GHAMS 191223 Appellant heeft zijn (ex-)vrouw hard in de vinger gebeten, beroep op noodweer slaagt
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 191223 Appellant heeft zijn (ex-)vrouw hard in de vinger gebeten, beroep op noodweer slaagt
1De zaak in het kort
Partijen zijn voormalig echtgenoten. [appellant] heeft [geïntimeerde] in haar pink gebeten, met letselschade als gevolg. [appellant] is strafrechtelijk vervolgd wegens zware mishandeling van [geïntimeerde], maar heeft zich beroepen op noodweer. Hij stelt dat [geïntimeerde] en haar broer probeerden hem te verstikken en dat hij zich genoodzaakt zag zich daartegen te verweren. De strafrechter heeft het noodweerverweer gehonoreerd en [appellant] ontslagen van alle rechtsvervolging.
In deze procedure vordert [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar en voorts dat hij wordt veroordeeld tot het vergoeden van haar schade. [appellant] beroept zich ook in deze procedure op een rechtvaardigingsgrond.
(.... red. LSA LM)
3Feiten
De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Op 27 maart 2017 heeft [appellant] [geïntimeerde] in de pink van haar linker hand gebeten.
3.2
[geïntimeerde] is door haar broer [naam] (hierna: de broer) naar de huisartsenpost gebracht.
3.3
[appellant] heeft om 20:43 uur 112 gebeld. Het verslag van die melding luidt voor zover van belang als volgt:
(…)
M: Nou, ik ben net eh.. me.. eh.. de broer van m’n vrouw was hier en eh ze hebben me met alle twee aangevallen. Ze is nu naar het ziekenhuis want ik heb d’r vinger er bijna afgebeten want ze wilde me verstikken.
P: Maar even duidelijk meneer… de broer van uw vrouw was er?
M: Ja, en eerst was er allemaal bla,bla,bla en opeens eh hield ie me arm vast en m’n vrouw viel me van achter aan.
(..)
M: Nou, ik eh … ik eh… zat op de bank en hij zegt mag ik je horloge even zien en hij hield mijn arm vast en mijn vrouw viel me van achter aan, die eh..
P: Uw vrouw?
M: Ja die begon toen een stuk plastic om me mond heen… die wilde mij verstikken en later met een plastic zak maar ik heb het allemaal van me af weten te houden en ik heb d’r vinger er bijna afgebeten.
(…)
Want ze zegt hoe kan je nou me vinger er nou afbijten, maar ik… ik heb nog gezocht maar ik denk dat ze alles heeft mee heb genomen… die plastic zak en dat plastic…ze wilde… want hij hield.. hield een kussen … op mn mond ik kom amper meer ademhalen.. (melder hijgt en stottert)..
P: En toen heeft u gebeten, begreep ik?
M: J a want ze stond achter de bank en toen probeerde ze me van vast te houden. Hij hield mn arm …eh.. toen heb ik eh in d’r vinger gebeten..(…)
3.4
De verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen hebben een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Daarin is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
(…)
Omstreeks 20:55 kwamen wij ter plaatse.(…)
Wij zagen voor de voordeur van de woning een man staan. De man legitimeerde zich (…)[als] [appellant]. Wij zagen dat de man stond te wankelen op zijn benen. Wij zagen dat hij niet recht kon blijven staan. Wij zagen dat hij aan de linkerkant van zijn mond bloed had. Wij zagen dat er vlekken bloed op zijn overhemd zaten. Wij hoorden dat hij zei dat hij duizelig misselijk was. (…)
In het midden van de woonkamer stonden vier stoelen twee aan twee tegenover elkaar. Hiertussen stond een lage salontafel. Aan het uiteinde van de salontafel stonden twee glazen op een tafel. Aan deze kant stond ook een bank. Wij zagen dat alles in de woonkamer netjes en recht stond. Wij zagen geen aanwijzingen van een worsteling.
(…)
Wij hoorden de melder zeggen: Ik zat hier links op de bank. De broer van mijn vrouw zat hier links van mij op de eerste stoel. Ik vond het vreemd dat hij er opeens was. Ik had hem al een jaar niet gezien. Hij vroeg aan mij of hij mijn horloge mocht zien. Op dat moment pakte hij mijn handen vast. Hij pakte mijn polsen en drukte die tegen elkaar aan. Hierdoor kon ik ze niet meer bewegen. Mijn vrouw liep achter de bank langs en kwam achter mij staan. Ze hield een stuk plastic voor mijn mond. Dit was huishoudplastic wat bij ons in de keukenla lag. Ik kon dit kapot bijten. Vervolgens liep ze naar de bijkeuken waar ze rode en een zwarte vuilniszak pakte. Dit lukte ook niet en toen drukte ze een kussen in mijn gezicht. Ik kon hierdoor niet ademen. Ik dacht echt dat ik ging stikken. Ik heb toen kans gezien om in haar vinger te bijten. Ze liet hierdoor los. Deze hele tijd hield de broer van mijn vrouw mijn polsen vast.
