Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 230424 zware mishandeling; schadevergoedingsmaatregel voor nieuwe, eerst in hoger beroep bekende, schade

GHARL 230424 zware mishandeling; schadevergoedingsmaatregel voor nieuwe, eerst in hoger beroep bekende, schade
- smartengeld vanwege op 3 plaatsen gebroken onderkaak met zenuwletsel  € 13.000,00

Het oordeel van het hof


Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet daarin aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft aangever uit het niets met kracht in het gezicht geslagen. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. De ernst daarvan blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, die destijds wekenlang slechts vloeibaar voedsel tot zich kon nemen, een beugel moest dragen, niet kon werken of sporten en bovendien tot op de dag van vandaag een gevoelloze plek heeft op zijn kin. Ook is hij zijn onbevangenheid en gevoel van vrijheid bij het uitgaan in Ede kwijt. Verdachte verdient daarom straf.

Bij de strafbepaling heeft het hof gelet op straffen die terzake van zware mishandeling worden opgelegd, die zijn weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden in beginsel het vertrekpunt voor een first offender. Het hof heeft ook kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor mishandeling is veroordeeld.

Bij de bepaling van de straf houdt het hof ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer vier maanden, maar gelet op de beperkte omvang daarvan en het feit dat die vertraging mede is veroorzaakt door het uitvoering geven aan de onderzoekswensen van de verdediging, volstaat het hof met het constateren van die overschrijding.

Alles overwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 99 dagen met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Daarnaast zal het hof een taakstraf van 100 uren, bij niet nakoming te vervangen door 50 dagen hechtenis opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [ Y ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert € 1.388,91 aan materiële schade en € 13.000 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.

Voorts heeft de benadeelde partij in het hoger beroep een aanvullend verzoek ingediend tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor gestelde nieuwe, pas in hoger beroep bekende, schade van € 705,60 ziektekosten als gevolg van een nieuwe operatie aan de kaak, waarbij het materiaal dat is ingebracht om de kaak na de mishandeling te herstellen, is verwijderd. Deze schade is in eerste aanleg niet gevorderd.

Door de benadeelde partij is aangevoerd dat de omstandigheid dat zij zich - gelet op artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - niet voor een hoger bedrag tot schadevergoeding kan voegen, niet in de weg staat aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inhoudende ook deze nieuwe schade.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen, met daarbij tevens de aanvullende schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van € 705,60.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.

Oordeel van het hof

Materiële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is - met de rechtbank - van oordeel dat de volgende schadeposten, die niet betwist zijn, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
           kosten ziekenhuisopname € 1 86,25
           reiskosten ziekenhuisbezoek € 65,63
           ziektekosten voor eigen rekening € 885,00
           beschadigde kleding/goederen €40,00
-           verlies arbeidsvermogen € 92,71
           onkosten volleybal € 56,00
           porti € 3,64
           medische informatie huisarts € 59,68

Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft bovenstaande schadeposten kan worden toegewezen tot een hoogte van € 1.388,91.

Immateriële schade

Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen waar hij lange tijd last van heeft gehad en nog steeds hinder van ondervindt. De onderkaak van benadeelde is aan beide zijden gebroken. De eerste drie weken kon benadeelde alleen maar vloeibaar voedsel eten en heeft hij veel pijn gehad. Ook kon hij daarna maandenlang alleen maar zachte dingen eten. Het metaal dat aan de buitenzijde van de tanden is geplaatst is na zes weken verwijderd. Er is ook een zenuw beschadigd waardoor benadeelde in een deel van de onderlip en kin geen gevoel meer heeft, ter terechtzitting is gebleken dat hierin nog geen herstel is.

Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof - met de rechtbank - de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 13.000,-.

Proceskosten

De benadeelde partij heeft € 1.086,00 aan proceskosten gevorderd.

Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt is dat gezien de hoogte van het bedrag van de gevorderde hoofdsom de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke Liquidatietarief Kanton. Voor het opstellen en indienen van de vordering en de aanwezigheid tijdens de behandeling ter terechtzitting, zowel bij de rechtbank als bij het hof, kent het hof telkens een punt toe, zodat rekening houdende met het tarief zoals dit gold op de datum van indiening van de vordering een bedrag van (3 x € 406) € 1.218,00 zal worden toegewezen.

Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
 

Verdachte is vanaf 1 februari 2020 wettelijke rente over de toegewezen bedragen van € 1.388.91 en € 13.000,- verschuldigd tot aan de dag van de algehele voldoening.

Het hof ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

Binnen het wettelijk systeem is niet uitgesloten dat, onder omstandigheden, een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor schade die (in eerste aanleg) niet is gevorderd. Het is het hof gebleken dat de schade tot een bedrag van € 705,60 het directe gevolg is van de mishandeling. Het hof zal dit bedrag daarom meenemen in de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.

Met dank aan mw. mr. M.G.F. de Graaf-Bosch, BAEN Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/GHARL-230424