GHDHA 030924 confrontatie tussen twee personen; bewijs mishandeling ook in HB niet geleverd
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 030924 confrontatie tussen twee personen; bewijs mishandeling ook in HB niet geleverd
in vervolg op:
RBROT 080223 eisers slagen niet in bewijs mishandeling; gedaagden niet in bewijs onrechtmatigheid beschuldiging
4Beoordeling in hoger beroep4.1
In geschil is kort gezegd de vraag of [geïntimeerde 3] zich in de nacht van 19 op 20 april 2018 jegens [appellant 1] c.s. onrechtmatig heeft gedragen door [appellant 1] lichamelijk letsel toe te brengen. [appellant 1] heeft tegen het oordeel van de rechtbank dat dat niet zo is een tweetal grieven aangevoerd. De grieven falen om de volgende redenen.
Bewijslast
4.2
Met de eerste grief komen [appellant 1] c.s. op tegen de bewijslastverdeling en de motivering daarvan door de rechtbank in rov. 4.7 en 4.8 van het tussenvonnis van 22 mei 2019. De rechtbank heeft daarin geoordeeld dat, nu [appellant 1] c.s. zich op de rechtsgevolgen beroepen van hun stelling dat sprake is geweest van mishandeling van [appellant 1] door [geïntimeerde 3] in de nacht van 19 op 20 april 2018 in Bar Basso in Milaan, het aan hen is om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit dat kan worden afgeleid.
4.3
[appellant 1] c.s. stellen dat deze stelling al (voorshands) was bewezen door de reeds door hen overgelegde stukken: de aangifte door [appellant 1] , het verslag van [geïntimeerde 3] zelf en de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] (producties 1 tot en met 5 bij memorie van grieven). De rechtbank had, volgens [appellant 1] c.s., dan ook (voorshands) bewezen moeten verklaren dat [geïntimeerde 3] onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant 1] lichamelijk letsel toe te brengen. In het tussenvonnis van 22 mei 2019 had de bewijslast (dan wel een eventuele bewijsopdracht in de vorm van tegenbewijs) bij [geïntimeerde 3] gelegd moeten worden.
4.4
Volgens [geïntimeerde 3] c.s. heeft de rechtbank de bewijslast terecht bij [appellant 1] c.s. gelegd.
Bewijslastverdeling
4.5
Het hof volgt [appellant 1] c.s. niet in hun betoog dat erop neerkomt dat zij al ten tijde van het tussenvonnis van 22 mei 2019 (voorshands) voldoende bewijs hadden geleverd van hun stellingen, zodat de bewijslast bij [geïntimeerde 3] c.s. moest worden gelegd dan wel [geïntimeerde 3] c.s. tegenbewijs hadden kunnen leveren. Als uitgangpunt heeft te gelden dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten ook de bewijslast draagt van deze feiten. [appellant 1] c.s. hebben verschillende verklaringen aangedragen ter onderbouwing van hun stellingen, en dat geldt ook voor [geïntimeerde 3] c.s.. [geïntimeerde 3] c.s. hebben de stellingen van [appellant 1] c.s. en het door [appellant 1] c.s. aangedragen bewijs (ook) naar het oordeel van het hof voldoende gemotiveerd betwist. In verband met de aangedragen feiten en omstandigheden is, anders dan [appellant 1] c.s. menen, geen sprake van een wettelijk vermoeden op grond waarvan voorshands moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [appellant 1] c.s.. Ook de aard van het incident waarom het hier gaat, rechtvaardigt niet (zonder meer) een rechterlijk (of feitelijk) vermoeden van de juistheid van de stellingen van [appellant 1] c.s. Evenmin is voldoende gesteld of gebleken op grond waarvan de bewijslast zou moeten worden omgekeerd. In zoverre faalt grief I.
Inhoud bewijsopdracht
4.6
De bij [appellant 1] c.s. neergelegde bewijslast is verder ook te streng, aldus [appellant 1] c.s.. Op hen rustte niet de bewijslast dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] had mishandeld, maar dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] lichamelijk letsel had toegebracht door onbetamelijk dan wel onzorgvuldig jegens [appellant 1] te handelen. Volgens [geïntimeerde 3] c.s. heeft de rechtbank de bewijsopdracht terecht beperkt tot ‘mishandeling’, omdat dat (samengevat en naar de kern genomen) het verwijt is dat [geïntimeerde 3] wordt gemaakt.
