Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 241213 aansprakelijkheid basisschool; leerachterstand kind geen toerekenbare tekortkoming school

Hof Amsterdam 241213 aansprakelijkheid basisschool; leerachterstand kind geen toerekenbare tekortkoming school

3 Beoordeling
3.1
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.

3.1.1
[X], geboren op 1 september 1997, heeft vanaf het schooljaar 2001-2002 tot in het schooljaar 2008-2009 onderwijs gevolgd aan de basisschool met de naam Jan van Rijckenborghschool, welke school is gevestigd in Hilversum. Deze school valt onder de Stichting Scholen van het Rozenkruis.

3.1.2
De uitgangspunten van de Jan van Rijckenborghschool staan verwoord in hun schoolgids. In de versie van die gids van juli 2003 staat dat zielengroei en bescherming van de openheid van het kind centraal staan, alsmede dat het onderwijs zo wordt gegeven dat het kind zijn zielenopenheid behoudt en zo goed mogelijk wordt beschermd tegen invloeden die deze openheid teniet kunnen doen. De school kent geen jaarklassensysteem, zij werkt met combinatiegroepen.

3.1.3
De ontwikkeling van [X] en zijn gedrag thuis en op school hebben in de loop der jaren aanleiding gegeven tot bijzondere aandacht, als volgt:
- De Adviespraktijk voor kinderen met leer- en gedragsproblemen [Y] heeft [X] op 7 april 2004 op school geobserveerd. Voor de adviespraktijk was op school aanwezig [Z], psycholoog. Van de observatie is een verslag gemaakt. Daarin staat wat betreft het doel van de observatie onder meer: ”Ouders en school vragen zich af wat er met hem aan de hand is. School wil graag weten hoe [X] te begeleiden om zijn concentratie en motivatie te verbeteren.” Het verslag besluit met een advies.
- De school heeft [X] aangemeld bij het zogenoemde Zorgplatform en daartoe op 9 november 2004 een aanmeldingsformulier ingevuld.
- In maart 2005 heeft de school het bureau Eduniek ingeschakeld. Een medewerker van dit bureau, drs. [A] (klinisch pedagoog en geregistreerd GZ-psycholoog) heeft [X] in maart 2005 onderzocht en van haar bevindingen op 12 mei 2005 rapport en advies uitgebracht aan de school. Op 14 maart 2005 had een adviesgesprek plaats. Gesignaleerd werd NLD-achtige problematiek. NLD is de afkorting van ‘nonverbal learning disabilities’.
- De ouders hebben vervolgens een second opinion aangevraagd bij de Praktijk Kinderneuropsychologie te Waalre. Op 26 mei 2005 hebben [B] (kinderneuropsycholoog BIG) en [C] (kinderneuropsycholoog) rapport en advies uitgebracht. De onderzoekers concludeerden dat [X] zich mogelijk ontwikkelt richting een non-verbale leerstoornis (NLD). Bij de rapportage zijn begeleidingsrichtlijnen voor kinderen met NLD alsmede een wegwijzer voor docenten bij NLD gevoegd, beide van de hand van genoemde [B].
- Begin 2006 heeft de school naar aanleiding van een advies van de schoolbegeleidingsdienst en na overleg met de ouders [X] gemeld bij de psycholoog [D] (Praktijk [D]). Er heeft contact met de psycholoog plaatsgehad.
- Op 25 april 2008 heeft de school advies gevraagd aan de preventieve ambulante begeleiding van het regionaal expertisecentrum 4. [X] is vervolgens geobserveerd door de heer [E], medewerker van dit centrum. De observatie heeft geleid tot aanvullende advisering aan de school.
- Het Instituut voor: Bedrijven, Begeleiding, Beroepskeuze, Onderwijs & Schooladvies IBOS heeft [X] in februari 2009 op verzoek van zijn ouders pedagogisch en didactisch onderzocht. De medewerkers van dit instituut [F] (GZ-psycholoog/orthopedagoog) en [G] (GZ-psycholoog/orthopedagoog) hebben in februari 2009 rapport en advies uitgebracht. Zij hebben leerachterstand geconstateerd en geconcludeerd dat deze een systematische aanpak behoeft.
- [X] heeft vervolgens gedurende ongeveer negen maanden bijles gekregen. Het instituut IBOS heeft in januari 2010 geconstateerd dat [X] zijn achterstand had ingelopen.

