RBROT 191219 tandarts aansprakelijk voor problemen met implantaten; tevens schending dossierplicht 7:454 BW
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 191219 tandarts aansprakelijk voor problemen met implantaten; tevens schending dossierplicht 7:454 BW
1.
De vaststaande feiten
1.1
[eiser] heeft van 3 december 2007 tot en met 7 juli 2016 bij [gedaagde] , die tandarts is, onder tandheelkundige behandeling gestaan.
1.2
Op 7 juli 2016 heeft [eiser] een laatste behandeling gehad van [gedaagde] . Er is toen een implantaat aan de linker bovenkant van de kaak geplaatst (element 23). In het patiëntendossier heeft [gedaagde] de volgende aantekening gemaakt: ‘let op 44opb niet goed op implantaat. Herbevestigen. Nog overleggen. Let op 27 mo cav en 26 mes apicaal. Overleg gehad mogelijk extractie 26 en 27 in de toekomst. Nu alleen 23 geplaatst ivm sinus tpv 24 overlegt. Eerst kroon plaatsen 23 de situatie is verandert.’
1.3
De vervolgbehandeling die op 13 september 2019 bij [gedaagde] zou plaatsvinden heeft [eiser] afgezegd. In plaats daarvan heeft hij op 5 september 2016 een afspraak bij tandarts [naam tandarts] (hierna: [naam tandarts] ) gemaakt. [naam tandarts] heeft [eiser] vervolgens doorgestuurd naar parodontoloog en implantoloog [naam parodontoloog/implantoloog] van Parodontologie en Implantologie praktijk [naam praktijk] (hierna: [naam parodontoloog/implantoloog] ). Het verslag van [naam parodontoloog/implantoloog] van 30 september 2016 luidt – voor zover relevant –:
“Bovengenoemde patiënt bezocht onze praktijk in verband met een second opinion.
Bij dhr. [eiser] zijn in het recente verleden een 5-tal implantaten geplaatst waarbij een aantal zaken opvallen:
-de 3 implantaten t.p.v. de regio‘s 36/35 en 44 in de onderkaak staan niet op de vanuit prothetisch oogpunt bekeken meest ideale locatie
-de aansluiting van de kronen op de implantaten laat te wensen over op alle 3 de implantaten met door de grote randspleten
-het implantaat t.p.v. de 14 lijkt deels in de sinus te zitten waarbij het botvolume in deze regio ontbreekt
-meest in het oog springend is het implantaat in de regio 23 dat zodanig hoog zit dat het dak van de neusholte geperforeerd lijkt alhoewel dhr. [eiser] geen klachten lijkt te hebben. Prothetisch is het echter volstrekt kansloos om hier iets op te plaatsen en daarnaast is er distaal van de 22 sprake van zeer veel botverlies. Klinisch lijkt het nog mee te vallen door de redelijk hoge gingiva maar qua botniveau is het ronduit dramatisch.
Plan van aanpak is het voorstel om in de onderkaak de huidige kronen en de kroon op de 14 op redelijke termijn te vervangen door beter aansluitende kronen.
M.b.t. het 2e kwadrant is ons voorstel om de 26 sowieso te verwijderen i.v.m. de peri-apicale radiolucentie en de waarschijnlijk aanwezige wortelfractuur.
Dan kan daarna de 27 beter beoordeeld worden of handhaving van dit element middels een endodontische behandeling en restauratie nog zinvol is.
Ongeveer 3-4 maanden na verwijdering van de 26 kan er een sinuslift worden uitgevoerd en een poging om in de regio distaal van de 22 het botniveau weer enigszins te herstellen zodat het implantaat t.p.v. de 23 volledig begraven wordt.
Uiteindelijke oplossing zou dan het plaatsen van 3 implantaten regio 24-26 kunnen zijn waarna er een brugconstructie met een zwevende dummy vervaardigd kan worden.”
1.4
Tandheelkundige mr.drs. [naam tandheelkundige] van [naam letselschade adviesbedrijf] (hierna: [naam tandheelkundige] ) heeft het patiëntendossier van [gedaagde] en het onder 1.3 genoemde verslag bestudeerd. In haar verslag van 22 april 2017 concludeert zij – voor zover relevant – als volgt: “Beschouwing:
Uw cliënt is van 03-12-2007 tot 07-07-2016 onder tandheelkundige geweest bij tandarts [gedaagde] . Tandarts [gedaagde] heeft kronen en implantaten geplaatst.