(…)
Wij zagen dat links op de bank een kussen lag met bloed erop.
(…)
Wij hoorden dat [appellant] zei dat hij duizelig was omdat zijn vrouw hem ook op zijn hoofd had geslagen met een hondenspeeltje. Hij liet hierbij een paarse dumbel zien. Wij zagen dat de dumbel in een kamertje aan het einde van de woonkamer lag.(...)
3.5
Om 22:45 uur heeft [appellant] aangifte gedaan van poging tot doodslag of moord. [appellant] heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard:
(…)
Rond kwart voor acht (19:45 uur) hoorde ik de hond en kwam [naam] [de broer, hof] via de achterdeur binnen. Ik zat op de bank en hij was al een jaar niet langsgeweest. Hij ging links naast mij zitten in een stoel.
(…)
Op een gegeven moment had hij interesse in mijn horloge en wil hij het horloge bekijken. Ik stak mijn hand uit en hij pakte mijn linkerhand waar mijn horloge zit en toen de andere hand erbij. Hij hield mijn handen stevig vast en met zijn benen hield hij mijn benen tegen door ze af te klemmen en er tegen aan te drukken. Op dat moment stond hij voor mij en zat ik nog steeds op de bank. Mijn vrouw stond ondertussen achter mij met dat plastic huishoudfolie en wikkelde het om mijn mond/hoofd heen. Ik kreeg mijn hand los, de linker, en heb het weten weg te scheuren het plastic. Toen heeft [naam] een kussen van de bank gepakt en op mijn hoofd gedrukt. Ik kon toen geen adem meer halen. Ik draaide naar rechts met mijn hoofd om zo een paar seconden lucht te halen.
Mijn vrouw is een paar keer naar de bijkeuken gelopen om plastic zakken te halen en over mijn hoofd te trekken. De één (1) was rood en de andere was zwart. Ik heb beide keren de zakken stuk gemaakt. Ik weet niet meer hoe ik dat heb gedaan.
(…)
Ik voelde de pink van de hand van mijn vrouw en heb daar hard in gebeten. Zij zat met haar hand aan de linker zijkant van mijn gezicht bij mijn mond met haar pink. Ik beet tot op het bot.
(…)
..mijn vrouw liep ook naar de keuken om een handdoek te pakken voor haar pink die bloedde. De handdoek was licht groen van kleur. Deze wikkelde zij om haar pink. Vervolgens pakte zij nog een zelfde soort handdoek. Deze gaf zij aan mij. Hiermee heb ik het bloed van mijn gezicht geveegd.
Nadat zij mij die handdoek gaf liep zij naar de werkkamer toe. (…) Daar heeft ze die paarse halter opgepakt. Toen daarna stond zij naast me en ik zei wat dingen tegen haar. Ze riep naar haar broer [naam] en zei hij gaat weer te keer. De broer stond toen in de keuken en zij sloeg mij toen tegen mijn linkerkant van mijn hoofd naast mijn oor en bij mijn slaap.
(…)
Het was een rubberen halter met iets hards erin van 2 kg en paars van kleur. Ze heeft de halter terug het kantoor ingegooid.
Waar ik nu aan denk is dat mijn vrouw de hond naar buiten heeft gebracht. Die hond had degene die mij aanvalt zeker aangevallen.
V: Wanneer had zij de hond naar buiten gebracht?
A: Voor acht uur (20 uur) maar [naam] was er al.
V: De halter is dat speelgoed voor de hond?
A: Nee, ik heb deze halter vanwege mijn schouders die gebroken zijn geweest.
(...)
V: Zijn er goederen omver gevallen of kapot gegaan in de woning?
A: Nee, alleen het kussen zat onder het bloed
V: Waar is de kussen heen gegaan?
A: Op de bank blijven liggen. Ik heb nog gezocht naar de plasticzakken en of de folie. Ik heb het niet kunnen vinden. (…)
3.6
[appellant] heeft op 27 maart 2017 om 21:51 uur de spoedeisende hulp van het ziekenhuis bezocht. Het verslag van de spoedeisende hulp luidt als volgt.
(…)
Conclusie/diagnose
Fractuur schedel aangezicht (ongespecificeerd), mishandeling
Zygoma fractuur links, na mishandeling
(…)
3.7
Op 28 maart 2017 om 11.00 uur is, de broer gehoord als verdachte. De broer heeft voor zover van belang het volgende verklaard.