3.1.4
[X] is door zijn ouders in de loop van het schooljaar 2008-2009 ingeschreven op een andere school waar hij na de meivakantie is gestart. Hij zat toen in groep 7.

3.1.5
In januari/februari 2009 wezen binnen de Jan van Rijckenborghschool de resultaten van het door de school toegepaste leerlingvolgsysteem van groep 7 uit dat [X] geen leerachterstand had (productie 1 conclusie van antwoord, pagina 10). Ook rechtvaardigden deze resultaten de verwachting dat hij door zou kunnen stromen naar een brede brugklas in het vervolgonderwijs. De school heeft een voorlopig VMBO-t advies gegeven.

3.1.6
De ouders verwijten de school dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens hen. [X] zou in de periode 2001-2009 een onderwijsachterstand hebben opgelopen die er niet althans minder had hoeven zijn, als de school had gepresteerd zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende school. De ouders hebben als gevolg van deze onderwijsachterstand zowel materiële als immateriële schade geleden, aldus hun stellingen in dit geding zoals door de rechtbank- in hoger beroep onomstreden- in rechtsoverweging 3 van haar vonnis verstaan, en zij vorderen dat de school deze schade vergoedt. In de kern komen hun verwijten aan de school erop neer dat de duidelijke, gestructureerde, vaste hand die [X] nodig heeft niet is geboden. Dit gedrag van de school hebben de ouders tevens als onrechtmatig aangemerkt.

3.1.7
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. 
De rechtbank heeft tot uitgangspunt gekozen dat het handelen van de school een tekortschieten of onrechtmatige daad oplevert jegens de ouders, als de school in ernstige mate is tekortgeschoten in het leveren van inspanningen die redelijkerwijs van haar mochten worden verwacht gelet op de concrete omstandigheden van het geval en de wettelijke verplichtingen zoals die in het schoolplan nader zijn geconcretiseerd (rechtsoverweging 4.2).
De rechtbank heeft niet aanvaard dat [X] een leerachterstand had, omdat de school die stelling gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat leerachterstand niet zonder meer wijst op tekortschieten of onrechtmatig handelen en die kwestie daarom verder laten rusten.
Het verwijt van de ouders aan de school dat zij de wettelijk vereiste voortgangsregistratie onvoldoende op orde had, heeft de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd verworpen onder verwijzing naar het leerlingendossier dat de school voor [X] had bijgehouden. Ook zag de rechtbank gelet op dit dossier ontoereikende grond om af te wijken van de wettelijke bewijslastverdeling. In dit verband heeft de rechtbank bovendien overwogen dat de ouders de school niet verwijten dat bij correcte verslaglegging en rapportage de gestelde leerachterstand eerder zou zijn ontdekt.
Na de constatering dat de school heeft gereageerd op de gedragsproblemen van [X] door het laten verrichten van onderzoek heeft de rechtbank vervolgens onder ogen gezien of de concrete adviezen die het onderzoek heeft opgeleverd, niet of niet voldoende door de school zijn uitgevoerd. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat de stellingen van de ouders onvoldoende inhouden om aan te nemen dat de school concrete adviezen niet (of niet juist) heeft geïmplementeerd. Daarbij heeft de rechtbank betrokken de kwestie of het klimaat dat de school blijkens haar doelstelling biedt voldoende aansluit bij hetgeen [X] nodig heeft. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat haar een terughoudend oordeel past omdat de vrijheid van onderwijs in het geding is. Ook als juist zou zijn dat de school te gemakkelijk heeft verondersteld dat zij [X] het juiste onderwijsklimaat kon bieden, is de school nog niet in ernstige mate tekortgeschoten in het leveren van de inspanningen die redelijkerwijs van haar mochten worden verwacht gelet op de concrete omstandigheden van het geval, aldus de rechtbank tot slot.

