Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 090120 11-jarige jongen valt 5 m hoog uit boom tijdens uitje met school. Geen schending zorgplicht.

RBZWB 090120 11-jarige jongen valt 5 meter hoog uit boom tijdens uitje met school. Geen schending zorgplicht. Voldoende voorzorgsmaatregelen, veiligheidsinstructies en toezicht.
- verzocht en begroot, niet toegewezen: 21 x € 275,00 = 6987,00

3.4.

Het debat tussen partijen ziet op de vraag of de Vlinderboom haar zorgplicht heeft geschonden. Ter beoordeling ligt dan voor of de Vlinderboom heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een school mag worden verwacht. Vooropgesteld wordt dat de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van een aan een uitje c.q. activiteit buiten de school inherent gevaar, niet zonder meer tot de conclusie leidt dat er sprake is van onzorgvuldig handelen. Enerzijds zijn activiteiten zoals het uitje in de duinen van belang voor de lichamelijke vorming en ontwikkeling van kinderen, ook al is daaraan uit de aard der activiteit een bepaalde mate van gevaar verbonden. Anderzijds dient een school te zorgen voor een veilige omgeving waarin het risico van letsel zoveel als redelijkerwijs mogelijk dient te worden vermeden. In dit geval dient de vraag te worden beantwoord of er bij het uitje voldoende en passende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen c.q. veiligheidsinstructies zijn gegeven ter voorkoming of beperking van het risico van een ongeval en de gevolgen daarvan. Verder dient te worden beoordeeld of de school gedurende het uitje voldoende toezicht heeft gehouden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aard van de activiteit, de ernst van de mogelijke gevolgen, de bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen/toezicht en de kans op schade.

Voorzorgsmaatregelen c.q. veiligheidsinstructies

3.5.
Vaststaat dat er voorafgaand aan het uitje een draaiboek is gemaakt en dat dit draaiboek met de leerkrachten is besproken. Verder staat vast dat de Vlinderboom aan de leerlingen de instructie heeft gegeven om (i) de duinpan niet te verlaten en (ii) om in het zicht van de begeleiders te blijven (‘wij moeten jou kunnen zien en jij moet ons kunnen zien’) en dat deze instructies herhaaldelijk zowel in de klas als ter plaatse van de activiteit zijn gegeven. Niet in geschil is dat de leerkrachten en de aanwezige ouders ook bekend waren met deze instructies. Evenmin in geschil is dat de Vlinderboom de leerlingen tijdens het uitje de grens van de duinpan heeft aangewezen waarvan vaststaat dat dit een verhoging was.

Toezicht

3.6.
Ten aanzien van het toezicht is van belang dat – hetgeen tussen partijen niet (langer) in geschil is - er ten tijde van het uitje ongeveer 85 leerlingen op de Vlinderboom zaten die meegingen met het uitje. Vast staat ook dat er 6 docenten en 8 ouders zijn meegegaan, derhalve in totaal 14 volwassenen. Hoewel aanvankelijk discussie was tussen partijen over of de ouders bij het toezicht betrokken waren - volgens [verzoekers] beperkte de rol van de ouders zich volgens het draaiboek tot het ranja schenken - bleek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling dat ook [verzoekers] zich op het standpunt stellen dat ouders bij een dergelijke activiteit ook altijd een toezichthoudende rol hebben. De verantwoordelijkheid van aanwezige ouders voor het toezicht is anders dan die van de leerkrachten, maar dat neemt niet weg dat zij bij zo’n uitje wel een toezichthoudende rol vervullen, al vanuit hun natuurlijke rol als ouder. Daarmee staat vast dat er toezicht was van 14 volwassenen op 85 kinderen, oftewel gemiddeld 1 volwassene op 6 kinderen. Vaststaat ook dat het toezicht (onder andere) inhield dat de leerlingen zich aan de hiervoor omschreven instructies moesten houden en dus in het zicht en binnen de duinpan moesten blijven en dat zij er door de leerkrachten en ouders op mochten en moesten worden aangesproken indien zij zich daar niet aan hielden.

