Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 161215 verdenking seksueel misbruik door medeleerlingen op basisschool; geen schending zorgplicht; vordering op basisschool afgewezen

Rb Noord-Holland 161215 verdenking seksueel misbruik door medeleerlingen op basisschool; geen schending zorgplicht; vordering op basisschool afgewezen


3 De vordering

3.1.
[eiseres] vordert (samengevat) dat de kantonrechter:
I voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de gevolgen van het seksueel misbruik van 17 oktober 2013 en verplicht is de hierdoor veroorzaakte, geleden en nog te lijden, materiële en immateriële schade aan [eiseres] te vergoeden;
II [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 11.704,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, ter zake van materiële en immateriële schade die [eiseres] ten gevolge van het misbruik lijdt, te vermeerderen met wettelijke rente;
III [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te verhogen met wettelijke rente.

3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [de basisschool] de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. In plaats van adequaat op te treden tegen het grensoverschrijdend gedrag dan wel seksueel misbruik dat zowel [de minderjarige] als [eiseres] herhaaldelijk bij haar leerkracht en directeur hebben gemeld, heeft de directeur [eiseres] verordonneerd daarover te zwijgen. Dit terwijl de school in het gesprek van 26 maart 2014 heeft erkend dat van seksueel misbruik sprake is geweest. [gedaagde] is op grond van de artikelen 6:162, 6:170, 6:171 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor de schade die [de minderjarige] door het misbruik lijdt. Deze bestaat uit € 50,00 als vergoeding van materiële schade en € 11.654,00 aan immateriële schade. Uit een rapport van de kinderombudsman blijkt dat [de basisschool] wel vaker steken laat vallen wat betreft de veiligheid van leerlingen op school.

4 Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist dat zij de op haar rustende zorgplicht om voor een veilige leeromgeving te zorgen op [de basisschool] heeft geschonden. [gedaagde] voert aan – samengevat – dat de stelling dat [de minderjarige] onder schooltijd in het toilet seksueel is misbruikt, slechts is gebaseerd op de verklaring van [de minderjarige] zelf. Er is niet objectief vastgesteld dat het misbruik ook daadwerkelijk heeft plaats gehad. De leerlingen die [de minderjarige] heeft beschuldigd van het misbruik hebben allen ontkend. [gedaagde] betwist daarom dat het mogelijke misbruik op school, onder schooltijd en door toedoen van een of meer medeleerling(en) is gebeurd. De omstandigheid dat de school maatregelen heeft getroffen om het toezicht op toiletbezoek van leerlingen overzichtelijk te maken, houdt niet de erkenning in dat het misbruik daadwerkelijk is voorgevallen. De school heeft de klacht van [eiseres] serieus genomen, en passende maatregelen getroffen. Op verzoek van [eiseres] heeft [gedaagde] geen ruchtbaarheid aan de klacht gegeven, zodat [eiseres] de school ten onrechte het verwijt maakt dat de school de melding heeft willen verdoezelen.

5 De beoordeling

5.1.
In reactie op het ter zitting gevoerde verweer van [gedaagde] dat [eiseres] geen zelfstandig recht op schadevergoeding heeft, heeft [eiseres] erkend dat zijzelf geen vordering op [gedaagde] heeft. Voor zover de vordering is gericht op veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres] , zal deze derhalve worden afgewezen.

5.2.
Voor zover [eiseres] de procedure voert als wettelijke vertegenwoordiger van [de minderjarige] is op grond van het bepaalde in artikel 1:253k juncto 1:349 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een machtiging van de kantonrechter vereist. [eiseres] heeft tijdens deze procedure een verzoek ingediend om haar alsnog de machtiging te verlenen. Aangezien de kantonrechter de machtiging op 9 december 2015 heeft verleend, is [eiseres] ontvankelijk namens [de minderjarige] onderhavige procedure te voeren.

5.3.
Voor wat betreft de vraag of [de minderjarige] recht heeft op schadevergoeding overweegt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat [de minderjarige] op 18 oktober 2013 is onderzocht op de afdeling kindergeneeskunde van het Kennemer Gasthuis te Haarlem . Daarbij is door [de minderjarige] en [eiseres] gezegd dat [de minderjarige] op school seksueel is misbruikt, zoals blijkt uit de anamnese die de kinderarts weergeeft in de verwijsbrief naar de Forensische Kinderpoli te Utrecht. In de anamnese is evenwel slechts weergegeven wat [de minderjarige] en [eiseres] de kinderarts bij het onderzoek hebben aangegeven. Waar de kinderarts in de brief onder diagnose schrijft dat sprake is van een verdenking van seksueel misbruik, is de verwijsbrief op zichzelf onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat [de minderjarige] daadwerkelijk seksueel is misbruikt.

5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] haar stellingen tegenover de gemotiveerde betwistingen van [gedaagde] ook voor het overige onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft [eiseres] tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] geen enkel ander stuk in het geding gebracht waaruit kan volgen dat het misbruik werkelijk heeft plaatsgehad. [eiseres] heeft verzuimd stukken in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid dat [de minderjarige] inderdaad voor onderzoek in de Forensische Kinderpoli te Utrecht is geweest, en wat de artsen van de Forensische Kinderpoli hebben geconstateerd. Dat de school maatregelen heeft getroffen nadat [eiseres] had aangegeven dat [de minderjarige] op school seksueel zou zijn misbruikt, acht de kantonrechter logisch, en valt evenmin aan te merken als een bevestiging of erkenning van het misbruik. Voorts behelst het gespreksverslag van mr. Wolf van de bespreking van 26 maart 2014 op het politiebureau te Haarlem niet de erkenning van [de directeur] dat [de minderjarige] in de school seksueel is misbruikt. Het gespreksverslag van de hand van mr. Wolf is ook nooit door [gedaagde] bevestigd. Met hetgeen [eiseres] overigens naar voren heeft gebracht – en is weersproken door [gedaagde] - , is niet komen vast te staan dat [gedaagde] jegens [de minderjarige] haar zorgplicht heeft geschonden. Immers is niet komen vast te staan dat [de minderjarige] seksueel is misbruikt, of dat in school zou zijn gebeurd, en wie [de minderjarige] dan zou hebben misbruikt.

5.5.
De conclusie is dat de vordering ongegrond is en mitsdien moet worden afgewezen. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, hoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van wat in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden. ECLI:NL:RBNHO:2015:11921