Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 020311 is tijdig geklaagd over gebreken bij de behandelovereenkomst?

Rb Zwolle 020311 is tijdig geklaagd over gebreken bij de behandelovereenkomst?
2.1.  [eiseres] heeft in de periode van 1984 tot 2006 als patiënte ingeschreven gestaan bij de tandartspraktijk van [gedaagde sub 1]. In die periode vond geregeld controle en behandeling plaats en werden zo nu en dan röntgenfoto's gemaakt.

2.2.  Op 29 oktober 2006 heeft [eiseres] zich voor een weekendconsult wegens pijnklachten gewend tot tandarts [A] van tandartspraktijk [adres] te [woonplaats]. [A] nam de praktijk van [gedaagde sub 1] waar in het kader van een op dat moment bestaande waarnemingsregeling. Bij het consult sprak [A] zijn bezorgdheid uit over het gebit van [eiseres]. Volgens hem waren diverse ingrepen nodig om het gebit te herstellen.

2.3.  [eiseres] heeft een second opinion ingewonnen bij tandarts [B] te [woonplaats].

2.4.  In november 2006 heeft [eiseres] gebeld met de assistente van [gedaagde sub 1] en medegedeeld dat zij en haar echtgenoot zouden overstappen naar [A]. Diezelfde dag ontving zij haar medisch dossier in de brievenbus.

2.5.  Op 28 november 2006 heeft [A] een behandelingsplan en kostenbegroting opgesteld.

2.6.  Vanaf januari 2007 heeft [eiseres] diverse behandelingen ondergaan bij [A]. Voorts is zij behandeld door tandarts [C] te [woonplaats] en tandarts [D] te [woonplaats].

2.7.  In zijn brief aan [eiseres] van 27 mei 2008 heeft [C] geschreven:

"(...)
Bijgevoegd kopieën van de terugrapportage aan uw huidige tandarts naar aanleiding van de door ons uitgevoerde behandelingen.
Voorafgaande aan de behandelingen bleken enkele elementen niet optimaal behandeld te zijn in het verleden.
Cariës heeft ook een element zodanig ondermijnd dat behoud niet meer mogelijk bleek.
(...)"

2.8.  Op verzoek van [eiseres] heeft [E], werkzaam als tandarts en als tandheelkundig adviseur verbonden aan het Tandheelkundig adviesbureau BNB te [woonplaats], "een haalbaarheidsonderzoek" uitgevoerd betreffende de behandeling van het gebit van [eiseres] door [gedaagde sub 1]. In zijn brief van 6 juni 2008 heeft [E] naar aanleiding van dit onderzoek geschreven:

"(...)
Ik ben na bestudering van de mij ter beschikking gestelde gegevens tot de conclusie gekomen dat dit een haalbare zaak is.

Ik zal de tandheelkundige feiten en argumenten die ten grondslag liggen aan mijn conclusies kort beschrijven. Het röntgendossier is onoverzichtelijk. De röntgenfoto's zijn niet altijd van een datum voorzien. Wel is op de röntgenfoto's te zien dat de vullingen van een slechte kwaliteit zijn. Hier en daar maken ze bijvoorbeeld een goede mondhygiëne middels flossen wegens "overhangen" onmogelijk. In de periode tussen 1995 en 2005 zijn verder op de röntgenfoto's elementen met cariës te zien die daarna blijkens het dossier en de röntgenfoto's van latere datum niet behandeld zijn. Ook op de grote röntgenfoto zijn elementen met lekkende vullingen en cariës te zien. Zonodig kan dat in een later stadium per element concreet beschreven worden.

Mijn conclusie is dan ook dat het aantoonbaar is dat er in geval van [eiseres] sprake is geweest van een slechte restauratieve zorg. [eiseres] is niet zorgvuldig en adequaat behandeld. Zij is niet behandeld zoals van een redelijk handelende en redelijk bekwame tandarts verwacht mocht worden.
(...)"