4.7
[appellant 1] c.s. hebben aanvankelijk gesteld dat sprake is geweest van mishandeling van [appellant 1] door [geïntimeerde 3] . In hoger beroep hebben [appellant 1] c.s. hun stellingen in zoverre aangepast dat zij stellen dat [geïntimeerde 3] onrechtmatig jegens [appellant 1] c.s. heeft gehandeld door [appellant 1] in de nacht van 19 op 20 april 2018 in Milaan lichamelijk letsel toe te brengen. Dat betekent dat [appellant 1] c.s. moeten bewijzen dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] lichamelijk letsel heeft toegebracht dat hem, [geïntimeerde 3] , kan worden toegerekend. Van toerekening van handelen in het kader van onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW is sprake wanneer dat handelen te wijten is aan de schuld van [geïntimeerde 3] . Het toebrengen van letsel aan [appellant 1] moet [geïntimeerde 3] dus zijn te verwijten. Ook in zoverre faalt de grief.
De bewijswaardering
4.8
Met de tweede grief komen [appellant 1] c.s. op tegen de bewijswaardering door de rechtbank in het eindvonnis. Het hof zal het bijgebrachte bewijs opnieuw en zelfstandig beoordelen uitgaande van het door [appellant 1] in hoger beroep te leveren bewijs zoals hiervoor in rov. 4.7 is overwogen. Het hof overweegt in dat verband het volgende.
4.9
[appellant 1] c.s. hebben als bewijs van hun stellingen een beroep gedaan op de eigen verklaring van [appellant 1] , de interne email van [geïntimeerde 3] aan zijn werkgever Kvadrat B.V. alsmede op verklaringen van [getuige 2] , [getuige 4] , [getuige 3] en [getuige 1] . Getuigen [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 1] zijn, evenals [appellant 1] zelf, (ook) gehoord door de rechtbank. [getuige 3] is alleen bij de politie als getuige gehoord.
De verklaringen van [appellant 1] , [getuige 2] , [getuige 4] , [getuige 3] en [getuige 1]
4.10
[appellant 1] is zelf op 20 april 2022 als (partij)getuige door de rechtbank gehoord. Hij heeft, onder meer, verklaard:
‘Op 19 april 2018 kwam ik kort voor middernacht aan bij Bar Basso in Milaan. Ik kwam daar met mijn klant [klant] (fonetisch opgeschreven). Van te voren had ik gebeld naar mijn vriendin [getuige 2] en zij kwam na mij ook naar Bar Basso. Naast [getuige 2] heb ik daar ook [betrokkene 1] en [getuige 3] gezien. Ik stond met hen voor de muur van Bar Basso, rechts van de ingang als je met je gezicht naar de ingang staat. Het incident gebeurde rond 2:30 uur op 20 april 2018. Dit ging als volgt. Ik was in gesprek met twee dames die ik niet kende. .. Ik hoorde geluiden schuin achter mij en toen ik naar links over mijn schouder keek, zag ik [geïntimeerde 3] op een armlengte afstand staan. Hij keek intimiderend naar mij. … Toen ik hem zag riep ik ‘leugenaar’. Meteen daarop stapte hij naar voren en gaf hij mij een kopstoot. … Op uw vraag om te beschrijven hoe de kopstoot precies ging antwoord ik u dat [geïntimeerde 3] zo snel als hij kon naar voren stapte en hij ging met zijn hoofd naar voren tegen mijn hoofd.