3.2
In hoger beroep zijn de ouders door middel van de door hen onder woorden gebrachte grieven tegen verschillende schakels van de motivering van de rechtbank opgekomen.
Bij de bespreking van deze grieven stelt het hof voorop dat de ouders geen grief hebben gericht tegen de door de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 van haar vonnis geformuleerde toetsingsmaatstaf. Deze dient dus ook het hof tot uitgangspunt.

3.3
De eerste grief stelt aan de orde dat de rechtbank had moeten vaststellen dat [X] een leerachterstand had opgelopen.
Blijkens de toelichting op deze grief gaat het de ouders erom dat de rechtbank niet in haar overwegingen heeft betrokken dat de school in de jaren 2004 en 2005 bij herhaling zelf leerachterstand heeft geconstateerd.
Deze grief moet worden verworpen omdat zij eraan voorbij ziet dat de rechtbank ook heeft overwogen dat leerachterstand niet zonder meer wijst op tekortschieten of onrechtmatig handelen. Dat oordeel is in hoger beroep verder onbestreden gebleven (terwijl -zoals hierna onder 3.10 zal worden geoordeeld- in hoger beroep evenmin voldoende is onderbouwd dat de gestelde leerachterstand het gevolg is van een tekortschieten of onrechtmatig handelen van de school). Dat betekent dat voor het hof uitgangspunt is dat de rechtbank de kwestie of [X] een leerachterstand had mocht laten rusten. Bij afzonderlijke bespreking van hun eerste grief hebben de ouders dan geen belang.
Ten overvloede voegt het hof hieraan nog toe dat het de ouders blijkens hun schadebegroting vooral gaat om de in 2009 geconstateerde leerachterstand. Uit de omstandigheid dat de school in 2004 dan wel 2005 leerachterstand zou hebben geconstateerd, kan geen althans ontoereikende steun worden geput voor de stelling dat [X] in 2009 leerachterstand had.
3.4
De tweede grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis.
Volgens de ouders heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat onvoldoende is onderbouwd dat de school is tekortgeschoten op het punt van verslaglegging.
In hun toelichting op deze grief klagen de ouders niet alleen over een tekort aan voortgangsregistratie maar ook over een tekort aan rapportage over de vorderingen van [X] aan hen.
Bij afzonderlijke bespreking van deze grief hebben de ouders naar het oordeel van het hof geen belang. Het hof brengt hier in herinnering dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 overwoog dat de ouders de school niet verwijten dat 
-bijvoorbeeld- bij correcte verslaglegging en rapportage de gestelde leerachterstand eerder zou zijn ontdekt. In de stellingen van de ouders in hoger beroep valt al evenmin te lezen dat een eventueel tekort aan voortgangsregistratie respectievelijk rapportage aan de ouders over de vorderingen van [X] op zichzelf reeds moet worden aangemerkt als oorzaak van de onderwijsachterstand van [X] die zij de school verwijten. Dat betekent dat die stellingen geen afzonderlijk onderzoek behoeven.
Dat de landelijke klachtencommissie voor het algemeen bijzonder onderwijs in haar uitspraak van 21 oktober 2009 een registratietekort heeft aangenomen, maakt het niet anders. De rechtbank heeft bovendien, de betwisting door de school in aanmerking genomen, met juistheid overwogen dat zij zonder inzage in het dossier dat de klachtencommissie ter beschikking had, niet de vrijheid had het oordeel van die commissie zonder meer te volgen.