2.9.  In zijn brief van 15 juli 2008 heeft [E] zijn conclusie als volgt nader onderbouwd:

"(...)
Volgens het dossier worden diverse elementen herhaaldelijk gevuld: een tweevlaks hier en een tweevlaks daar. Er is geen sprake van een adequate en volledige aanpak van het cariësprobleem per element en in het algemeen.

Op de röntgenfoto's is te zien dat de endo's in de elementen 26, 36 en 46 niet adequaat zijn. Herbehandeling is dan ook noodzakelijk. Zie bijvoorbeeld element 46 op de röntgenfoto van 2008: herbehandeling endo, opbouw en kroon is nodig.

Bij de elementen 14,34 en 44 volgt er geen adequate reactie op aanwezige cariës. De restauratie is niet lege artis. Bijvoorbeeld element 34, zie röntgenfoto 2001. Een tweevlaksvulling (kosten ± EUR 40,-) zou passend geweest zijn. Door het uitblijven van deze behandeling was in 2007 een endo, opbouw en kroon noodzakelijk. Afgezien van de pijn en het ongemak waren de kosten in 2007 ± 920,-.

Door de inadequate behandeling is er mijns inziens schade opgetreden. De schade bestaat uit pijn, ongemak, behandelingen en extra kosten.

De volgende tandheelkundige ingrepen zijn noodzakelijk om alsnog te voorzien in een goede gebitsfunctie en zouden voor een aanzienlijk deel onnodig zijn geweest bij een goede tandheelkundige zorg.

Quadrant    elementen/behandeling    Kosten:
Rechts boven:    3 implantaten + kronen    zie begroting
Rechts onder:    46: 1x endo, opbouw en kroon  EUR 1000,-
44: vulling      EUR 50,-
Links onder    3x endo, opbouw en kroon    EUR 3000,-
Links boven    3x endo, opbouw en kroon    EUR 3000,-
Pm: fronttanden    vullingen.
(...)"
2.10.  Bij brief van 2 juli 2008 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Bij uitblijven van een reactie heeft zij bij brief van
6 augustus 2008 een aanmaning verzonden aan [gedaagde sub 1].

2.11.  [gedaagde sub 1] is bij VVAA verzekerd voor beroepsaansprakelijkheid.

2.12.  VVAA heeft [eiseres] EUR 2.000,00 uitgekeerd ter vergoeding van door haar geleden materiële en immateriële schade. Daarnaast heeft zij EUR 600,00 uitgekeerd vanwege door [eiseres] ingewonnen tandheelkundige adviezen.

3.  Het geschil
3.1.  [eiseres] vordert na wijziging van eis:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten bij de tandheelkundige behandeling van [eiseres] en jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld,
- [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot vergoeding van materiële en immateriële schade die [eiseres] daardoor lijdt en geleden heeft, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover,
- [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om als voorschot op de door [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres] verschuldigde schadevergoeding een bedrag te betalen van EUR 10.000,00,
- [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen de door [eiseres] gemaakte en nog niet vergoede buitengerechtelijke kosten aan [eiseres] te vergoeden ter hoogte van
EUR 4.731,80 dan wel ter hoogte van een door de rechtbank nader te bepalen bedrag, alsmede [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen aan [eiseres] een bedrag van
EUR 300,00 te betalen in verband met de kosten verbonden aan het advies van de heer [E] d.d. 6 april 2010, te vermeerderen met de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de datum van de dagvaarding en over de nota van
EUR 300,00 vanaf 20 april 2010,
- te bepalen dat [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres], in geval de belastingdienst het bedrag of enig deel daarvan dat [gedaagde sub 1] c.s. uit hoofde van het te vellen vonnis als schadevergoeding dienen te betalen zou belasten met (inkomsten)belasting en/of premieheffing, op het eerste verzoek van [eiseres] aan haar de te betalen belasting zullen vergoeden, althans voor en namens eiseres aan de belastingdienst en/of de uitvoeringsinstelling zullen betalen met de bevoegdheid voor [gedaagde sub 1] c.s. - op naam van [eiseres], maar op kosten van [gedaagde sub 1] c.s. - het standpunt van de belastingdienst tot in hoogste instantie in rechte te bestrijden,
- [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure.