(…)
Ik zat op een stoel in de woonkamer. [appellant] zat op de bank. Mijn zus liep wat door de kamer heen en weer. Ik heb niet gezien wat er gebeurde (..) Kort daarop hoorde ik haar roepen dat hij los moest laten. Ik zag dat [appellant] voorover gebogen op de bank zat en dat mijn zuster paniekerig achter hem stond. Ik zag wel dat zij voorover gebogen over hem heen stond en ik zag haar hand voor zijn mond. Ik stond op uit mijn stoel en ben op [appellant] afgelopen en heb zijn beide handen vastgepakt. Ik zei tegen [appellant] dat hij normaal moest doen en dat hij rustig moest zijn. Op dat moment hoorde ik mijn zuster zeggen: “laat los, laat los”. Ik had op dat moment nog niet eens door wat er aan de hand was en hoe ernstig de situatie was.
Mijn zuster liep vervolgens naar de keuken en kwam kort daarna weer terug en ik zag een handdoek om haar vinger. De handdoek zat onder het bloed. Ook bij de mondhoek van [appellant] zag ik wat bloed. Ik zag dat mijn zuster een handdoek gaf aan [appellant] en naast hem ging zitten. Toen stond ze weer op en liep ze naar de keuken. Ik hoorde haar zeggen dat ze naar het ziekenhuis moest omdat ze dacht dat haar vinger was gebroken. Ik zag dat [appellant] weer opstond en naar haar toeliep en haar een duw gaf. Ik beleef in mijn stoel zitten en riep naar [appellant] dat hij normaal moest doen. Daarbij ging hij weer op de bank zitten. Omdat [appellant] niet mee wilde naar het ziekenhuis heb ik maar voorgesteld om mee te gaan. We zijn vervolgens naar de huisartsenpost gereden in [plaats 1].
(…)
Dat plastic wat jullie laten zien dat herken ik wel. Dat heb ik zien liggen in de gang bij mijn zuster. Ik heb dat plastic opgepakt en in mijn zak gestopt. Ik heb dat toen meegenomen naar de huisartsenpost en ik heb het daar weggegooid. (…)
3.8
Op 28 maart 2017 om 10:00 uur is [geïntimeerde] gehoord als verdachte. Zij heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
(…)
Wij zaten in de kamer. Op een gegeven moment stond ik achter mijn man, die op de bank zat. Ik leunde over hem heen om wat te laten zien en op dat moment pakte [appellant], mijn man, mijn hand en beet hij in mijn vinger.
(…)
Ik heb mijn bloedende vinger uit zijn mond getrokken en ben toen naar de keuken gelopen en heb een handdoek gepakt om mijn vinger in te wikkelen. Ook heb ik uit een tasje een andere handdoek gepakt. Ik heb ook nog een handdoek aan [appellant] gegeven omdat zijn mond onder het bloed zat. (…)
Nou is er sprake van dat je broer bij de huisartsenpost een stuk plastic heb weggegooid. Hoe zit dat?
Ja dat was dat tasje waar ik het over had. Dat heb ik in mijn woning gepakt om mijn bebloede hand in te wikkelen. Ik heb aan mijn broer gevraagd om dat weg te gooien. Ik heb dat vanaf mijn woning tot aan de huisartsenpost om mijn hand gehad. Ik ga dat toch niet mee terug nemen naar huis. Ik heb aan [naam] gevraagd om dat weg te gooien. (…)
3.9
Op 4 april 2017 heeft [geïntimeerde] aangifte gegaan van mishandeling. In deze aangifte is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
(…)
Tussen bovengenoemde tijdstippen zat ik met mijn broer [naam] en [appellant] in de woonkamer. [naam] zat in een stoel en [appellant] en ik zaten op de bank, [appellant] zat links en ik zat rechts. We zaten gezellig te praten over het werk, kleinkind, en koetjes en kalfjes.
Op een gegeven moment wees ik naar de rechterhand van [appellant]. [appellant] heeft op zijn rechterpols een armband met een sosplaatje. Terwijl ik dit deed zag en voelde ik dat [appellant] mijn linkerhand pakte en ik zag en voelde dat [appellant] mijn linkerhand naar zijn mond bracht. Ik probeerde mijn hand los te trekken. Ik voelde dat [appellant] mijn linkerpink met kracht in zijn mond deed en ik voelde dat [appellant] had in mijn pink beet. Ik voelde hevige pijn. Ik zei verbaasd: “laat los, hij bijt in mijn pink”. Ik dacht dat [appellant] een toeval kreeg. Omdat [appellant] bleef bijten en het zo een pijn deed, kneep ik de neus van [appellant] dicht. Ik deed dit omdat ik wilde dat [appellant] los liet. Ik hoorde dat [appellant] grommende geluiden maakte. Maar ik voelde dat [appellant] in mijn pink bleef bijten. Ik pakte de mond van [appellant] vast en zei: “open, doe open”. Maar [appellant] bleef in mijn pink bijten.
