RBNHO 070721 onvoldoende onderbouwde stelling tzv zo significante groei meningeoom dat deze medegedeeld had moeten worden
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 070721 onvoldoende onderbouwde stelling tzv zo significante groei meningeoom dat deze medegedeeld had moeten worden
5De beoordeling
5.1.
Kern van het geschil is of het RKZ en Meander toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst met [eiseres] .
5.2.
Niet in geschil is dat het RKZ en Meander hebben gehandeld volgens de geldende medisch professionele standaard. Zij hebben lege artis gehandeld. Dit blijkt ook uit het advies van de eigen medisch adviseur van [eiseres] , de heer J.H.G.J. Goossen (hierna: Goossen). Zo stelt hij:
“Uitgaande van de richtlijn “intracranieel meningeoom” uit 2014 diende (…) ná de operatie in 2001 een “wait and scan beleid” te worden toegepast, waarbij een jaarlijkse MRI-controle volstond. Volgens de richtlijn dient bij groei op de MRI-scan sterk overwogen te worden om te behandelen tenzij de maximale diameter minder dan 2,5 centimeter bedraagt en patiënt geen symptomen heeft. (…)
Gelet op het beloop, in de zin van geen klachten vóór 2014 en een geringe groei van het meningeoom, kan er niet gesteld worden, dat er bij cliënte in 2014 te laat werd ingegrepen, gelet op de richtlijn ter zake de behandeling van een intracranieel meningeoom.” (productie 10 bij dagvaarding).
5.3.
Het geschil ziet dan ook op de vraag of het RKZ en/of Meander een communicatie/informatieplicht hebben geschonden tegenover [eiseres] . In dit verband heeft [eiseres] specifiek gesteld dat het RKZ en Meander de opdracht hadden om de groei in de gaten te houden en elke groei van de tumor (t.o.v. de scan uit 2002) aan haar te mede te delen. Aan de vraag of een dergelijke extra opdracht/instructie is overeengekomen, komt de rechtbank echter niet toe gelet op het volgende.
Geen tekortkoming in de informatieplicht
5.4.
De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar standpunt dat de groei van de resttumor (enkel) gecheckt moest worden in vergelijking met de beelden van begin 2002 en de resultaten daarvan aan haar hadden moeten worden medegedeeld. Ten eerste omdat zij niet heeft aangetoond dat een vergelijking van de periodiek gemaakt scans met die van 2002 is overeengekomen. In het voorlopig getuigenverhoor om het bewijs van haar stelling te leveren heeft [eiseres] zichzelf laten horen en haar echtgenoot. Uit die afgelegde verklaringen volgt niet het bewijs van haar stelling. Er is geen aanvullend bewijs dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten bevatten dat haar verklaring voldoende geloofwaardig maakt. De verklaring van haar echtgenoot is onvoldoende objectief om als bedoelde aanvullend bewijs te dienen. Ten tweede omdat tussen partijen vaststaat dat tussen 2002 en 2004 al sprake was van enige groei van de resttumor (zie hierboven onder 3.2).
5.5.
De rechtbank volgt Meander en Medirisk in hun standpunt dat in de periode van controle bij Meander (2004-2007) geen meetbare groei te zien is in de beelden van de resttumor. Uit de overgelegde medische stukken blijkt weliswaar dat mogelijk sprake is van een langzame groei (zie de rapporten van Goossen en radioloog T.H. Lauw), maar die was dermate klein dat het ook zou kunnen gaan om meetfouten en er was geen reden om af te wijken van het ‘wait and scan’ beleid. Uit het rapport van Lauw blijkt ook dat sprake kan zijn van meetfouten en dat ingrijpen niet alleen wordt beslist op basis van de scans:
“Bij de meting van een afwijking treden er altijd kleine meet fouten op. (…) De beslissing om tot actie (neurochirurgie) over te gaan wordt bij een (recidief) meningeoom genomen aan de hand van de kliniek van patiënt gesteund dor de beeldvorming. Alleen aan de hand van de beeldvorming kan ik vanuit mijn vakgebied niet aangeven wanneer er in de periode 2004-2014 eerder tot actie overgegaan moest worden”
Bovendien blijkt uit het bericht van radioloog Quekel (productie 3 bij conclusie van antwoord van Meander en Medirisk):
“Er is geen significante wijziging opgetreden in grootte (een kleine variatie in meting in de orde van grootte van +/- 1 mm in acht genomen), is in deze tijdsperiode geen progressie van het recidief opgetreden.”
5.6.