3.2.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
De klachtplicht

4.1.  De rechtbank zal het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] c.s. eerst bespreken. Dit verweer houdt in dat [eiseres] niet binnen bekwame tijd als bedoeld in artikel 6:89 BW heeft geklaagd omdat zij reeds in oktober 2006 kennis heeft genomen van de bevindingen van [A] en zij [gedaagde sub 1] pas in oktober 2008 aansprakelijk heeft gesteld.

4.2.  [eiseres] heeft hiertegen allereerst aangevoerd dat [gedaagde sub 1] c.s. het recht heeft verspeeld om een beroep te doen op artikel 6:89 BW omdat aansprakelijkheid bij brief van 24 maart 2009 (productie 26 bij de dagvaarding) voor in ieder geval een deel van de tekortkomingen is erkend. De rechtbank gaat voorbij aan dit standpunt, reeds omdat naar haar oordeel niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] aansprakelijkheid heeft erkend. In de brief van 24 maart 2009, afkomstig van VVAA en gericht aan de gemachtigde van [eiseres], worden de bevindingen van de door VVAA geraadpleegde medisch adviseur uiteen gezet en wordt het voorstel gedaan tot betaling van EUR 2.000,00. De rechtbank leest in deze brief geen erkenning van aansprakelijkheid door of zijdens [gedaagde sub 1]. Ook aan de enkele omstandigheid dat in de brief een voorstel wordt gedaan tot betaling van een geldsom, en uiteindelijk ook een betaling is verricht, kan [eiseres] geen erkenning van aansprakelijkheid door [gedaagde sub 1] ontlenen, zeker niet nu [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat dit is geschied in het kader van de poging tot het treffen van een minnelijke regeling.

4.3.  [eiseres] heeft verder betoogd dat artikel 6:89 BW niet van toepassing is op situaties als de onderhavige. Ook dit betoog moet worden verworpen. In een contractuele relatie als in het voorliggende geval ([gedaagde sub 1] handelde als tandarts uit hoofde van een met [eiseres] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst) vallen de werkzaamheden van een tandarts aan te merken als het verrichten van een "prestatie" als bedoeld in artikel 6:89 BW. Hieruit volgt dat [eiseres] in beginsel binnen bekwame tijd na ontdekking van de door haar gestelde gebrekkigheid van de prestatie bij [gedaagde sub 1] diende te protesteren. Anders dan [eiseres] in dit verband heeft betoogd staat artikel 7:463 BW, en de achterliggende ratio van deze bepaling, hieraan niet in de weg. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:89 BW wordt de aansprakelijkheid van de hulpverlener immers niet uitgesloten of beperkt, maar is sprake van rechtsverlies bij niet tijdig protesteren. Bovendien heeft ook in dit soort situaties de schuldenaar er belang bij dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar mededeelt.
Het voorgaande sluit evenwel niet uit dat de aan de ratio van artikel 7:463 BW ten grondslag liggende belangen van leven en gezondheid die bij geneeskundige verrichtingen betrokken zijn en de overwichtspositie die medische beroepsbeoefenaren daarbij als regel innemen, in verband met de concrete omstandigheden van het geval nog een rol kunnen spelen bij de uitleg van het vereiste van bekwame tijd als genoemd in artikel 6:89 BW. Dit vereiste komt hierna aan de orde.