3.5
De grieven drie tot en met zes lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Zij stellen vanuit verschillende invalshoeken aan de orde de vraag of het onderwijs dat de school aan [X] heeft gegeven, zozeer beneden de maat is geweest dat de school jegens de ouders schadeplichtig is geworden. 
Zij zijn gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.11 tot en met 4.14 van de rechtbank.
Het hof zal bij de bespreking van de grieven drie tot en met zes betrekken de toelichting op de tweede grief, voor zover deze vragen van gelijksoortige aard aan de orde stelt.
Het hof brengt in herinnering dat de rechtbank heeft geconstateerd dat de school [X] naar aanleiding van zijn gedragsproblemen heeft laten onderzoeken en dat de rechtbank haar motivering vervolgens heeft toegespitst op de vraag of de school de uitgebrachte adviezen naar behoren heeft uitgevoerd en de rol die het door de school nagestreefde onderwijsklimaat daarbij heeft gespeeld. Die keuze van de rechtbank wordt in hoger beroep op zichzelf niet bestreden.

3.6
Uit het schriftelijk materiaal dat partijen over en weer in het geding hebben gebracht komt het beeld naar voren dat het gedrag van [X] op school van meet af aan problemen heeft opgeleverd alsmede dat het niet gemakkelijk was om te achterhalen wat aan de gedragsproblematiek ten grondslag lag en wat daaraan kon worden gedaan.
Het gedrag van [X] heeft aandacht gehad. Vanaf 2001, het jaar dat [X] voor het eerst naar de basisschool ging, waren het de school en de ouders die zich inspanden om de voor [X] geschikte aanpak te vinden, vanaf 2004 werden bij herhaling externe deskundigen bij de problematiek betrokken, als onderzoeker dan wel als behandelaar. Daarbij ging het zowel om psychologische, pedagogische als didactische deskundigheid (remedial teaching).
Bij al die aandacht ligt het niet aanstonds voor de hand te veronderstellen dat de school ten opzichte van [X] wezenlijke steken heeft laten vallen. Ingeval de school echter ter zake dienende adviezen van de betrokken deskundigen zonder goede reden in de wind zou hebben geslagen, dan kan dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, rechtens schadeplichtigheid jegens de ouders opleveren.
3.7
De ouders hebben zich ter ondersteuning van hun stelling dat de school zonder goede grond advisering in de wind heeft geslagen in het bijzonder beroepen op onderstaande drie rapporten en de advisering die daarvan deel zou uitmaken.

3.7.1
Het rapport van de Adviespraktijk voor kinderen met leer- en gedragsproblemen [Y] uit 2004 besluit met het advies:

. Van [X] kan niet dezelfde zelfstandigheid verwacht worden als van een gemiddeld kind. Hij heeft een strak keurslijf nodig om tot werken te komen. De leerkracht geeft aan dat het wat lezen en schrijven betreft belangrijk is dat [X] veel oefent. Een werkblad op zijn tafeltje, waarop de taken van bijvoorbeeld de ochtend staan, geeft een directere impuls dan wanneer [X] zelfstandig de taken van het bord over moet nemen. Op die werkkaart kan per taak een krul verdiend worden wanneer het af is. Drie krullen (bijvoorbeeld) betekent dat hij een stickertje of een voor hem leuke activiteit of iets dergelijks verdiend heeft. Deze aanpak betekent wel een tijdsinvestering van de keerkracht.
. Een heen-en-weer-schriftje tussen thuis en school houdt de vinger aan de pols, zonder dat er steeds een gesprek plaats hoeft te vinden. De werkkaarten kunnen in het heen-en-weer-schriftje mee naar huis. Het is belangrijk dat school en thuis op elkaar aansluiten en van elkaar weten hoe het gaat, opdat [X] minder ontsnappingsmogelijkheden heeft.
. Een rustige, eigen werkplek wanneer hij zelfstandig moet werken helpt hem minder afgeleid te zijn door de andere kinderen in een tafelgroepje. Een plekje dichter bij de leerkracht wordt geadviseerd zodat [X] wat meer onder het oog van de leerkracht is.
. Probeer de taken kort en uitdagend te houden voor [X]. Directe en krachtige feedback is noodzakelijk om gewenst gedrag te versterken en ongewenst gedrag te laten verminderen. Geadviseerd wordt om zes weken nadat dit handelingsplan in werking is getreden een evaluatiegesprek te houden met school en ouders.
3.7.2
Het rapport van Eduniek van mei 2005 besluit met een tekst met de kop ‘Conclusie en advies’. Deze tekst bevat een samenvatting van de diagnostische bevindingen, onder meer:

Deze gegevens, gecombineerd met de observaties en opmerkingen die in de laatste jaren gemaakt zijn, maken duidelijk dat [X] vaak druk gedrag vertoont, moeite heeft zich in drukke situaties te concentreren, erg afhankelijk is van de aanwezigheid van een volwassene dichtbij zijn werk en regelmatig gebruik lijkt te maken van wat de omgeving hem aan verduidelijking kan bieden na de gegeven instructie.
Op grond van deze gegevens lijkt de diagnose ADHD niet de meest voor de hand liggende diagnose, maar kan men beter spreken van NLD-achtige problematiek. EDUNIEK geeft geen duidelijker diagnose af dan deze omschrijving, maar een neuropsychologisch onderzoek kan de hypothese NLD bevestigen of ontkennen.
Concrete handelingsadviezen bevat het rapport van Eduniek verder niet.
3.7.3
Het rapport van de Praktijk Kinderneuropsychologie te Waalre uit 2005 besluit eveneens met een tekst met de kop ‘Conclusie en advies’. Daarin staat onder meer:

NLD houdt in dat [X] informatie het best verwerkt en onthoudt via het auditief-verbale kanaal (horen-zeggen) en dat hij dit kanaal gebruikt als compensatie voor de moeizame verwerking in het visuo-constructieve kanaal (zien-doen). [X] heeft moeite om visuele informatie te onthouden en logisch te beredeneren. Daarnaast zijn er problemen in de zelfstandige werkhouding; [X] kan zijn omgeving, zijn gedrag en zijn opdrachten onvoldoende inkaderen en structureren, waarbij hij ook erg gevoelig lijkt te zijn voor prikkels. Alles komt bij hem binnen en vraagt om een reactie. Hij wordt qua gedrag druk/clownesk en in het werken zal het hem niet lukken zelfstandig tot een adequate werkaanpak te komen. Hij kan echter wel meegaan in andermans kaders, met rustiger en taakgerichter gedrag als gevolg. Hierdoor zal hij in de klas snel afgeleid zijn en moeilijk kunnen werken zonder extra aansturing, terwijl hij 1-op-1 (…) beter kan werken: op deze momenten is de omgeving optimaal voor hem ingericht. Rustig, geen prikkels, individuele aansturing, duidelijke regels en inkadering. Probeer de thuis- en klassensituatie ook zo in te richten. Rust, Reinheid en Regelmaat. Biedt maximale structuur; deel elke dag voorspelbaar (dus hetzelfde) in. [X] is een jongen die meer regels en duidelijkheid nodig heeft dan andere kinderen; dit helpt hem zijn gedrag in te kaderen. Biedt ook niet teveel keuzes, maar stel “zo is het en niet anders”. Verwoord de regels helder en duidelijk, verwacht niet dat hij ze zelf uit de omgeving oppikt. Maak ook duidelijk wat de consequenties zijn als hij ze breekt; wees hierin zeer consequent! Herhaal de regels geregeld, zeker voorafgaand aan een situatie waarin probleemgedrag te verwachten is. Doe dit op een rustig moment op een prikkelarme plek. Plaats [X] in de klas op een plek waar hij direct bereikbaar is voor de leerkracht, zet hem vooraan en naast de (kale) muur. Zijn huidige plek bij het raam levert teveel afleiding op. Creëer een prikkelarme omgeving waar hij werkt (in de klas en huiswerk thuis), zonder afleiders. Houdt er rekening mee dat als we [X] aanspreken, wij slechts één van de vele prikkels zijn. Zorg dat onze prikkel het sterkste binnenkomt, door met zijn naam te beginnen, om oogcontact te vragen of hem even aan te tikken. Neem hem in drukke situaties even apart om hem aan te spreken, om de afleiding te beperken.