Op de aangeleverde OPG (grote overzichtsfoto) en het verslag van implantoloog [naam parodontoloog/implantoloog] valt het volgende op te maken:
- De 3 geplaatste implantaten in de onderkaak zijn slecht gepositioneerd. Dat wil zeggen dat deze implantaten niet op de juiste plaats in de kaken geplaatst zijn en niet de goede richting hebben. Daarbij is bij het implantaat ter plaatse van de 44 (onderkaak rechts) zeer weinig ruimte aanwezig.
- Het implantaat ter plaatse van de 24 (bovenkaak rechts) is te hoog geplaatst namelijk in de sinus (neusbijholte).
- Het implantaat in de bovenkaak links is dermate hoog gepositioneerd dat het lijkt of het in de neus geplaatst is en dat deze daardoor geperforeerd is.
Concluderen kan gezegd worden dat het lijkt of tandarts [gedaagde] in het wilde weg de implantaten geplaatst heeft zonder tevoren na te denken over de juiste plaats en zich niet realiserend dat het plaatsten van een implantaat in de neusholte enorme ontstekingen kan veroorzaken.
Bij het doornemen van het aangeleverde patiëntendossier van tandarts [gedaagde] valt te lezen op 27 april 2012 dat “de kroon op 74 niet om naar huis te schrijven is tzt overdoen” en op 15 november 2013 “let op de 35n de 36 kronen opnieuw doen, randaansluiting niet goed patiënt weet dat en belt zelf voor een afspraak”
Hieruit kan opgemaakt worden dat tandarts [gedaagde] op de hoogte was van de slecht passende kronen op de elementen 14, 35 en 36.
Dat kronen niet passen kan voorkomen, dat kan iedere tandarts overkomen. Echter het feit dat tandarts [gedaagde] de slecht passende kronen wel opgemerkt heeft, vervolgens dit mededeelt aan de patiënt zodat de verantwoordelijkheid bij de patiënt komt te liggen en niet direct een afspraak maakt voor het vervaardigen van goed passende kronen, getuigt van slechte tandheelkunde.
Bij het doornemen van het aangeleverde patiëntendossier van tandarts [gedaagde] valt op dat in 2011 er 2 implantaten geplaatst zijn. Met een zoektocht in het dossier blijkt 1 implantaat geplaatst te zijn ter plaatse van de 14. De locatie van het andere implantaat is niet te achterhalen.
Indien een implantoog een implantaat plaats zal er het merk, de lengt kortom alle details die een implantaat kenmerkt genoteerd moeten worden. Tandarts [gedaagde] heeft bij geen enkel implantaat iets opgeschreven. Om die reden is het nu onbekend welke implantaten er geplaatst zijn.
[ ... ]
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat tandarts [gedaagde] er een zeer summiere dossiervorming op nagehouden heeft. Sinds 1995 bestaat er voor iedere behandelaar een wettelijke plicht om een goed dossier bij te houden (WGBO art. 7:454). [ ... ]
Uit het bovenstaande kan tevens opmaakt worden dat tandarts [gedaagde] zich niet gehouden heeft aan het vereiste professionele handelen zoals weergegeven artikel 7:543 van de WGBO.”
1.5
Bij e-mail van 25 april 2017 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade.
1.6
De verzekeraar van [gedaagde] heeft de heer [naam tandheelkundig adviseur] , tandheelkundig adviseur (hierna: [naam tandheelkundig adviseur] ), een aantal vragen voorgelegd met het verzoek een advies op te stellen. Dit advies, opgemaakt op 11 januari 2018, luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Ik heb de stukken waarop collega [naam tandarts] zijn advies baseerde doorgenomen en kan niet anders dan concluderen dat de dossiervorming niet aan de wettelijke eisen en de veldnormen voldoet. Ik ben het daarin eens met collega [naam tandheelkundige] .
U heeft mij een aantal vragen gesteld die ik hierbij beantwoord.
1)
Wat zijn de problemen waar benadeelde mee te maken heeft:
Slecht passende kronen. De kroon op implantaat 44 is inmiddels gebroken. Tandarts [naam tandarts] wacht nog steeds op informatie over merk en type van het implantaat van uw verzekerde. Deze staat volstrekt ten onrechte niet in het behandeldossier vermeld. Dit is klachtwaardig in tuchtrechtelijke zin. Zonder deze informatie kan geen nieuwe kroon gemaakt worden. Implantaat 14 staat gering in het bot en zeer waarschijnlijk in de kaakholte. Implantaat 23 staat op een prothetisch onbruikbare plaats en lijkt de neusbodem te hebben doorboord. Bij element 22 ontbreekt zeer veel bot en element 26 is verloren.