(…)
Ik herinner me niet dat ik voor de kopstoot meer heb gezegd dan het woord leugenaar. U houdt mij voor dat [getuige 1] bij de politie heeft verklaard dat ik aan het schreeuwen was. Daar staat mij niets van bij. … ’
4.11
[getuige 2] heeft als getuige bij de rechtbank, op 24 januari 2022, onder meer verklaard:
‘ [appellant 1] en ik hebben in de nacht van 19 op 20 april 2018 afgesproken in Bar Basso. Ik schat dat ik daar na 00:00 uur kwam. Op enig moment stond ik te praten met [getuige 1] en nog een meneer. Ik weet nu dat deze meneer [getuige 3] heet. Ik stond op dat moment ongeveer één meter van [appellant 1] . [appellant 1] stond met anderen te praten. We stonden buiten op het terras…. Bezien vanuit de situatie dat ik met mijn rug naar de entree van Bar Basso stond, stond ik links van de entree. Ik stond dicht bij de muur van Bar Basso. [appellant 1] stond nog iets verder naar links, gezien vanuit de entree. Vanuit waar ik stond, kon ik hem zien. Hij stond niet zo dat hij mij zag. Ik zag hem van de zijkant. Op enig moment hoorde ik tumult, ik hoorde [appellant 1] roepen/- zijn stem verheffen. Ik keek op. Toen zag ik een man waarvan ik nu weet dat hij [geïntimeerde 3] heet. Ik zag hem op
[appellant 1] reageren doordat hij naar hem toe liep en ook aan het roepen was tegen [appellant 1] , althans daar ga ik vanuit omdat ze elkaar aankeken. [geïntimeerde 3] kwam op dat moment vanaf links gezien vanuit [appellant 1] aanlopen. Toen ik hen zag, roepend naar elkaar, stonden ze circa een meter van elkaar af. Er stonden nog andere mensen tussen hen. Dat zijn de mensen waar [appellant 1] mee stond te praten. [appellant 1] stond stil en [geïntimeerde 3] liep naar [appellant 1] toe. Daarna stonden ze vlak tegenover elkaar. [geïntimeerde 3] gaf [appellant 1] een kopstoot. U vraagt mij om feitelijk te beschrijven wat ik zag. Daarop zeg ik dat ik zag dat [geïntimeerde 3] omhoog kwam. Zijn bovenlijf kwam omhoog en daarna maakte hij een beweging met zijn hoofd naar voren. Ik weet niet of hij sprong, ik kon zijn voeten niet zien. Achteraf weet ik dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] op zijn neus raakte. Dat weet ik omdat de neus van [appellant 1] bloedde…. Op de vraag … of ik [geïntimeerde 3] heb zien springen antwoord ik als volgt. Ik heb hem niet met de voeten van de grond zien komen. Ik zag zijn bovenlijf omhoog komen. Mr Sussenbach houdt mij voor dat ik bij de politie op 22 november 2018 heb verklaard dat ik [geïntimeerde 3] zag opspringen. … Als hij feitelijk bedoelt of ik heb gezien dat bij [geïntimeerde 3] de voeten van de grond gingen, dan antwoord ik dat ik dat niet heb gezien. …
… wat ik nu precies heb gezien, zeg ik dat ik heb gezien dat het hoofd van [geïntimeerde 3] het hoofd van [appellant 1] raakte.’
4.12
[getuige 4] heeft als getuige bij de rechtbank, op 24 januari 2022, onder meer verklaard:
‘In de nacht van 19 op 20 april 2018 was ik aanwezig als bezoeker van Bar Basso in Milaan. … Ik kwam met de auto en ik was de bestuurder van de auto. In de auto zaten ook [betrokkene 2] , [geïntimeerde 3] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] . Ik heb hen afgezet en ben mijn auto gaan parkeren. Circa 10 minuten later voegde ik me bij hen op het plein waar zij stonden te wachten. Op dit plein zit het terras van Bar Basso…. Vervolgens liepen we door de
menigte over het terras naar de entree van Bar Basso. We liepen achter elkaar in de volgende volgorde door de menigte heen: [betrokkene 2] , [geïntimeerde 3] , ik, [betrokkene 4] . Vlak voordat we bij de entree waren, hoorde ik geschreeuw vanaf de rechterkant. Ik hoorde: ‘Huichelaar, huichelaar, ha daar hebben we de leugenaar’. … Ik zag dat [appellant 1] deze woorden schreeuwde. … Ik zag vervolgens dat [appellant 1] dichterbij [geïntimeerde 3] probeerde te komen, al schreeuwend. … [appellant 1] werd nog door iemand tegen gehouden met de armen. Ik weet niet door wie. Dat tegenhouden lukte niet geheel en [appellant 1] brak er doorheen. [appellant 1] stond op dat moment op minder dan een halve meter van [geïntimeerde 3] . Ik zag het hoofd en lichaam van [geïntimeerde 3] naar beneden en naar voren gaan. Ik denk dat dit van de schrik was. Ook het hoofd van [appellant 1] ging naar voren. Het was een gek gezicht. Als je echt wil vechten dan zou je het wel anders doen. Binnen no time botsten ze tegen elkaar aan. Hier voeg ik aan toe dat [appellant 1] tegen [geïntimeerde 3] aanliep. [geïntimeerde 3] stond stil. Ik voeg hier nog aan toe dat er nog nauwelijks sprake van verplaatsing was. Nadat [appellant 1] door de armen was gebroken van degene die hem probeerde tegen te houden, stonden [appellant 1] en [geïntimeerde 3] al vlak tegen elkaar aan. Daarna kwamen de hoofden van [appellant 1] en [geïntimeerde 3] tegen elkaar
aan. Alleen hun hoofden raakten elkaar, geen andere lichaamsdelen.’