Ik zei tegen [naam]: “bel 112”. Ik zag dat [appellant] wat bijkwam. Ik hoorde dat [naam] tegen [appellant] zei: ‘doe rustig, laat mijn zus los”. Ik hoorde dat [appellant] zei: “ik doe rustig”. Ik ging naar de keuken om een handdoek te pakken. Ik zag namelijk dat mijn hand hevig bloedde. Het bloed stroomde eruit. Ik deed de handdoek om mijn hand. Ik zag [appellant] verkrampt op de bank zitten. Dat doet hij altijd als hij last heeft van zijn suiker. Ik zag dat [appellant] bloed op zijn overhemd en op zijn gezicht had. Ik heb een handdoek gepakt, nat gemaakt en aan [appellant] gegeven om zijn gezicht schoon te maken. Ik zag dat [appellant] mij weer wilde aanvallen. Ik zag dat [naam] de armen van [appellant] vasthield. Ik hoorde dat [naam] zei: “stoppen, zo kun je niet met mijn zus omgaan”.
3.10
Op 23 augustus 2017 heeft het NFI een rapport uitgebracht, waarin de resultaten van het onderzoek naar het aangetroffen stuk huishoudfolie en de Kruidvattas zijn vermeld. Op beide is DNA van [appellant] aangetroffen.
3.11
Op 9 oktober 2017 is [geïntimeerde] nader als verdachte gehoord. Zij heeft voor zover van belang als volgt verklaard:
(…)
Het verbaast mij dat er geen DNA celmateriaal van mij op het plastic is aangetroffen, want ik heb het wel degelijk om mijn vinger gewikkeld tegen het bloeden. (…)
3.12
Op 27 oktober 2017 is [appellant] opnieuw door de politie als verdachte gehoord. Hij is in dat verhoor geconfronteerd met de verklaringen van [geïntimeerde] en haar broer en volhardde bij zijn eerdere verklaringen.
3.13
De officier van justitie heeft beide aangiften geseponeerd. Na een procedure op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering is [appellant] alsnog vervolgd voor zware mishandeling.
3.14
Bij vonnis van 20 december 2022 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland [appellant] ontslagen van alle rechtsvervolging. Het vonnis luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
3. Beoordeling van het bewijs
(…)
3.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 maart 2017 te [plaats 2] aan [geïntimeerde] (zijn echtgenote) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken vinger, heeft toegebracht door met kracht in de vinger van die [geïntimeerde] te bijten.
5. Strafbaarheid van het feit
(…)
5.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 41 Sr kan een beroep op noodweer slagen als sprake is geweest van een verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging moet hierbij noodzakelijk (subsidiariteitseis) en geboden (proportionaliteitseis) zijn geweest.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep op noodweer steunt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf geldt dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg (zie het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417).
In het licht van het vorenstaande overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn twee mogelijke scenario’s af te leiden ten aanzien van de gebeurtenissen op 27 maart 2017 in de woning van aangeefster en de verdachte. Het eerste scenario wordt geschetst door aangeefster en haar broer (…) Het tweede scenario wordt geschetst door de verdachte. Deze verklaringen staan voor wat betreft de feiten en omstandigheden waaronder de verdachte aangeefster in haar pink heeft gebeten, haaks op elkaar.
Het scenario van de aangeefster en haar broer houdt in dat de verdachte zonder enige aanleiding de hand van aangeefster heeft gepakt en toen hard op haar pink heeft gebeten. Aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat zij dacht dat de verdachte een toeval kreeg vanwege zijn suikerziekte.
Het scenario van de verdachte houdt in dat de verdachte in de pink van aangeefster heeft gebeten, omdat hij zich moest verweren tegen een poging om hem te verstikken. De verdachte heeft verklaard dat hij op de bank in de woonkamer zat en dat de broer van aangeefster, die op visite was, aan de verdachte vroeg of hij zijn horloge mocht bekijken. De broer van aangeefster heeft op dat moment de handen van de verdachte vastgepakt en heeft eveneens de benen van de verdachte tussen zijn eigen benen geklemd. Aangeefster zou vervolgens achter de verdachte zijn gaan staan en huishoudfolie om zijn mond hebben gewikkeld. De verdachte zou het huishoudfolie weg gekregen hebben, waarna de broer van aangeefster een kussen op zijn hoofd heeft gedrukt. Vervolgens zou aangeefster een plastic zak over het hoofd van de verdachte hebben getrokken. De verdachte voelde op dat moment iets langs zijn mond gaan en heeft toen uit zelfverdediging hard gebeten. Dit bleek de pink van aangeefster te zijn. Daarna zou de verstikkingspoging zijn gestopt. Aangeefster heeft ten slotte de verdachte met een dumbbell op zijn hoofd geslagen en is met haar broer naar de huisartsenpost vertrokken.