2)
Wat is het precieze verwijt aan onze tandarts:
Slechte dossiervorming zo begrijp ik. Noodzaak om veel, 4, kronen over te maken, prothetisch niet optimaal geplaatste implantaten 36, 35, 44 en slecht geplaatste implantaten 14, 23. Het bijplaatsen van implantaten linksboven en het verwijderen van kies 26. Ook ik heb de indruk dat een integraal plan ontbreekt. Het dossier is beschikbaar gesteld en als dit het dossier is dan lijkt veel informatie die aanwezig zou moeten zijn bij een dergelijke uitgebreide behandeling te ontbreken.
3)
Is er sprake van verwijtbaar handelen of om een tegenvallend resultaat?
Naar mijn mening is slordig werk geleverd met betrekking tot de kronen die niet passen en waarvan er inmiddels 1 is gebroken. Dat geldt eveneens voor de wijze van plaatsen van de implantaten. Deze probeer je als tandarts prothetische optimaal te plaatsen. Dat kan op vele manieren. Analoog met mallen en een set-up of digitaal op basis van een 3D scan en planningssoft-ware. Waar bot en tandvlees ontbreken moet eerst een voorbehandeling plaatsvinden.
4)
Als onze tandarts een verwijt kan worden gemaakt:
1)Wat had de tandarts moeten doen en wat heeft hij gedaan:
Zorgvraag en behandelopties vastleggen. Overweging om tot een plan te komen vastleggen en vervolgens een behandelplan. Informed consent in dossier opnemen. Dit alles is niet gebeurd waardoor ook ik de indruk heb dat het tot op zekere hoogte maar wat is gedaan.
2)
Bestaat de schade uit het overdoen van de oorspronkelijke behandeling? Zo ja welke kosten handen daarmee samen?
Wat de elementen 36, 35,44 en 14 is het eenvoudig, dat betreft het overmaken van 4 slecht passende kronen waarvan er inmiddels 1 verloren is gegaan. Het implantaat 23 is zo slecht en visieloos geplaats dat ook daar de behandeling overgedaan moet worden temeer daar element 26 verwijderd moet worden door een ontsteking en een mogelijke wortelbreuk terwijl ook dit element vanaf 2008 is behandeld door verzekerde. Dit alles had meegenomen moeten worden in de planning vooraf
De totale kosten zoals nu begroot zijn € 10.760,14. Hiervan betreffen € 3691,24 de vervanging van de 4 slecht passende en over te maken kronen.
5)
Is er door het verwijtbare handelen extra schade ontstaan? Zo ja, wat zijn de kosten om het te herstellen?
Als het slecht en visieloos plaatsen van implantaat 23 als verwijtbaar wordt gekwalificeerd dan betreft het, het plaatsen van de 3 implantaten en de brug daarop. Ik ben eerder de mening toegedaan dat ook dit overmaak werk betreft. De behandeling wordt immers zij het op een andere wijze overgedaan. De planning was immers ook slecht omdat voorbij is gegaan aan de slechte conditie van de 26 terwijl deze voor een behandelplan essentieel was.
6)
Is er sprake van toekomstige kosten?
Nee, Na de overmaak behandelingen en desgewenst gedeeltelijke herstelbehandeling is de pre-existente (beoogde) situatie hersteld.
7)
Nee
8)
Hoe was de situatie geweest als onze tandarts juist had gehandeld?
Dan hadden de implantaten 36, 35 en 44op een betere plaats gestaan. Had implantaat 14 waarschijnlijk een voorbehandeling met een sinuslift gehad en was in de regio 23, 24, 25 eerst een botopbouw, een sinuslift gedaan en was element 26 nader onderzocht en waarschijnlijk verwijderd.
9)
Wat was in dat geval kostentechnisch het verschil met de huidige situatie?
Dan zou er geen of slechts een gering verschil geweest zijn.
10)
Is er sprake van een eindsituatie?
Ja, de door verzekerde beoogde behandeling is uitgevoerd en de risico’s op vervanging en complicaties zijn weer vergelijkbaar met wanneer de behandeling wel in één keer goed zou zijn uitgevoerd.”
1.7
Bij e-mail van 14 mei 2018 heeft [gedaagde] [eiser] bericht het niet eens te zijn met de medische adviezen zodat niet tot vergoeding van de kosten zal worden overgegaan.
2.