NLD heeft enkele consequenties voor de didactische aanpak en de aanpak thuis. Door informatie op onderstaande manier aan te bieden en te verwerken, maakt [X] gebruik van zijn sterke punten (taal) om zijn zwakke punten (zien en doen) te compenseren.
1. [X] dient bij voorkeur verbaal aangesproken en gestimuleerd te worden. Dit is zijn hoofdingang. Lesstof dient verbaal te zijn. Hij is het meest gebaat bij de ouderwetse, klassikale manier van leren: verhalend vertellen, tafels opnoemen of zingen, etc. Uitleg snapt hij beter als hij luistert dan wanneer hij in een boekje kijkt. [X] leert beter uit zijn hoofd (rijtjes) dan inzichtelijk.
2. Specifiek geldt voor verbale leerstof het volgende. Zorg allereerst dat [X] alert is (horen en luisteren zijn bij [X] niet hetzelfde): noem zijn naam, raak hem even aan of vraag om oogcontact. Herhaal minimaal twee keer en maak gebruik van associatief leervermogen: ezelsbruggetjes, in context plaatsen, koppelen aan al bekende informatie.
3. Voor visuele leerstof geldt: “Eerst het praatje en dan het plaatje”: introduceer de stof verbaal, biedt dan het materiaal aan (ondersteun wat hij ziet met taal) en laat hem zelf actief verwoorden wat hij ziet. Verder: vermijd en versimpel visueel materiaal zoveel mogelijk. Zorg voor visueel rustig en zakelijk materiaal (geen afleidende plaatjes in boek of op bord); dit leidt hem niet alleen af, hij krijgt er ook geen rip op/inzicht in. Gebruik afdekbladen, kopieer plaatjes weg uit (reken)boeken.
4. Voor het handelen geldt: verbale introductie van de deelhandelingen, al pratend voordoen, samen doen, nadoen. Verder geldt “Eis bewijs!” Hij is verbaal vaardig genoeg om de indruk te wekken dat hij iets onder de knie heeft, terwijl uit zijn handelen het tegendeel kan blijken. ‘Weten’(kunnen vertellen) en ‘toepassen’ (doen) lopen bij NLD niet synchroon. Instructies kan hij begrijpen en nazeggen, zonder dat hij de taak kan uitvoeren. Er is dan geen sprake van onwil of een gebrek aan motivatie.
5. Voor het rekenonderwijs geldt dat de nadruk moet liggen op regels leren en rijtjes oefenen, met concreet en visueel rustig en overzichtelijk materiaal. [X] heeft geen baat bij visuele en realistische methodes, voor het leren rekenen moet gebruik gemaakt worden van zijn sterke kant (uit het hoofd leren). Regels stampen, rijtjes oefenen, tafels zingen, één methode consequent leren toepassen, plaats sommen onder elkaar (…). 
6. Voor de werkhouding geldt naast bovenstaande over prikkelarme omgeving, duidelijke regels en inkadering het volgende: help [X] een taak op te starten door hem begin en einde aan te wijzen, door te controleren of hij niet alleen weet wat te doen maar ook hoe en door de deelhandelingen met hem door te spreken. Leer [X] aan verbaal stappenplan aan waarmee hij zich door taken heen kan praten (…). Laat hem geen twee dingen tegelijk doen, richt zijn aandacht op één stap tegelijk.
7. Gebruik thuis ook talige stappenplannen om taken (bv. het ochtendritueel) te structureren: zet stapsgewijs in taal onder elkaar wat hij wanneer moet doen. Zorg voor een externe prikkel die hem laat weten wanneer de volgende stap aan de beurt is (bv. een wekker). Leer hem van zo’n schema gebruik te maken, maar houdt er rekening mee dat het aanleren hiervan een lang proces is.
Verder besluit het rapport met een aantal suggesties van meer algemene aard zoals de manier waarop de school zich aanvullend zou kunnen informeren over NLD.
3.8
Wat betreft de reacties van de school is in het bijzonder het volgende kenbaar uit de stukken.