Het noodweerscenario van de verdachte vindt zijn onderbouwing in de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft direct na de gebeurtenissen, toen aangeefster en haar broer waren vertrokken naar de huisartsenpost, het alarmnummer 112 gebeld. Tegenover de meldkamer heeft de verdachte verklaard dat zijn echtgenote en haar broer hem hebben proberen te verstikken, dat hij in de vinger van zijn echtgenote heeft gebeten, dat hij tegen zijn hoofd is geslagen met een gewicht en dat hij het plastic dat gebruikt is niet meer terug kan vinden in huis. De verdachte heeft onder meer verklaard over huishoudfolie en een rode plastic tas. De gealarmeerde politieagenten troffen de verdachte wankelend op zijn benen aan, duizelig en misselijk. Ook had hij bloed rondom zijn mond en op zijn overhemd. De verdachte heeft dezelfde dag nog de spoedeisende hulp bezocht, waar een (verse) fractuur aan het jukbeen aan de linkerzijde van zijn hoofd is vastgesteld.
Na deze melding zijn verbalisanten naar de huisartsenpost gestuurd om aangeefster en haar broer aan te houden. Deze verbalisanten hebben gezien dat de broer van aangeefster een plastic zak uit zijn jas haalde en het in de vuilnisbak gooide en dieper in de vuilnisbak wegstopte. Het door de verbalisanten aangetroffen plastic betrof onder meer een stuk huishoudfolie en een rode plastic tas van “Kruidvat”. Verder is er in lijn met de verklaring van de verdachte, DNA van de verdachte aangetroffen op het huishoudfolie en aan de binnenzijde van de plastic tas.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de verdachte door het bijten in de pink van aangeefster handelde ter verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangeefster en haar broer, zodat hem een beroep op noodweer toekomt. Dit betekent dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Over het door aangeefster geschetste scenario merkt de rechtbank nog het volgende op.
De verklaringen van aangeefster en haar broer over de gang van zaken die avond acht de rechtbank niet betrouwbaar. Aangeefster en haar broer hebben wisselend en onderling tegenstrijdig verklaard over het bij de huisartsenpost aangetroffen huishoudfolie en de plasticzakken. Zo heeft aangeefster eerst tegenover de politie verklaard dat zij haar bebloede hand in een plasticzak heeft gewikkeld, terwijl zij later bij de rechter-commissaris – toen duidelijk was dat erg geen DNA van aangeefster op het plastic is aangetroffen – heeft verklaard dat zij in het geheel geen plastic heeft gezien. De broer van aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het plastic van aangeefster heeft gekregen, terwijl hij eerder tegenover de politie heeft verklaard dat hij het plastic in de gang van de woning heeft gevonden en toen heeft meegenomen. Daarbij acht de rechtbank het opmerkelijk dat zowel aangeefster als haar broer geen verklaring hebben kunnen geven voor het letsel aan verdachtes hoofd (de fractuur van het jukbeen). Ten slotte blijkt uit bijgehouden metingen in verband met de suikerziekte van de verdachte, dat zijn bloedwaardes op 27 en 28 maart 2017 geen afwijkingen laten zien. Van een toeval, zoals aangeefster heeft gesuggereerd, is dus geen sprake geweest.
(…)
8.Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in de vordering.
3.15
Tegen dit vonnis is noch door [appellant], noch door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.
4Eerste aanleg
4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – kort samengevat – een verklaring voor recht gevorderd dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het incident op 27 maart 2017 en om [appellant] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat, alsmede tot het betalen van een voorschot van € 13.500.
4.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade als gevolg van het incident op 27 maart 2017, en heeft zij [appellant] veroordeeld tot betaling van € 3.156,71 aan schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van [geïntimeerde] is voor het overige afgewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
5Beoordeling
5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Gezamenlijk bestrijden de grieven allereerst het oordeel van de kantonrechter dat het beroep op een rechtvaardigingsgrond is verworpen. [appellant] beroept zich primair op noodweer. Ook is volgens hem een rechtvaardigingsgrond te vinden in de eigen schuld van [geïntimeerde] en doet hij een beroep op het leerstuk van de pari delicto. Tot slot beroept hij zich erop dat de onrechtmatige daad hem niet kan worden toegerekend omdat er sprake is van een schulduitsluitingsgrond in de vorm van noodweerexces. Verder bestrijdt [appellant] de (hoogte van de) door [geïntimeerde] gestelde schade.
5.2
[geïntimeerde] heeft op haar beurt drie grieven gericht tegen het bestreden vonnis. Zij kan zich niet verenigen met het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan immateriële schade. Ook volhardt zij in haar vordering ter zake van huishoudelijke hulp en in haar verzoek tot verwijzing naar de schadestaatprocedure.
noodweer
5.3
Het hof zal eerst het beroep van [appellant] op een rechtvaardigingsgrond beoordelen.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] [geïntimeerde] hard in haar vinger heeft gebeten als gevolg waarvan zij pijn en letsel heeft opgelopen. [appellant] stelt echter dat dit handelen niet onrechtmatig was omdat hij zich kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond. Dit heeft te gelden als een bevrijdend verweer, zodat de stelplicht en bewijslast van de feiten die daaraan ten grondslag liggen, op [appellant] rusten.