4.13
[getuige 3] , die niet door de rechtbank als getuige is gehoord, verklaarde op 3 februari 2021 bij de politie onder meer:
‘(…)
V=Wat kunt u verklaren over een mishandeling gepleegd op 20 april 2018 omstreeks 2.30 uur waarbij [appellant 1] en [geïntimeerde 3] betrokken waren?
A=Het enige wat ik daarover kan zeggen is dat [geïntimeerde 3] een kopstoot had uitgedeeld aan [appellant 1] .
…
V=De kopstoot die [geïntimeerde 3] gaf, heeft u het idee dat die opzettelijk werd gegeven?
A=Het is in die zin altijd actie geeft reactie. De heren stonden boos tegenover elkaar. En dan is het wie het eerst reageert. In dit geval was dat [geïntimeerde 3] .
(…)
A=Wat er specifiek gezegd werd weet ik niet meer. Omschrijf het maar als haantjesgedrag.
V= Haantjesgedrag van wie?
A= Beide heren.
(…)
V=is [appellant 1] nog fysiek naar [geïntimeerde 3] toe geveest?
A=Ja, duwen en trekken zoals net aangegeven is het ook niet verder tot een worsteling gekomen, omdat beide heren uit elkaar gehouden werden.
(…)
VA= (…) U zegt eigenlijk : ik zeg niet wie goed of fout is.
A=Dat is wat ik heb gezegd … Ik betwijfel dat [appellant 1] uit het niets een kopstoot heeft gekregen.
(…)
A=Hij gaf een tikkie. Doordat [geïntimeerde 3] kleiner is dan [appellant 1] kwam die waarschijnlijk op zijn neus terecht.
VA=…Heeft u [geïntimeerde 3] zien opspringen toen hij die kopstoot gaf?
A=Nee
(…)
VA=Weet u wie er nog meer bijgestaan hebben?
A=Nee
VA= [getuige 1] , [getuige 4] , [getuige 2] ?
A= [getuige 1] niet, [getuige 4] niet. De vrouw van [appellant 1] , [getuige 2] heb ik wel gezien. Ze was er niet bij op het moment van de schermutseling. Ze was er toen niet bij. Ze is er pas later bijgekomen.
(…)’
4.14
[getuige 1] heeft als getuige bij de rechtbank, op 24 januari 2022, onder meer het volgende verklaard:
‘Ik was in de nacht van 19 op 20 april 2018 aanwezig in Bar Basso. … Van links kwam een groepje aanlopen… Voorop liep [betrokkene 2] , daarna [geïntimeerde 3] , en daarna [betrokkene 4] . … hoorde ik rumoer. Het rumoer bestond eruit dat [appellant 1] en [geïntimeerde 3] naar elkaar riepen en schreeuwden. Op dat moment waren zij circa 2 a 3 meter uit elkaar en was [appellant 1] circa 1,5 a 2 meter van mij af. Tijdens het roepen kwam [geïntimeerde 3] steeds dichterbij en uiteindelijk stonden ze vlak bij elkaar. De gezichten stonden toen op hele korte afstand van elkaar, ze waren toen
nog steeds aan het roepen.… [geïntimeerde 3] gaf [appellant 1] een kopstoot. .. Ik zeg u dat ik zag dat [geïntimeerde 3] een beweging richting [appellant 1] met zijn hoofd maakte. Blijkbaar kwam hij hierbij tegen de neus van [appellant 1] aan, want die bloedde daarna.