Voor de periode van controle bij het RKZ (2007-2012) geldt hetzelfde. De groei van de resttumor in de periode vóór 2012 was niet meer dan millimeters en kon steeds een meetfout zijn, omdat de scan handmatig gemeten werd (zoals Van der Meulen ter zitting heeft verklaard). Daarbij komt dat in de periode 2012 tot juni 2014 geen MRI-scans zijn gemaakt. In die periode is de tumor waarschijnlijk gaan groeien. Zo heeft Van der Meulen ook verklaard ter zitting. Dat is volgens hem ook de reden dat er in 2014 een duidelijke groei is te zien. Dat er ook pas sprake is van significante groei vanaf 2012 wordt ondersteund door de weergave van de afmetingen van de resttumor zoals vermeld in het rapport van Lauw.
5.7.
Daar voegt de rechtbank nog aan toe dat uit het medisch dossier blijkt dat de klachten die wezen op groei van de tumor zich pas manifesteerden in 2014. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij al vóór 2014 klachten had die duidden op groei van de resttumor. Zij heeft echter niet inzichtelijk gemaakt dat die klachten te maken hadden met de resttumor en niet met (de medicatie van) haar epileptische insulten. Uit de brief van de huisarts van 18 juni 2014 blijkt dat [eiseres] sinds dat jaar klachten had die mogelijk te relateren waren aan de resttumor. Uit medisch dossier blijkt niet dat zij eerder dergelijke klachten had of heeft geuit.
5.9
De rechtbank volgt [eiseres] ook niet in haar standpunt dat in het medisch dossier vermeld had moeten worden dat er géén klachten waren (dus dat er altijd iets vermeld moet worden over de aan/afwezigheid van klachten). Als er geen aanleiding is om iets over klachten op te nemen in het medisch dossier, betekent dit namelijk niet dat een afwezigheid van klachten opgenomen moet worden.
5.8.
De conclusie is dat [eiseres] wel gesteld, maar niet onderbouwd heeft dat sprake is geweest van significante groei van de resttumor in de periode 2004 tot 2012 die medegedeeld had moeten worden. Nu er geen significante groei was hoefden het RKZ en Meander dat ook niet mede te delen en dan is ook geen sprake van een toerekenbare tekortkoming.
Geen causaal verband
5.9.
Ten overvloede voegt de rechtbank daar aan toe dat zelfs als er een toerekenbare tekortkoming was geweest, geen sprake is van een causaal verband tussen deze tekortkoming en de gestelde schade. Het is namelijk niet vast komen te staan dat als de groei van de resttumor wel eerder was geconstateerd en medegedeeld:
anders was gehandeld of een ander beleid was gevolgd;
[eiseres] eerder of anders was behandeld;
[eiseres] geen of minder restklachten had gehad.
De gemotiveerde betwisting door het RKZ en Meander van de stelling van [eiseres] wordt ondersteund door de opvatting van de eigen medisch adviseur van [eiseres] . Hij vermeldt in zijn advies het volgende:
“Al met al is het aannemelijk dat tot 2014 toen cliënte nog klachtenvrij was, er geen indicatie aanwezig was voor een interventie, ook al omdat de omvang van het meningeoom in de jaren vóór 2014 in doorsnee kleiner was dan 2,5 cm. Tot 2014 had de toename van het restmeningeoom geen consequentie in de zin van een operatie-indicatie. Tot vóór 2014 was er bij cliënte ook geen sprake van hoofdpijnklachten, althans deze worden in de brieven van de controlerend specialisten niet vermeld. (…)
Van medische schade is in deze periode geen sprake.”
Ook uit de door [eiseres] overgelegde stukken van de kliniek uit Erfurt van 14 november 2014 blijkt niet dat er eerder ingegrepen had moeten worden. Op dat moment wordt immers een gegroeide resttumor gemeten van 31x18 mm, die vervolgens met behulp van de voorgestelde Cyberknife methode is behandeld.
[eiseres] heeft haar standpunt op dit onderdeel niet nader onderbouwd (ook niet desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling van de zaak).
Geen schending zelfbeschikkingsrecht
5.10.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft [eiseres] als nieuw verwijt aangevoerd dat het RKZ en Meander haar zelfbeschikkingsrecht hebben geschonden doordat haar de keuze is ontnomen om eerder te kiezen voor een behandeling vanwege groei van de tumor (zoals zij eerst ter zitting heeft aangevoerd).
Zoals hiervoor overwogen, was er geen sprake van significante groei die tot een andere behandeling zou hebben geleid en hebben het RKZ en Meander daarom geen informatieplicht geschonden.
Conclusie
5.11.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen worden afgewezen. ECLI:NL:RBNHO:2021:6279