5.5
De strafkamer van de rechtbank Noord-Holland heeft bij – onherroepelijk geworden – vonnis van 20 december 2022 het beroep op noodweer van [appellant] gehonoreerd. Dit oordeel van de strafrechter vormt echter geen onderdeel van de bewezenverklaring, zodat op dat punt geen sprake is van dwingend bewijs in de zin van artikel 161 Rv (vgl. Hoge Raad 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760). De aanvaarding van dat beroep op noodweer door de strafrechter laat de vrijheid in de bewijswaardering van de burgerlijke rechter onverlet. Het hof zal daarom hierna de stellingen van partijen zelfstandig beoordelen aan de hand van het aangedragen bewijs, waarbij aan het vonnis van de rechtbank Noord-Holland vrije bewijskracht toekomt.
5.6
[appellant] heeft aan zijn beroep op noodweer de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
[appellant] zat op de bank in de woonkamer en de broer zat naast hem op een stoel. De broer vroeg hem of hij zijn horloge mocht bekijken. De broer pakte daarop de handen van [appellant] vast en klemde eveneens de benen van [appellant] tussen zijn eigen benen. [geïntimeerde] is achter hem gaan staan en wikkelde huishoudfolie om zijn mond. [appellant] slaagde erin het huishoudfolie weg te werken, waarna de broer een kussen op zijn hoofd drukte. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een plastic zak over zijn hoofd getrokken. [appellant] voelde op dat moment iets langs zijn mond gaan en heeft toen uit zelfverdediging hard gebeten in de pink van [geïntimeerde]. Daarop werd de verstikkingspoging gestaakt. Nadat [geïntimeerde] naar de keuken was geweest om een handdoek te halen, sloeg zij hem met een dumbbell op zijn hoofd.
Hieraan heeft [appellant] de conclusie verbonden dat hij in de vinger van [geïntimeerde] heeft gebeten omdat hij werd aangevallen en geen andere mogelijkheid zag zich te bevrijden.
5.7
Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [appellant] verwezen naar het hiervoor genoemde vonnis van de strafrechter en naar de door hem afgelegde verklaringen en de bevindingen van de politie die hierboven onder de feiten zijn opgenomen. Hij heeft erop gewezen dat [geïntimeerde] en de broer wisselend en onderling tegenstrijdig hebben verklaard over de toedracht van het bijtincident en over de huishoudfolie en de rode plastic tas. Verder wijst [appellant] erop dat [geïntimeerde] geen verklaring heeft gegeven voor het letsel van [appellant], bestaande uit een gebroken jukbeen.
5.8
[geïntimeerde] betwist de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd. Haar stellingen komen er – kort gezegd – op neer dat [appellant], [geïntimeerde] en de broer gezellig bij elkaar zaten toen [appellant] zonder enige aanleiding hard in haar vinger beet. Zij betwist dat zij heeft geprobeerd hem te verstikken. Ook betwist zij dat zij [appellant] met een dumbbell heeft geslagen.
5.9
Ter onderbouwing van haar betwisting wijst [geïntimeerde] erop dat [appellant] wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat de politie in de woonkamer geen aanwijzingen voor een worsteling heeft aangetroffen. Ook zijn er geen DNA-sporen van [geïntimeerde] aangetroffen op het huishoudfolie en de rode plastic tas. Dit vormt volgens [geïntimeerde] objectief bewijs dat zij zich niet aan stafbare handelingen schuldig heeft gemaakt. Ook vormt het NFI-onderzoek geen bevestiging dat het plastic is stukgebeten. Zij voert verder aan dat niet vast staat dat het letsel aan het jukbeen die bewuste dag is ontstaan, noch waardoor en door wie.
5.10
Naar het oordeel van het hof zijn de door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden in voldoende mate komen vast te staan. Daartoe neemt het hof het volgende in overweging.
Net als de strafkamer stelt het hof vast dat [appellant] onmiddellijk na het incident 112 heeft gebeld. Uit de weerslag van dat telefoongesprek volgt dat [appellant] van meet af aan de gebeurtenissen heeft gepresenteerd zoals hij die in deze procedure heeft gesteld. Tegenover de kort daarna gearriveerde verbalisanten heeft hij eveneens in dezelfde lijn verklaard. De verbalisanten troffen hem wankelend op zijn benen aan, duizelig en misselijk, hetgeen strookt met de door hem gestelde klap tegen zijn hoofd. Hij heeft dezelfde avond nog de spoedeisende hulp bezocht, waar een fractuur aan het jukbeen aan de linkerzijde van zijn hoofd is vastgesteld.