4.4.  Voor de beantwoording van de vraag of [eiseres] aan de klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft voldaan, dient eerst te worden vastgesteld wanneer [eiseres] wordt geacht de vermeende gebrekkige prestatie van [gedaagde sub 1] te hebben ontdekt.
Onder verwijzing naar de verjaringstermijn in medische aansprakelijkheidszaken, stelt [eiseres] zich op het standpunt dat de termijn van artikel 6:89 BW eerst is aangevangen op het moment dat zij bekend is geworden met de uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek omdat zij toen pas voldoende zekerheid had dat haar letsel veroorzaakt is door tekortschieten van [gedaagde sub 1]. Artikel 6:89 BW neemt evenwel als uitgangspunt dat een schuldeiser over een gebrek in de prestatie dient te klagen binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt, of redelijkerwijze had moeten ontdekken. Er wordt, anders dan bij de regeling omtrent verjaring in zaken van medische aansprakelijkheid, derhalve geen aansluiting gezocht bij het moment waarop met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor het letsel is ontstaan.
Vast staat voorts dat [eiseres] in oktober 2006 van [A] heeft vernomen dat hij bezorgd was over haar gebit en dat voor herstel van het gebit diverse ingrepen nodig waren. Naar eigen stelling van [eiseres] kwam [B], bij wie zij - zo leidt de rechtbank uit de stukken af - eind 2006 een second opinion heeft ingewonnen, tot eenzelfde conclusie. Nu [eiseres] derhalve in ieder geval eind 2006 bekend is geworden met de slechte toestand van haar gebit, neemt de rechtbank aan dat reeds op dat moment de termijn van artikel 6:89 BW is gaan lopen. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] immers vanaf dat moment hetzij wist dat de slechte toestand van haar gebit mogelijk verband hield met de prestatie van [gedaagde sub 1], hetzij van haar een onderzoek naar de oorzaak van die slechte toestand mocht worden verwacht, waaruit volgt dat zij in ieder geval eind 2006 ermee bekend behoorde te zijn dat mogelijk sprake was van een gebrekkige prestatie van [gedaagde sub 1].

4.5.  Vervolgens dient te worden nagegaan op welk moment [eiseres] [gedaagde sub 1] daadwerkelijk op de hoogte heeft gesteld van die gebrekkige prestatie. Naar het oordeel van de rechtbank is eerst in de brief van 2 juli 2008 sprake van een daadwerkelijk voor [gedaagde sub 1] kenbare klacht over de zijnerzijds verrichte prestatie jegens [eiseres]. [eiseres] klaagt in die brief over de slechte toestand van haar gebit en maakt aanspraak op schadevergoeding voor te lijden en geleden schade als gevolg van tekortschietend handelen door [gedaagde sub 1] bij de behandeling van haar gebit in het verleden. [gedaagde sub 1] c.s. betwist de ontvangst van deze brief en voert aan dat eerst door middel van de bij brief van 6 augustus 2008 verzonden aanmaning kennis is genomen van de klacht. In overgelegde correspondentie tussen de VVAA en de gemachtigde van [eiseres] wordt echter wel gerefereerd aan voormelde brief van 2 juli 2008. Voorts heeft [eiseres] naar haar eigen stelling ook voordien bij [gedaagde sub 1] geklaagd, maar in dat kader volstaat, gezien de op haar rustende bewijslast dat tijdig is geklaagd, niet de enkele omstandigheid dat haar echtgenoot de aansprakelijkstelling voorafgaand aan de brief van 2 juli 2008 in telefonisch contact met [gedaagde sub 1] heeft aangekondigd. Het bestaan van een mondelinge klacht, voorafgaand aan de brief van 2 juli 2008, acht de rechtbank derhalve onvoldoende feitelijk onderbouwd. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank aan dat eerst op 2 juli 2008 sprake is geweest van een daadwerkelijk protest jegens [gedaagde sub 1] over zijn gebrekkige prestatie.