3.8.1.
In de brief van 8 april 2005 van de leerkracht aan de ouders staat, onder verwijzing naar een eerder overleg van de school, de ouders en de pedagoog/psycholoog mevrouw [A], dat het belangrijk is dat de officiële diagnose wordt gesteld dat [X] lijdt aan NLD, dat het op dat moment voor de school nog vaag is maar dat het wel verhelderend is om erover te lezen.
In het stuk over de leerresultaten tot 20 mei 2005 staat dat gezien wordt dat [X] gebaat is bij een heel duidelijke structuur en dat het van belang is om goede handelingsadviezen te krijgen voor school en thuis.
In de verslaglegging gedateerd november 2005 staat dat [X] in de klas een eigen “kantoor” heeft. Dat is zijn werkplek. Daar ligt alles wat hij nodig heeft om te kunnen werken overzichtelijk opgeborgen. Deze werkplek is verder zo leeg en rustig mogelijk gehouden. Verder wordt vermeld dat het rekenwerk van [X] voor hem wordt gekopieerd met weglating van de afbeeldingen en dat hij rechtstreeks in dit werkboekje werkt. Voor de tafels van vermenigvuldiging heeft hij ook een eigen werkboekje. De school spreekt de hoop uit dat [X] zich door zijn overzichtelijke werkplek en het ontbreken van dingen in zijn directe omgeving die hem kunnen afleiden, beter zal kunnen concentreren op zijn taken. Verder maakt de leerkracht er melding van dat hij de lijnen met [X] kort houdt.
In de verslaglegging gedateerd maart 2006 staat dat de werkplek die voor [X] is ingericht hem lijkt te helpen zich te concentreren op het werk. Ook in de tekst met het opschrift “Gespreksvoorbereiding” wordt vermeld dat een duidelijke vaste structuur rust geeft en het werktempo en de concentratie van [X] bevordert. In periodes dat de structuur van de dag verandert (bijvoorbeeld in de musical-tijd,) gaat het minder goed. Met die probleemsituatie wordt omgegaan door, onder meer, het consequent hanteren van regels en afspraken.
In de verslaglegging van november 2006 meldt de leerkracht dat hij [X] zoveel mogelijk feedback geeft. [X] werkt met rekenen op aangepaste kopieën zonder plaatjes en extra sommen.
In een stuk gedateerd maart 2007 wordt melding gemaakt van storend gedrag van [X] tijdens de lessen handvaardigheid. Verder wordt onder woorden gebracht dat van belang is dat [X] een eigen plaats krijgt waar hij niet wordt afgeleid, dat de opdracht expliciet aan hem wordt verteld en dat na de les wordt teruggekoppeld.
Van de verslaglegging gedateerd maart 2008 bestaan twee verschillende versies. In beide staat dat [X] meestal op zijn eigen werkplek werkt waar hij zich beter kan concentreren. In één van beide staat dat de leerkracht probeert [X] zoveel mogelijk feedback te geven op zijn gedrag, dat het nodig is om consequent en duidelijk te zijn voor [X] alsmede dat bij het rekenen [X] werkt met kopieën waar vrijwel alle plaatjes en extra sommen zijn weggelaten. In de andere versie staat dat [X] in veel opzichten een strakke structuur nodig heeft en dat dit veel vraagt van allen die hem begeleiden.
In de verslaglegging over het schooljaar 2008/2009 valt onder het kopje “Oudergesprek” te lezen dat [X] opdrachten niet heel goed oppakt. Hij moet hierin goed worden begeleid: nog even vragen wat hij ook alweer moest doen en zeggen dat dan moet beginnen. Ook wordt vermeld dat steeds moet worden gecontroleerd dat [X] aandacht schenkt aan wat hij doet omdat hij geneigd is om zomaar iets in te vullen.