Het geschil
2.1
[eiser] heeft na vermeerdering van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn zorgverplichting uit hoofde van de geneeskundige behandelovereenkomst;
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] zijn dossierplicht heeft geschonden;
- [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 16.283,65 aan schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf juni 2016;
- [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 7.330,63 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
met proceskostenveroordeling, waaronder nakosten en rente.
2.2
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen partijen overeengekomen geneeskundige behandelovereenkomst door niet als goed hulpverlener te handelen. Door het onzorgvuldig handelen van [gedaagde] lijdt [eiser] schade bestaande uit de kosten van herstelbehandelingen en smartengeld, welke schade [gedaagde] dient te voldoen. Daarnaast is [gedaagde] tekort geschoten in zijn verplichting om van de geneeskundige behandelingen een goede verslaglegging bij te houden. Naast een bedrag van € 8.783,65 aan materiële schade vordert [eiser] een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade en een bedrag van € 7.330,63 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
[gedaagde] betwist de vorderingen en voert daartoe het volgende aan. Er is geen sprake van een tekortkoming in de nakoming. Daarnaast is [gedaagde] nooit door [eiser] aangesproken op het vermeende verkeerd plaatsen van het implantaat op 7 juli 2016. Ook is hij nooit in gebreke gesteld of is hem de gelegenheid gegeven de kaak te bekijken en/of te herstellen zodat er geen sprake is van verzuim. Bovendien is er geen processueel belang bij toewijzen van de verklaringen voor recht.
Nu er geen sprake is van verzuim is er geen grondslag voor schadevergoeding. Subsidiair is het gevorderde bedrag aan immateriële schade substantieel te hoog. Dit geldt eveneens voor de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.1
Op 7 juli 2016 is een tweede implantaat element 24 niet geplaatst omdat de sinusbodem was ingezakt. Er diende eerst een sinuslift te worden uitgevoerd met extractie van element 26. Daarna kon het tweede implantaat veilig en met de grootste initiële stabiliteit geplaatst worden. Dit alles is met [eiser] besproken. [eiser] heeft nooit een klacht geuit met betrekking tot de wel geplaatste implantaat. Sterker nog, [eiser] is zonder bericht niet meer teruggekeerd bij de praktijk zodat [gedaagde] de aangevangen behandeling niet heeft kunnen afronden.
Het onder 1.3 geciteerde rapport kan niet dienen als een second opinion omdat [naam parodontoloog/implantoloog] verzuimd heeft [eiser] terug te verwijzen naar [gedaagde] wat wel had gemoeten conform de gedragsregels van de beroepsgroep. Verder hebben [naam parodontoloog/implantoloog] , [naam letselschade adviesbedrijf] en [naam tandheelkundig adviseur] elkaars bevindingen overgenomen zodat er geen sprake is van onafhankelijk opgestelde rapporten.
Beoordeling van het geschil
3.1
Vooropgesteld dient te worden dat deze procedure draait om de patiënt-tandarts relatie tussen [eiser] en [gedaagde] . Uitdrukkelijk dus niet om de verhoudingen tussen [gedaagde] en zijn collega’s [naam tandarts] , [naam parodontoloog/implantoloog] , [naam tandheelkundige] en [naam tandheelkundig adviseur] . Of deze collega’s in strijd met de beroepsrichtlijnen hebben gehandeld door niet slechts een second opinion op te stellen die aan [gedaagde] voorgelegd had moeten worden in plaats van [eiser] ‘over te nemen’ zoals [gedaagde] beweert, doet er niet toe in deze procedure. Dergelijke klachten kunnen ingediend worden bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg wat [gedaagde] (overigens zonder succes) heeft gedaan.
Tekortkoming in de nakoming
3.2
Zoals gezegd gaat het hier om de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] . Tussen hen geldt een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling, ook wel de behandelings-overeenkomst (artikel 7:446 BW). Artikel 7:453 BW bepaalt dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en daarbij in overeenstemming handelt met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, waaronder de kwaliteitsstandaard, bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Zorgverzekeringswet. Kort gezegd, [gedaagde] dient die zorg te betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
3.3
[gedaagde] betwist dat hij is tekortgeschoten. Volgens hem spannen de geraadpleegde tandheelkundigen, die allemaal (indirecte) concurrenten van hem zijn, samen om hem zwart te maken zodat geen sprake is van onafhankelijke en deskundige rapportages.