4.6.  De rechtbank komt thans toe aan bespreking van de vervolgvraag of de bekwame termijn die [eiseres] ingevolge het bepaalde in artikel 6:89 BW ter beschikking stond, uitgaande van haar bekendheid eind 2006 met de vermeende gebrekkige prestatie zijdens [gedaagde sub 1], op 2 juli 2008 was verstreken. Bij de beantwoording van die vraag moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren in het algemeen, en zoals voor het onderhavige geval ook door [eiseres] naar voren is gebracht, het nadeel dat het gevolg is van het verstrijken van de tijd totdat is geklaagd, de waarneembaarheid van de afwijking van de prestatie, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de mogelijke behoefte aan voorafgaand deskundig advies. In geval sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst komt naar het oordeel van de rechtbank tevens belangrijk gewicht toe aan de bijzondere aard van die overeenkomst, waarbij de patiënt zich in een afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de medische beroepsbeoefenaar bevindt en belangen van gezondheid betrokken zijn.
Toegespitst op het voorliggende geval moet worden geconstateerd dat [eiseres] weliswaar tot april 2008 heeft gewacht met het verstrekken van de opdracht tot nader onderzoek, waarvan zij de resultaten in juni 2008 vernam, maar dat zij reeds vanaf januari 2007 is gestart met de (herstel)behandeling van haar gebit. Het valt [eiseres] niet aan te rekenen dat zij aldus kennelijk prioriteit heeft gegeven aan het herstel van haar gebit. Naarmate [eiseres] langer heeft gewacht met het (laten) verrichten van nader onderzoek, is de kans echter niet denkbeeldig dat [gedaagde sub 1] in zijn (bewijs)positie is ondermijnd en hem de kans is ontnomen in overleg met [eiseres] tot een oplossing te komen. [eiseres] heeft in dit verband aangevoerd dat er geen gegevens verloren zijn gegaan die voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang zijn en dat van haar niet verwacht mag worden dat zij [gedaagde sub 1] gelegenheid zou hebben gegeven tot herstel van de gebreken omdat zij het vertrouwen in hem als behandelaar had verloren. Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagde sub 1] c.s. volstaan met de stelling dat [gedaagde sub 1] wel nadeel heeft geleden door het late protest omdat hem de mogelijkheid is ontnomen om de op dat moment bestaande situatie van het gebrek te beoordelen en te bezien in hoeverre hij wellicht zelf de gebreken kon herstellen en de algemene stelling dat late klachten meer bewijsmoeilijkheden opleveren. Bezien tegen hetgeen [eiseres] op dit punt heeft aangevoerd, acht de rechtbank dit onvoldoende. [gedaagde sub 1] c.s. stelt niet concreet in welke zin [gedaagde sub 1] door het, op zichzelf lange, tijdsverloop in zijn bewijsmogelijkheden is geschaad. Dit kon te meer van hem worden verwacht omdat niet zonder meer een bewijsprobleem door tijdsverloop valt aan te nemen, en zeker niet in dit geval waar voor de beoordeling van prestatie van [gedaagde sub 1] relevante gegevens volgens [eiseres] nog beschikbaar zijn.

4.7.  Het voorgaande overziende komt de rechtbank dan ook tot de slotsom dat de klachttermijn als bedoeld in artikel 6:89 BW niet is overschreden. Het primaire verweer van [gedaagde sub 1] c.s. wordt verworpen, zodat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Aansprakelijkheid

4.8.  Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde sub 1] jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten is in de uitvoering van de tandheelkundige behandelovereenkomst die tussen hen heeft bestaan en onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, aangezien [gedaagde sub 1] bij het verlenen van de tandheelkundige zorg niet heeft gehandeld zoals het een redelijk bekwaam en redelijk handelend tandarts betaamt. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiseres] naar de brief van [C] d.d. 27 mei 2008, de adviezen van [E] d.d. 6 juni 2008, 15 juli 2008, 21 januari 2009, 10 april 2009 en 6 april 2010 en de mededelingen en offertes van [A] en Goenje. Op voormelde gronden houdt [eiseres] [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor de door haar te lijden en geleden schade. De gevorderde schade bestaat uit de volgende schadeposten: kosten van tandheelkundige hulp die niet is vergoed door de ziektekostenverzekeraar, een vergoeding wegens opgenomen vrije dagen en gemaakte reiskosten wegens het ondergaan van tandartsbehandelingen en smartengeld.
De aansprakelijkheid van VVAA is gebaseerd op artikel 7:954 BW. Dit artikel verleent aan de benadeelde de bevoegdheid om rechtstreeks van een verzekeraar betaling aan hem te vorderen van hetgeen diegene die voor de schade aansprakelijk is, van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar te vorderen heeft.
4.9.  [gedaagde sub 1] c.s. heeft uit de door [eiseres] aangehaalde brieven en rapporten een aantal verwijten afgeleid en heeft gemotiveerd weersproken dat [gedaagde sub 1] te dien aanzien heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder gelijke omstandigheden mocht worden verwacht. Verder heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerd dat de schade waarvan [eiseres] vergoeding vordert niet in oorzakelijk verband staat met de verweten gedragingen en dat deze ook overigens redelijkerwijs niet aan [gedaagde sub 1] is toe te rekenen.

