheden verkennen en daarbij hun grenzen opzoeken. Zo ontwikkelen leerlingen ook risicocompetentie: het reëel kunnen inschatten van risico’s in een situatie gegeven de eigen ervaring en vaardigheden.

4.5.
Als onbetwist gesteld, staat vast dat matjes worden neergelegd ter beveiliging van een specifiek valrisico. Bij de gymoefening waar het in dit geval om gaat was dat specifieke valrisico aanwezig bij het uitvoeringsgedeelte op de bank tussen de trapezoïdes. Daar liepen immers twee leerlingen op elkaar toe, ieder vanaf de eigen trapezoïde, met het doel de ander van de bank af te duwen. Om die reden lag onder de bank een dikke mat en lagen aan weerszijden van de dikke mat dunne matjes. De trapezoïdes waren enkel bedoeld om de eigenlijke oefening op een zekere hoogte uit te kunnen voeren. De leerlingen moesten op de trapezoïdes te klimmen om vervolgens op de bank te stappen. SKO heeft onbetwist gesteld dat de leerlingen ook zodanig geïnstrueerd waren door de gymleraar, voorafgaand aan de oefening. De trapezoïde is, zoals onbetwist gesteld door SKO, een gymtoestel waar de leerlingen al vanaf kleuterleeftijd bekend mee zijn. Leerlingen van de leeftijd die [minderjarige] ten tijde van het ongeval had, zijn dan ook heel goed in staat om een trapezoïde te beklimmen. Bij het beklimmen van en staan op de trapezoïde was verder geen sprake van een competitie- of spelelement waardoor het risico op een val van de trapezoïde groter werd. Buiten het algemene valrisico – als je ergens op klimt, kun je daar ook vanaf vallen – was er daarom rondom de trapezoïdes geen sprake van een specifiek valrisico. Gelet op het beperkte en niet-specifieke valrisico van een toestel waarmee de individuele leerlingen, waaronder [minderjarige] , ruime (klim)ervaring hadden, hoefde de gymleraar geen extra (veiligheids)maatregelen te nemen. Dat betekent, mede gelet op hetgeen onder r.o. 4.4. is overwogen, dat niet geoordeeld kan worden dat de gymleraar, en daarmee SKO, zijn zorgplicht jegens [minderjarige] heeft geschonden door geen matten neer te leggen.

4.6.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.7.
[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 3.423,00. SKO heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de kosten ambtshalve te matigen zodat de kosten worden begroot op het bedrag waarom is verzocht. ECLI:NL:RBMNE:2018:774