Er bestaat echter geen aanleiding om te denken aan een samenzwering. Om te beginnen is [eiser] uit zichzelf naar [naam tandarts] gegaan omdat hij ontevreden was over de behandeling van [gedaagde] en heeft [naam tandarts] nooit slecht gesproken over [gedaagde] . [naam parodontoloog/implantoloog] heeft het gebit van [eiser] zelf onderzocht.
[naam tandheelkundige] heeft inzicht gehad in schriftelijke verslagen van [eiser] , [naam tandarts] , [naam parodontoloog/implantoloog] en [gedaagde] . Buiten dat het niet ongebruikelijk is dat deskundigen inzicht krijgen in schriftelijke stukken van anderen, baseert [naam tandheelkundige] haar bevindingen enkel op het dossier van [gedaagde] en de OPG’s (grote overzichtsfoto’s).
[naam tandheelkundig adviseur] baseert zijn onderzoek op basis van herstelbegrotingen van [naam tandarts] en [naam parodontoloog/implantoloog] , het rapport van [naam letselschade adviesbedrijf] en de reactie van [gedaagde] op dat rapport. Dat [naam tandheelkundig adviseur] het eens is met wat [naam parodontoloog/implantoloog] en [naam letselschade adviesbedrijf] eerder rapporteerden maakt nog niet dat hij onprofessioneel, niet onafhankelijk is of samenzweert met de anderen. [naam tandheelkundig adviseur] is namelijk door de verzekeraar van [gedaagde] als onafhankelijke tandheelkundige ingeschakeld om een rapport op te stellen. Zoals eerder gezegd, is het gebruikelijk dat daarbij gebruik wordt gemaakt van de al aanwezige stukken. Uit niets blijkt dat zijn opvattingen en conclusies één op één overgenomen zijn van de anderen. [naam tandheelkundig adviseur] heeft zijn eigen mening gevormd en die sluit, helaas voor [gedaagde] , aan bij die van de andere tandheelkundigen. Er is dan ook geen enkele reden te twijfelen aan de deskundig- en onafhankelijkheid van [naam parodontoloog/implantoloog] , [naam letselschade adviesbedrijf] en [naam tandheelkundig adviseur] .
Uit de onder 1.3, 1.4 en 1.6 geciteerde rapportages volgt genoegzaam dat [gedaagde] niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. [gedaagde] is dan ook tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de behandelingsovereenkomst. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn zorgverplichting uit hoofde van de geneeskundige behandelovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
Dat overigens achteraf blijkt dat het implantaat door Kuyper niet zal worden vervangen, doet hier niets aan af. Blijkbaar is er geen andere verantwoorde keuze dan het implantaat te laten zitten en de kronen proberen zo goed en kwaad als het gaat daarop te plaatsen.
Verzuim
3.4
Schadevergoeding wegens wanprestatie is in het algemeen slechts verschuldigd indien de schuldenaar ter zake van zijn prestatie in verzuim verkeert (artikel 6:74 lid 2 BW). In beginsel is voor verzuim aan de zijde van de schuldenaar nodig dat die op de voet van artikel 6:82 lid 1 BW in gebreke wordt gesteld. De namens [eiser] verstuurde brieven voldoen niet aan dit vereiste nu [gedaagde] daarin geen redelijke termijn voor nakoming werd gesteld. Hier doet zich echter de situatie van artikel 6:82 lid 2 BW voor. In dat geval treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer uit de houding van de schuldenaar blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling niet alleen herhaald dat er sprake is van een complot tegen hem maar ook dat hij heeft gehandeld als een bekwaam handelend tandarts en dat er slechts een verschil van inzicht bestaat over de behandelmethode. Uit deze mededelingen en de houding van [gedaagde] valt niet in te zien dat hij in 2017 daar van af zou wijken en deugdelijke herstelwerkzaamheden zou gaan verrichten. De inhoud van zijn e-mail van 14 mei 2018 (zie 1.7) waarin [gedaagde] alle aansprakelijkheid afwijst, bevestigt dit beeld. [gedaagde] is dan ook in verzuim komen te verkeren.
Schade
3.5
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Het laatste is niet aangevoerd of daar anderszins van gebleken zodat [gedaagde] de schade van [eiser] dient te vergoeden.
Materiële schade
3.6
Het gevorderde bedrag ad € 1.181,55 zal worden afgewezen. Dit bedrag betreft de nota van [gedaagde] voor de behandeling op 7 juni 2016. [eiser] heeft de tussen hem en [gedaagde] overeengekomen behandelingsovereenkomst echter niet ontbonden of daarom verzocht zodat deze in rechte nog bestaat. Het enkele feit dat een contractspartij wanprestatie heeft gepleegd zoals [gedaagde] in dit geval, bevrijdt [eiser] niet van zijn eigen contractuele verplichtingen.