4.10.  De rechtbank oordeelt als volgt. In reactie op het verwijt dat [gedaagde sub 1] de gestelde aanwezigheid van cariës bij de elementen 14 en 34 niet goed heeft behandeld, heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangegeven dat vanwege mogelijk tekortschieten bij de behandeling van deze elementen door VVAA aan [eiseres] een bedrag is betaald van EUR 2.000,00 wegens behandeling en EUR 600,00 wegens door haar ingewonnen tandheelkundige adviezen. De rechtbank begrijpt dat deze betaling (mede) is ingegeven door het advies van de medisch adviseur van VVAA van 24 februari 2009 (productie 6 bij de conclusie van antwoord). Nu deze medisch adviseur, blijkens voormelde brief, over de wijze waarop de behandeling van de desbetreffende elementen is uitgevoerd kennelijk geen andere mening is toegedaan dan de door [eiseres] ingeschakelde adviseur [E] en [gedaagde sub 1] c.s. voor het overige op dit punt ook geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [gedaagde sub 1] in zoverre bij de uitvoering van de tandheelkundige behandelings-overeenkomst niet heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam tandarts mocht worden verwacht. Gesteld noch gebleken is dat de door VVAA verrichte betaling ter finale kwijting is geschied, zodat niet valt in te zien waarom deze tekortkoming niet in deze procedure aan de orde zou kunnen komen zoals door [gedaagde sub 1] c.s. is betoogd.

4.11.  Ten aanzien van de overige verwijten heeft [gedaagde sub 1] c.s. gemotiveerd betwist dat [gedaagde sub 1] heeft gehandeld in strijd met de geldende zorgvuldigheidsnorm. Gezien deze gemotiveerde betwisting ligt het ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv op de weg van [eiseres] om bewijs te leveren van haar stellingen. Ook ingeval [eiseres] zou slagen in dit bewijs, waarmee zou komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] niet alleen ten aanzien van de elementen 14 en 34 maar ook ten aanzien van de overige verwijten heeft gehandeld in strijd met de geldende zorgvuldigheidsnorm, staat daarmee echter nog niet vast dat [gedaagde sub 1] uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatige daad jegens [eiseres] schadeplichtig is. Daarvoor is immers vereist dat de handelwijze van [gedaagde sub 1] in causaal verband staat met de door [eiseres] gestelde schade. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.12.  De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om causaal verband aan te kunnen nemen tussen de aan [gedaagde sub 1] verweten gedragingen en de door haar gevorderde schadeposten. In het licht van het gemotiveerde verweer dat [gedaagde sub 1] c.s. op dit punt heeft gevoerd, lag het op de weg van [eiseres] om nader te onderbouwen dat en waarom zij de door haar gestelde schade zonder de verweten gedragingen niet zou hebben geleden. Meer in het bijzonder kon van [eiseres] worden verlangd dat zij per afzonderlijk beweerdelijk gebrek in de prestatie van [gedaagde sub 1] preciseert welke behandeling zij in dat verband heeft ondergaan (en niet zou hebben hoeven ondergaan bij afwezigheid van het gebrek), welke kosten zij in verband met die specifieke behandeling heeft gemaakt en welk ongemak zij als gevolg van die behandeling heeft geleden (en niet zou hebben gemaakt respectievelijk zou hebben geleden bij afwezigheid van het gebrek), daarbij ook rekening houdend met de reeds aan haar uitgekeerde vergoeding. [eiseres] kon derhalve niet volstaan, zoals zij bij conclusie van dupliek heeft gedaan, met de enkele stelling dat zij onder meer met behulp van de adviezen van [E] onderbouwd heeft aangetoond dat de schade waarvan zij vergoeding vordert het rechtstreekse gevolg is van het tekortschieten van [gedaagde sub 1], te meer nu uit die adviezen een dergelijke precisering ook niet valt af te leiden. Voormelde schadeposten komen derhalve, reeds nu het vereiste causaal verband met de aan [gedaagde sub 1] verweten gedragingen ontbreekt, niet voor vergoeding in aanmerking.