(…)
U houdt mij voor dat ik tegenover de politie op 17 november 2020 heb verklaard: ‘Hoe ik het me voor de geest haal was het een korte tik. Was het bewust? Antwoord: dat kan ik niet beoordelen’. U houdt mij voorts voor dat ik nu zeg dat het een kopstoot is. Beschouwt u het nu als een kopstoot of korte tik? Ik zou zeggen een korte tik. Het is ook maar wat je als definitie van kopstoot ziet. U vraagt mij of het verdediging kan zijn geweest van [geïntimeerde 3]
? Zo heb ik het niet beleefd. (…)’
De verklaringen van [betrokkene 2] en [geïntimeerde 3]
4.15
Ook [betrokkene 2] en [geïntimeerde 3] zijn zowel bij de politie als (op verzoek van [geïntimeerde 3] c.s.) door de rechtbank over het incident gehoord.
4.16
Door [geïntimeerde 3] is, op 14 juni 2024, bij de rechtbank onder meer verklaard:
‘Op 19 april 2018 had ik een zakelijk diner. Na afloop van dat diner, ik schat rond 02:00 uur op 20 april 2018, ben ik in de auto bij [getuige 4] gestapt samen met [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . [getuige 4] heeft ons afgezet aan de rand van het terras bij Bar Basso. Ik ben met de anderen daar blijven wachten, terwijl hij zijn auto parkeerde.… Op het moment dat [getuige 4] arriveerde, kreeg ik een telefoontje van IJsselmuiden met het verzoek om naar binnen te komen bij Bar Basso. … Wij zijn met zijn vieren achter elkaar aanlopend en schuifelend door de mensenmenigte … naar de doorgang in de heg gelopen. …Toen wij van de rand van het terras richting de doorgang van de heg liepen, liepen wij in mijn herinnering in de volgende volgorde: ik liep voorop, daarna mijn broer, daarna [getuige 4] en dan [betrokkene 4] . Net na de doorgang van de heg of ertussen in tref ik een bekende, [getuige 1] . Ik geef hem een hand en we willen een kleine conversatie starten. Op dat moment geeft mijn broer hem ook een hand. Vanaf dat moment gaat alles in een splitsecond. Er wordt hard geroepen: “Huichelaar’ en ‘Leugenaar’ en dat meerdere keren. … Ik zag mijn broer naar voren duiken, om iemand tegen te houden. Dat lukte niet. Daarna zag ik iemand van onderaf mijn kant opkomen, ik maakte mij klein in een respons of reflex om mezelf te beschermen. Ik (de R-C, hof) zie dat de getuige terwijl hij dit vertelt de beweging maakt van zijn beide handen langs zijn hoofd en zijn hoofd ingetrokken en zijn schouders gekromd. De persoon die ik zie aankomen komt in een voorwaartse beweging naar boven op mij af. Ik heb op dat moment niet gezien dat het [appellant 1] was. Ik zag pas nadat we gebotst waren dat het [appellant 1] was. De woorden 'Huichelaar' en `Leugenaar' waren eerder door [appellant 1] in een gezelschap van marktgerelateerde mensen naar mij geroepen. Toen ik die woorden hoorde, bedacht ik wel dat dat van [appellant 1] moest komen. Het ging allemaal zo snel dat ik niet precies weet wanneer ik wat dacht. Voor mijn gevoel was het niet een hele forse botsing. Ik denk dat mijn hoofd tegen zijn hoofd is gekomen…. Mijn broer pakte mij vast en zei dat ik hier niet moest zijn. Terwijl ik werd vastgehouden door mijn broer, zag ik [appellant 1] staan met een telefoon boven zijn hoofd. (…) Ik hoorde [appellant 1] de woorden roepen: 'Ik heb je te pakken, ik maak je kapot'. Ik zag niet wat hij met zijn telefoon deed, ik vond het een bijzondere pose om zijn telefoon zo hoog te houden. Ik zag een streepje bloed op
zijn neus.’