3.7
Het gevorderde bedrag van € 3.922,28 zijnde de nota van [naam tandarts] van 18 juni 2018 zal wel worden toegewezen. [gedaagde] heeft niet betwist dat deze begroting ziet op herstel-behandelingen ten behoeve van de elementen 14, 35, 36 en 44.
3.8
Na eiswijziging heeft [eiser] nog een bedrag van € 2.657,35 en een bedrag van € 1.022,47 gevorderd. Deze bedragen zijn conform de begrotingen die [naam parodontoloog/implantoloog] op 18 september 2019 heeft opgemaakt ten aanzien van de elementen 44 en 45. Deze bedragen zullen worden toegewezen. Element 45 wordt weliswaar voor het eerst opgevoerd tijdens deze eisvermeerdering maar gelet op de positie naast element 44 en de mededeling van [naam parodontoloog/implantoloog] dat verwijderen van het implantaat van element 44 voor zodanig veel botverlies zorgt, maakt dat de noodzakelijk geworden behandeling aan element 45 ook vergoed zal moeten worden. Op het bedrag van € 1.022,47 wordt een bedrag van € 949,63 in mindering gebracht nu dit bedrag al is opgenomen in de factuur van [naam tandarts] (zie 3.7).
Immateriële schade
3.9
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft een benadeelde die, zoals [eiser] , lichamelijk letsel heeft opgelopen, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Bij de vaststelling van de hoogte van die schadevergoeding moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene, te weten de mate waarin betrokkene wordt belemmerd een normaal leven te leiden en de mate waarin betrokkene daaronder lijdt. De gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast gelden in dit geval niet. De brief waarin [eiser] zijn letsel (moeite met kauwen en het uitspreken van klinkers en pijn in de kaak) is dan ook voldoende om aan te nemen dat hij immateriële schade heeft geleden.
Dat dit letsel tijdelijk is zoals door [gedaagde] aangevoerd doet in dit kader niet ter zake. Daar zal slechts bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag rekening meegehouden worden. Tevens wordt acht geslagen op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken hebben toegewezen, zodat een bedrag van € 3.000,- aan smartengeld passend wordt geacht.
Dossiervorming
3.10
Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd dient een hulpverlener wel degelijk een dossier bij te houden. Artikel 7:454 BW bepaalt immers dat de hulpverlener een dossier inricht met betrekking tot de behandeling van de patiënt. In het dossier moet aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen gemaakt worden en andere stukken, bevattende zodanige gegevens, moeten daarin opgenomen worden, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.
Uit de onder 1.4 en 1.6 geciteerde rapportages blijkt dat [gedaagde] deze verplichting heeft verzaakt. Nu de dossierplicht voornamelijk ziet op de situatie een patiënt inzagerecht te geven en verklaringen op verzoek van een patiënt toe te voegen gedurende de bewaartermijn van vijftien jaar ontbreekt een belang voor [eiser] bij de gevorderde verklaring voor recht, althans een dergelijk belang is door hem niet aangevoerd. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] zijn dossierplicht heeft geschonden zal dan ook worden afgewezen.
Rente
3.11
De rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding omdat voor toewijzing vanaf een eerdere datum geen deugdelijke grondslag is gesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.12
De gevorderde advocaatkosten van € 5.638,30 inclusief btw worden afgewezen. Voor afzonderlijke toewijzing hiervan is, naast de toewijzing van de gebruikelijke proceskosten zoals in het dictum vermeld, geen grondslag gesteld. De vergoeding voor buiten-gerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen aan de hand van de toewijsbare hoofdsom ad € 9.652,47 tot een bedrag van € 857,62.
De gevorderde bedragen van € 1.597,20 en € 95,13 aan medische verschotten worden op grond van artikel 96 lid 1 en 2 sub b toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen nu niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze kosten reeds betaald heeft.
3.13
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 106,86 aan dagvaardingskosten, € 486,- aan vast recht en € 1.050,- aan salaris voor de gemachtigde (3½ punt).
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd.
Beslissing
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn zorgverplichting uit hoofde van de geneeskundige behandelovereenkomst;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 12.202,42, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 9.652,47 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 592,86 aan verschotten en € 1.050,- aan salaris voor de gemachtigde, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde. ECLI:NL:RBROT:2019:10413