Verder heeft hij van meet af aan verklaard over het huishoudfolie en de rode plastic tas, die niet (meer) in de woning aanwezig waren. Door de politie is gezien dat de broer nabij de huisartsenpost een plastic zak uit zijn jas haalde en het in de vuilnisbak gooide en dieper in de vuilnisbak wegstopte. Het door de verbalisanten aangetroffen plastic betrof onder meer een stuk huishoudfolie en een rode plastic tas van “Kruidvat”. Op het huishoudfolie en aan de binnenzijde van de plastic tas is DNA van [appellant] aangetroffen. Dit alles strookt met de door [appellant] geschetste gebeurtenissen.
5.11
Hiertegenover is door [geïntimeerde] onvoldoende ingebracht. De verklaringen van [geïntimeerde] en de broer over de toedracht zijn tegenstrijdig en wisselend. Zo heeft de broer verklaard dat hij op een stoel zat en [appellant] op de bank zat en dat [geïntimeerde] wat heen en weer liep; dat zij even later paniekerig achter [appellant] stond, voorover gebogen over hem heen, met haar hand voor zijn mond. Wat daaraan voorafging heeft de broer niet gezien. [geïntimeerde] verklaart aanvankelijk dat ze in de woonkamer zaten en dat zij op een gegeven moment achter haar man stond, die op de bank zat. Zij leunde over hem heen om iets te laten zien en op dat moment pakte [appellant] haar hand en beet hij in haar vinger. Later verklaart zij dat zij naast [appellant] op de bank zat en dat zij gedrieën gezellig aan het praten waren over koetjes en kalfjes. Op een gegeven moment wees zij naar het armbandje met een sosplaatje aan de arm van [appellant] en beet [appellant] plotseling in haar pink. [geïntimeerde] heeft niet gereageerd op deze door [appellant] geconstateerde tegenstrijdigheden en heeft daarvoor – dus – ook geen verklaring gegeven.
5.12
Anders dan [geïntimeerde] stelt levert de afwezigheid van haar DNA-sporen op het stuk huishoudfolie en de rode plastic tas geen bewijs dat zij zich niet aan strafbare gedragingen heeft schuldig gemaakt. Voor zover [geïntimeerde] betoogt dat het niet aantreffen van haar DNA bewijst dat zij deze goederen niet heeft vastgehouden, faalt dit betoog. Dat zou bovendien ook niet stroken met haar eigen verklaring bij de politie dat zij het plastic heeft gebruikt om rond haar pink te wikkelen op weg naar de huisartsenpost. Verder geeft [geïntimeerde] geen (alternatieve) verklaring voor het feit dat op het plastic wèl DNA van [appellant] is aangetroffen.
5.13
De verklaringen van [geïntimeerde] en de broer over het huishoudfolie en de rode plastic tas zijn ook tegenstrijdig en wisselend. De broer verklaarde bij de politie dat hij deze op de grond in de gang in de woning had aangetroffen en in zijn broekzak had gestopt, om deze vervolgens bij de huisartsenpost weg te gooien. Deze verklaring staat haaks op de verklaring van [geïntimeerde] bij de politie dat zij het plastic heeft gebruikt om haar gewonde pink in te wikkelen tijdens de rit naar de huisartsenpost, waarna zij de broer gevraagd zou hebben om het plastic weg te gooien. Uit het strafvonnis volgt dat de broer later, bij de rechter-commissaris, heeft verklaard dat hij de tas van [geïntimeerde] had gekregen.
De verklaringen van [geïntimeerde] zijn op dit punt ook innerlijk tegenstrijdig. Zo heeft zij bij de politie verklaard dat zij naar de keuken ging en uit een tasje een handdoek pakte. Als de politie haar later confronteert met het plastic dat de broer had weggegooid, antwoordt zij
Ja dat was dat tasje waar ik het over had. Pas dan verklaart zij dat zij dat ‘tasje’ heeft gebruikt om haar bebloede hand in te wikkelen en dat zij bij de huisartsenpost aan de broer heeft gevraagd om het weg te gooien. Uit het strafvonnis volgt voorts dat zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij in het geheel geen plastic heeft gezien.
Aan deze wisselende en tegenstrijdige verklaringen van [geïntimeerde] en de broer kan geen geloof worden gehecht en zij zijn onvoldoende om de consistente verklaringen van [appellant] en het daarmee overeenstemmende bewijs te weerleggen.
5.14
[geïntimeerde] betoogt voorts dat de door het NFI onderzochte rode plastic tas geen bijtsporen bevatte, hetgeen de verklaring van [appellant] dat hij het plastic heeft kapotgebeten zou ondergraven. Het hof stelt vast dat [appellant] noch in het gesprek met de meldkamer, noch in zijn aangifte heeft verklaard het plastic te hebben kapotgebeten. Tijdens het nadere verhoor op 27 oktober 2017 herhaalde [appellant] dat hij niets over bijten heeft gezegd. Dit woord komt slechts voor in het proces-verbaal van bevindingen van de politie, waarvan de inhoud niet zonder meer aan [appellant] kan worden toegerekend, nu dit proces-verbaal niet aan [appellant] ter bevestiging is voorgelegd.