4.17
[betrokkene 2] heeft, op 14 juni 2024, onder meer het volgende bij de rechtbank verklaard:
‘In april 2018 was ik met mijn mede-compagnons en een aantal personeelsleden aanwezig op de beurs in Milaan.… Rond 02:00 uur, dus op 20 april 2018, zijn wij met zijn vijven in de auto bij [getuige 4] naar Bar Basso gereden…Wij zijn met zijn vieren in een soort ganzenpas, daarmee bedoel ik achter elkaar en deels naast elkaar, over het drukke terras richting de hoofdingang van Bar Basso gelopen…. Toen we net met ons groepje door de opening van de haag heen waren, kwam [geïntimeerde 3] [getuige 1] tegen. [geïntimeerde 3] kent [getuige 1] beter dan ik. Zij gaven elkaar een hand. Op het moment dat ik [getuige 1] ook een hand wilde geven, begon er iemand te roepen om mij heen. Ik kon het roepen eerst niet duiden, daarna hoorde ik dat er ‘huichelaar’ en ‘leugenaar’ werd geroepen, meerdere keren. Op hetzelfde moment, …, liep iemand tegen mij aan. Normaal in gedrang vraag je als je wil passeren, fysiek om te mogen passeren. Deze persoon liep hard langs mij. Ik probeerde hem op te vangen. Ik kon hem niet houden en hij liep door mijn arm heen. Degene die hard langs mij liep, was [appellant 1] . … Ik draaide vervolgens mee in de richting waarin [appellant 1] ging en zag dat hij naar [geïntimeerde 3] liep en dat [geïntimeerde 3] in elkaar dook. [appellant 1] dook erop af en zij raakten elkaar aan…. Ze botsten tegen elkaar, met de koppen tegen elkaar. Ze kwamen één keer tegen elkaar aan. [geïntimeerde 3] deinsde daarna achteruit. In een reflex ben ik ertussen gestapt, ik heb [geïntimeerde 3] weggeduwd.… Toen [geïntimeerde 3] rustig was, heb ik mij omgedraaid en het beeld dat ik toen zag als foto (ik heb een vrij beeldend geheugen), was [appellant 1] die werd tegengehouden door twee mannen en met zijn telefoon boven zijn hoofd stond… [appellant 1] riep letterlijk: 'Ik heb je te pakken, ik maak je kapot'.
(…)
Op de vraag of ik een vrouw heb zien staan bij het incident antwoord ik als volgt. Ik heb geen vrouw zien staan in het gezelschap van [getuige 1] . [getuige 1] stond naast iemand die ik niet kende. Hij was in een gezelschap. Daar waren geen vrouwen bij.’
Tussenconclusie hof:
ten aanzien van de verklaring(en) van [getuige 2]
4.18
[getuige 3] heeft verklaard dat [getuige 2] er niet bij was op het moment van de schermutseling en dat zij er pas later bij is gekomen. Zijn verklaring vindt op dat punt steun in de verklaring van [betrokkene 2] , die heeft verklaard dat hij ‘geen vrouw [heeft] zien staan in het gezelschap van [getuige 1] .’, terwijl [getuige 1] zicht had op het incident. [getuige 2] verklaart bovendien niet consistent. Bij de politie heeft zij op 16 november 2020 verklaard dat zij zag dat [geïntimeerde 3] opsprong en een kopstoot gaf aan [appellant 1] . Wat er aan de kopstoot vooraf is gegaan, heeft zij naar eigen zeggen niet echt meegekregen. Op 24 januari 2022 heeft [getuige 2] bij de rechtbank (daarentegen) gedetailleerd verklaard over wat er voorafging aan de kopstoot. Ze weet dan echter niet of [geïntimeerde 3] sprong, omdat zij zijn voeten niet kon zien. Gelet op al het voorgaande legt de verklaring van getuige [getuige 2] naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen bijdragen aan het door [appellant 1] c.s. te leveren bewijs.