3.7.
De vraag is nu of voormelde voorzorgsmaatregelen c.q. veiligheidsinstructies en de wijze van toezicht houden voldoende zijn geweest ter voorkoming of beperking van het risico op ongevallen als bedoeld in r.o. 3.4. Belangrijk daarbij is dat het specifiek gaat om het voorkomen of beperken van het risico op het weglopen van leerlingen uit de duinpan, waarna zij zich in het bos bevonden en er geen zicht meer op hen was.

Naar het oordeel van de rechtbank waren de gegeven instructies voor [naam zoon] als toen 11-jarige leerling van groep 8 voldoende duidelijk. [naam zoon] wist dat hij de duinpan niet mocht verlaten. Dat is ook niet in geschil. Bovendien staat vast dat de grens van de duinpan uitdrukkelijk nog was aangewezen terwijl er door de verhoging van de rand van de duinpan ook sprake was van een natuurlijke grens.

Ook het numerieke toezicht van 1 volwassene op 6 leerlingen moet gezien de leeftijd van [naam zoon] en de samenstelling van de groep als voldoende en adequaat worden beschouwd. Het enkele feit dat het mogelijk is gebleken dat [naam zoon] uit de duinpan is weggelopen zonder dat dit door de leerkrachten of de ouders is gesignaleerd, maakt dat niet anders. Gezien de aard van de activiteit in de natuur kon niet op elke leerling direct toezicht worden gehouden zodanig, dat elke onregelmatigheid direct werd opgemerkt. [verzoekers] hebben nog aangevoerd dat [naam zoon] met meerdere leerlingen de duinpan heeft verlaten hetgeen er volgens [verzoekers] eens te meer op wijst dat er onvoldoende toezicht was, hetgeen Stichting Bravoo heeft betwist. De rechtbank volgt deze stelling van [verzoekers] niet. Allereerst staat niet zonder meer vast dat [naam zoon] met meer dan 1 andere leerling de duinpan heeft verlaten, nu daarover door de getuigen verschillend wordt verklaard. De aantallen variëren tussen 1 en “ongeveer 6” andere leerlingen. Echter ook indien veronderstellenderwijs uitgegaan wordt van de juistheid van de verklaring van [naam 2] dat er met [naam zoon] ongeveer 6 klasgenoten de duinpan hadden verlaten, dan leidt dat nog niet tot het oordeel dat het toezicht onvoldoende was. Daarbij is van belang dat gesteld noch gebleken is dat [naam zoon] en de betreffende leerlingen gedurende langere tijd weg zijn geweest. Integendeel: aangenomen moet worden dat [naam zoon] slechts korte tijd is weggeweest nu vast staat dat [naam zoon] nog met zijn groepje heeft geluncht en het ongeval kort daarna heeft plaatsgevonden. In zoverre was er ook geen sprake van een situatie waarin de begeleiders extra alert hadden moeten zijn of waarin de afwezigheid van de kinderen eerder had moeten opvallen.

Van de zijde van [verzoekers] is nog aangevoerd dat extra voorzorgsmaatregelen genomen hadden moeten worden zoals het met linten, bordjes of paaltjes afzetten van de duinpan. Naar het oordeel van de rechtbank hadden deze maatregelen echter geen doel gediend nu voor de leerlingen en [naam zoon] voldoende duidelijk was wat wel en wat niet mocht. Het voert ook te ver om activiteiten zoals het uitje in een geheel afgeschermd gebied te laten plaatsvinden of met nog meer toezicht. Dat strookt niet met het karakter van een buitenactiviteit waar kinderen ook een zekere vrijheid moeten hebben om te spelen.

3.8.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Stichting Bravoo haar zorgplicht jegens [naam zoon] niet heeft geschonden. De verzoeken van [verzoekers] moeten dan ook worden afgewezen. ECLI:NL:RBZWB:2020:351