3.8.2
Onbestreden is verder gebleven dat medewerkers van de school zich naar aanleiding van de rapportage van Praktijk Kinderneuropsychologie te Waalre uit 2005 hebben verdiept in de NLD-problematiek en dat informatie daarover ten behoeve van de leerkrachten van [X] beschikbaar was.

3.9
Hetgeen is bekend geworden over de handelwijze van de school naar aanleiding van de handelingsadviezen met betrekking tot [X] treft niet als inadequaat of onvoldoende, gelet op het samenstel aan adviezen dat in de loop van de jaren 2004 en 2005 is gegeven. Dat geldt te meer als wordt bedacht dat de school zich had te bewegen binnen de haar gegeven mogelijkheden en de school zich mocht laten leiden door het onderwijsklimaat dat zij beoogde te bewerkstelligen. In de verslaglegging wordt op een reeks van plaatsen melding gemaakt van de bijzondere aandacht die [X] blijkens de adviezen toentertijd nodig had, zulks in overeenstemming met de gegeven adviezen. Zo valt op dat werd gewerkt vanuit het besef dat [X] structuur behoefde, dat [X] veel feedback heeft gekregen, dat voor [X] een eigen rustige werkplek is gerealiseerd en dat het rekenonderwijs is gegeven aan de hand van kopieën waaruit de plaatjes zijn weggelaten.

3.10
Hetgeen de ouders hebben betoogd is te weinig precies om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat de school desalniettemin in ernstige mate tekortgeschoten zou zijn dan wel onrechtmatig zou hebben gehandeld door de gegeven adviezen niet ter harte te nemen.
Om te beginnen zijn de stellingen van de ouders slechts relevant voor zover ze betrekking hebben op de periode die ligt na de gegeven adviezen. De stellingen maken verder in het bijzonder onvoldoende concreet duidelijk wat de school nog meer had moeten doen dan zij gedaan heeft en dat door het ontbreken daarvan de handelwijze van de school als ernstig beneden de maat zou moeten worden gekwalificeerd. Als gevolg daarvan is ook onvoldoende duidelijk of de gedragingen van de school de leerachterstand die in 2009 zou zijn geconstateerd, heeft veroorzaakt.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gedragsproblematiek van [X] er nu eenmaal was en dat alleen al om die reden leerachterstand op de loer lag.

3.11
Resteert de vraag of de school er verstandig aan had gedaan om uit eigen beweging de ouders aan te raden een andere school voor [X] te zoeken met een beter bij hem passend onderwijsklimaat.
In de eerste plaats heeft ook hier te gelden dat niet vastgesteld is kunnen worden dat de school de gegeven adviezen ontoereikend ter harte heeft genomen, zodat het hof ermee rekening heeft te houden dat de school alleen al daarom een dergelijke aanbeveling niet behoefde te doen. Daarbij komt dat de ouders gelet op de inhoud van de schoolgids moeten hebben geweten van het schoolklimaat dat de school nastreefde. Dat betekent dat het ook op hun weg lag zich na de gegeven, ook aan hen bekende adviezen er zich rekenschap van te geven of [X] op deze school op zijn plaats was. Al met al is er onvoldoende grond om in dit opzicht aansprakelijkheid van de school te aanvaarden.

3.12
De grieven 3 tot en met 6 falen. 
De grieven 7 en 8 behoeven geen afzonderlijke bespreking meer. Zij stellen geen nieuwe vragen aan de orde. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De ouders zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel. ECLI:NL:GHAMS:2013:4787