4.13.  Wel neemt de rechtbank causaal verband aan tussen de vastgestelde tekortkoming ten aanzien van de elementen 14 en 34 en de gemaakte kosten in verband met ingewonnen tandheelkundig advies en juridisch advies, voor zover zij dateren van voor de betaling die reeds door VVAA is verricht.

4.14.  [eiseres] vordert in dit verband een bedrag van EUR 4.361,96 aan gemaakte kosten van rechtsbijstand. Ter onderbouwing heeft [eiseres] een declaratie van haar advocaat overgelegd van 10 juni 2009 (productie 35 bij de dagvaarding). In deze declaratie is vermeld dat 17,9 uur aan de zaak is besteed tegen een uurtarief van EUR 195,00 (excl.). Alle werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd dateren van voor 1 juli 2009, zijnde de datum van de brief waarbij de VVAA heeft laten weten tot betaling over te gaan. Volgens [eiseres] waren al deze werkzaamheden noodzakelijk om de VVAA tot betaling te dwingen. [gedaagde sub 1] c.s. verweert zich tegen de door [eiseres] gevorderde vergoeding.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] weliswaar facturen in het geding heeft gebracht met bijbehorende urenspecificaties waaruit blijkt welke werkzaamheden haar advocaat heeft verricht in de periode van 4 april 2008 tot en met 14 april 2009 en welke bedragen daarvoor in rekening zijn gebracht, maar zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen welk deel van de gemaakte kosten specifiek betrekking heeft op werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Aangezien echter wel voldoende aannemelijk is dat werkzaamheden zijn verricht teneinde buiten rechte betaling te verkrijgen en dat de hiermee gepaard gaande kosten in redelijkheid zijn gemaakt, acht de rechtbank een vergoeding van buitengerechtelijke kosten toewijsbaar, ter hoogte van een bedrag van 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief (zijnde
EUR 384,00).

4.15.  Wat betreft de kosten in verband met het inwinnen van tandheelkundige informatie acht de rechtbank een bedrag van EUR 369,84 toewijsbaar, zijnde het bedrag aan openstaande facturen van [E] betreffende zijn werkzaamheden tot 1 juli 2009 verminderd met het bedrag van EUR 600,00 dat VVAA in dit verband reeds aan [eiseres] heeft uitgekeerd. De opgevoerde kosten zijn in redelijkheid gemaakt ter vaststelling van de omvang van de schade en zij zijn ook redelijk van hoogte.

Conclusie

4.16.  De rechtbank komt tot de slotsom dat een bedrag van EUR 1.137,84 voor toewijzing in aanmerking komt. Ook de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de dag van dagvaarding zal, nu deze niet is weersproken, worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door [eiseres] gevorderde belastinggarantie toe te wijzen omdat toe te wijzen bedrag niet strekt tot vergoeding van door [eiseres] wegens verlies van arbeidsvermogen geleden schade. Voorts zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en is beslist, de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure niet worden uitgesproken en zal het gevorderde voorschot worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht zal eveneens worden afgewezen, nu het oorzakelijk verband tussen de gevorderde schadeposten en de aan [gedaagde sub 1] verweten gedragingen niet is komen vast te staan en een verklaring voor recht naast de afzonderlijk gevorderde en toe te wijzen vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen zelfstandige betekenis heeft.

4.17.  Partijen worden ieder op enige punten in het ongelijk gesteld. De rechtbank vindt daarin aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. LJN BQ0981