Rb R'dam 070307 brugklasser valt bij bokspringen; Rb acht deskundigenoordeel noodzakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb R'dam 07-03-07 brugklasser valt bij bokspringen; Rb acht deskundigenoordeel noodzakelijk
5.1 In geschil is of de gemeente, als exploitant van de school, aansprakelijk is voor de schade die [kind], zijn moeder en stiefvader als gevolg van diens val bij het bokspringen op 11 februari 2005 stellen te hebben geleden. Daarbij heeft [eiser] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de school jegens [kind] is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht door - kort samengevat - 12- en 13-jarige medeleerlingen bij het bokspringen in te zetten als vangers, de getroffen veiligheidsmaatregelen af te stemmen op de leeftijdsgroep van 12- en 13-jarigen terwijl [kind] 10 jaar oud was en door het opstellen van de bok over te laten aan deze leeftijdsgroep.
5.2 De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om letsel dat is ontstaan bij een gymnastiekoefening onder leiding van een door de school aangestelde (kennelijk ook gekwalificeerde) docente lichamelijke opvoeding, waarbij de te beantwoorden vraag is of deze docente bij het leiding geven en de school bij haar aanstelling gelet op alle omstandigheden van het geval, zijn tekortgeschoten in de zorg die van hen jegens de leerlingen van de gymnastiekoefening kan worden gevergd. Met name komt het aan op de vraag of er bij de bewuste gymnastiekles voldoende en passende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen ter voorkoming of beperking van het risico van een ongeval en de gevolgen daarvan. Enerzijds moeten in een gymlessituatie in de brugklas van een middelbare school diverse onderdelen van het turnen zinvol geoefend kunnen worden, anderzijds mag van de betrokken docent worden verwacht dat deze de onvermijdelijk aan deze oefeningen verbonden risico’s op een professionele wijze minimaliseert.
5.3 Voor de beantwoording van de onder 5.2 vermelde vraag, heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een onafhankelijk deskundige. Gelet op de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling, zoals deze hierna nog aan de orde komt, kan de rechtbank zich voorstellen dat als deskundige zou kunnen fungeren een aan een Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) verbonden docent turnen.
5.4 Partijen twisten verder over de feitelijke toedracht van de val. [eiser] stelt dat de val is veroorzaakt doordat [kind] bij zijn sprong niet is opgevangen door de twee medeleerlingen (vangers) die achter de bok stonden opgesteld in combinatie met een verkeerd opgestelde bok. De gemeente stelt daarentegen dat [kind] wel degelijk is opgevangen door deze vangers en pas nadat hij op de mat was geland is gestruikeld. Ook stelt de gemeente dat een bok niet verkeerd kan staan (hij staat in de breedte of in de lengte).
De rechtbank acht het praktisch om eerst het oordeel van de deskundige af te wachten alvorens te bezien of het nodig is om ten aanzien van deze toedracht (en eventuele andere feiten) over te gaan tot nadere bewijsvoering. De deskundige zal worden gevraagd om in het onderzoeksrapport aan te geven of en zo ja, in hoeverre, deze ter discussie staande feiten bij zijn oordeel een rol spelen.
5.5 De rechtbank stelt voor, mede in aanmerking nemend hetgeen hiervoor is overwogen, om in ieder geval de volgende vragen aan de deskundige te stellen:
1. Heeft de gymnastiekdocente bij de inrichting en uitvoering van de gymnastiekles op 11 februari 2005 voldoende en passende voorzorgsmaatregelen getroffen ter voorkoming of beperking van het risico van een ongeval en de gevolgen daarvan?
Wilt u bij de beantwoording van deze vraag in ieder geval ingaan op de volgende aspecten:
- de inzet van 12- en 13-jarige medeleerlingen als vangers;
- het laten opstellen van de gymtoestellen (waaronder de bok) door 12- en 13-jarige leerlingen.
2. Had de gymnastiekdocente in het specifieke geval van [kind], gelet op diens leeftijd en lengte, bij het oefenen van het onderdeel bokspringen aanvullende voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen moeten treffen? Indien ja, waaruit zouden deze aanvullende voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen dan moeten hebben bestaan?
3. Maakt het voor de beantwoording van de onder 1 vermelde vraag uit en zo ja, in
hoeverre, of:
- [kind] al dan niet door de vangers is opgevangen;
- [kind] mogelijk pas nadat hij is opgevangen is gestruikeld;
- de bok mogelijk verkeerd heeft gestaan.
4. Zijn er nog andere feiten waarover tussen partijen discussie bestaat, die van belang zijn voor het eindoordeel van de deskundige, en zo ja, welke zijn dat?
5. Welke omstandigheden zijn naar het oordeel van de deskundige verder van belang, ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
5.6 De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over het voorstel van de rechtbank ten aanzien van de aan de deskundige voor te leggen vragen
en over eventueel aanvullende vragen, alsmede over het vakgebied en de persoon van de te benoemen deskundige. Het verdient de voorkeur dat partijen dienaangaande met een eensluidend voorstel komen. Verder zij opgemerkt dat in verband met het bepaalde in artikel 195, derde volzin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zake van het deskundigenonderzoek ten laste van [eiser] geen voorschot zal worden opgelegd.
5.7 In afwachting van de uitkomsten van een te gelasten deskundigenonderzoek houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan. LJN BA1304