5.15
[geïntimeerde] kan evenmin worden gevolgd in haar betoog dat [appellant] wisselend heeft verklaard over het voorwerp waarmee hij zou zijn geslagen. In het proces-verbaal van bevindingen is opgetekend: Wij hoorden dat [appellant] zei dat hij duizelig was omdat zijn vrouw hem ook op zijn hoofd had geslagen met een hondenspeeltje. Hij liet hierbij een paarse dumbel zien. Wij zagen dat de dumbel in een kamertje aan het einde van de woonkamer lag. Uit deze verslaglegging volgt dat [appellant] op dat moment de paarse dumbbell aanwees als het voorwerp waarmee hij geslagen werd. Uit het verslag blijkt niet duidelijk van wie de kwalificatie ‘hondenspeeltje’ afkomstig was. Dezelfde verwarring doet zich opnieuw voor tijdens het doen van aangifte. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat [appellant] verklaart te zijn geslagen met een halter. Het was een rubberen halter met iets hards erin van 2 kg en paars van kleur. Op dat moment realiseert hij zich dat [geïntimeerde], vlak voor het incident, de hond naar buiten had gedaan. Hij meldt dat aan de verbalisant. Daarop vraagt de verbalisant: De halter is dat speelgoed voor de hond?, waarop [appellant] ontkennend antwoordt; Nee, ik heb deze halter vanwege mijn schouders die gebroken zijn geweest.
Het hof kan dan ook niet anders concluderen dan dat [appellant] consequent heeft verklaard dat hij is geslagen met een rubberen paarse dumbbell/halter, die hij onmiddellijk heeft aangewezen aan de verbalisanten.
5.16
Dat de verklaringen van [appellant] over de toedracht van de aanval wisselend zouden zijn, wordt door het hof ook niet herkend. [geïntimeerde] betoogt dat [appellant] in zijn aangifte heeft verklaard dat de broer zowel zijn handen als zijn benen vasthield, terwijl hij in latere verklaringen alleen nog over de handen spreekt. De verklaring over de benen is in haar visie onaannemelijk omdat het onwaarschijnlijk is dat de broer zowel de polsen met twee handen vast had als de benen kon fixeren. Het hof constateert [appellant] bij zijn aangifte heeft verklaard dat hij op de bank zat en dat de broer voor hem stond, zijn handen stevig vasthield en met zijn benen de benen van [appellant] tegenhield door ze af te klemmen en er tegenaan te drukken. Niet valt in te zien dat dit een onwaarschijnlijk scenario zou zijn. Het feit dat [appellant] in latere verklaringen niet meer gedetailleerd verklaard heeft over het klemmen met de benen, maar enkel over het vasthouden van de polsen maakt die eerdere verklaring ook niet onbetrouwbaar.
5.17
Ten aanzien van het gebroken jukbeen van [appellant] heeft [geïntimeerde] ter betwisting aangevoerd dat uit het verslag van de eerste hulp niet is gebleken wanneer het letsel is ontstaan, en waardoor en door wie het letsel is veroorzaakt. Zij suggereert dat [appellant] mogelijk op enige wijze zelf een bijdrage heeft geleverd aan het letsel.
Gelet op de consistente verklaringen van [appellant], daterend van direct na het incident, het aantreffen van de bedoelde dumbbell, de constatering van de verbalisanten dat [appellant] wankelde en duizelig en misselijk was, en dat diezelfde avond een gebroken jukbeen is vastgesteld, kan hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd niet als een voldoende weerlegging worden beschouwd.
5.18
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden, zoals aan zijn beroep op noodweer ten grondslag gelegd, in voldoende mate zijn komen vast te staan.
5.19
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat [appellant] werd aangevallen door [geïntimeerde] en haar broer en dat deze hem probeerden te verstikken. Teneinde zichzelf uit deze situatie te bevrijden heeft [appellant] [geïntimeerde] hard in haar vinger gebeten, waarna de aanval werd gestaakt. Dat leidt tot de conclusie dat voor het bijten in de vinger een rechtvaardigingsgrond bestond. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat het bijten in de vinger disproportioneel zou zijn, gelet op de levensbedreigende situatie waarin [appellant] zich bevond. [geïntimeerde] heeft geen feiten te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel aanleiding kunnen geven, zodat het hof aan nadere bewijslevering niet toekomt.
Conclusie
5.20
Hiermee slaagt grief 1 in principaal appel. De overige principale grieven behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking meer. Nu [appellant] zich succesvol kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond, kunnen de gevraagde verklaring voor recht en de vorderingen tot betaling van schadevergoeding niet worden toegewezen. Het bestreden vonnis zal dan ook worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen.ECLI:NL:GHAMS:2023:3460