ten aanzien van de overige getuigenverklaringen
4.19
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 4] en [getuige 1] volgt dat beiden hebben gezien dat de hoofden van [appellant 1] en [geïntimeerde 3] elkaar hebben geraakt. Ook [getuige 3] heeft dat, blijkens zijn verklaring bij de politie, gezien. Zij kijken evenwel verschillend aan tegen de manier waarop dat is gegaan. Getuige [getuige 1] zag dat [geïntimeerde 3] richting [appellant 1] ging. Hij zag ook dat [geïntimeerde 3] zijn hoofd bewoog richting [appellant 1] , maar kan niet beoordelen of dat bewust was. Volgens [getuige 4] liep juist [appellant 1] tegen [geïntimeerde 3] aan. [getuige 4] zag het hoofd van [geïntimeerde 3] naar beneden en naar voren gaan, maar zag ook dat het hoofd van [appellant 1] naar voren ging. [getuige 4] dacht dat de beweging door [geïntimeerde 3] van de schrik kwam. [getuige 3] heeft (alleen) gezien dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] ‘een tikkie’ gaf, maar betwijfelt of dat ‘uit het niets’ kwam. [betrokkene 2] , ten slotte, zag ook dat [appellant 1] naar [geïntimeerde 3] liep en op [geïntimeerde 3] af dook waarna zij met hun hoofden tegen elkaar botsten. Zowel [getuige 1] als [betrokkene 2] als [geïntimeerde 3] zag dat [appellant 1] na het fysieke contact met [geïntimeerde 3] bloedde op zijn neus.
4.20
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de hoofden van [appellant 1] en [geïntimeerde 3] elkaar hebben geraakt en ook dat de neus van [appellant 1] daarna bloedde. Dat [geïntimeerde 3] in dit verband ook verwijtbaar heeft gehandeld, kan op basis van de afgelegde verklaringen van ( [getuige 2] ,) [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 3] evenwel niet worden vastgesteld. Geen van de getuigen verklaart daar expliciet over. [getuige 4] verklaart dat hij dacht dat de beweging van [geïntimeerde 3] door de schrik kwam. Die verklaring vindt enige steun in de verklaring van [getuige 3] die betwijfelt of ‘het tikkie’ uit het niets kwam. Getuige [getuige 1] kan niet beoordelen of de tik bewust werd gegeven. Volgens [getuige 1] liep [geïntimeerde 3] op [appellant 1] af, maar [getuige 4] en [betrokkene 2] (evenals [geïntimeerde 3] zelf) hebben juist verklaard dat [appellant 1] op [geïntimeerde 3] afging. De precieze gang van zaken, en dus ook of [geïntimeerde 3] verwijtbaar heeft gehandeld, kan op grond van deze verklaringen dan ook niet worden vastgesteld.
4.21
Nu op [appellant 1] c.s. de bewijslast rust van hun in rov. 4.7 bedoelde stelling, kan de verklaring van [appellant 1] ingevolgde artikel 164 lid 2 Rv slechts strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval. Alleen de getuigen [getuige 3] (niet onder ede) en [getuige 1] verklaren ook over een kopstoot van [geïntimeerde 3] aan [appellant 1] . Daar staat tegenover dat [getuige 4] zowel het hoofd van [geïntimeerde 3] als het hoofd van [appellant 1] naar voren zag gaan. [betrokkene 2] en [geïntimeerde 3] hebben verklaard dat [geïntimeerde 3] respectievelijk ‘in elkaar dook’ en ‘zich klein maakte’ waarna de hoofden van [appellant 1] en [geïntimeerde 3] tegen elkaar botsten. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] zijn, mede gelet op de andersluidende verklaringen van [getuige 4] , [betrokkene 2] en [geïntimeerde 3] , niet zo sterk dat zij de verklaring van [appellant 1] zodanig geloofwaardig maken dat deze als vaststaand kan worden aangenomen. Daar komt nog bij dat uit geen van de getuigenverklaringen (anders dan die van [appellant 1] ) volgt dat ‘de kopstoot’ aan [geïntimeerde 3] is te verwijten, ook niet uit de verklaring van [getuige 1] en/ of [getuige 3] . Uit het voorgaande volgt dat, ook met de verklaring van [appellant 1] zelf, het bewijs niet is geleverd dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] verwijtbaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
4.22
Volgens [appellant 1] c.s. is de verklaring van [getuige 4] minder betrouwbaar, omdat zijn schriftelijke verklaring van 20 juni 2018 een letterlijke bewerking is van de schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] van 11 mei 2018. Bovendien is het, aldus [appellant 1] , opmerkelijk dat [getuige 4] zich vier jaar later in zijn verhoor door de rechtbank meer details zou herinneren dan in 2018. Het hof volgt [appellant 1] hierin niet. Inderdaad vertonen de schriftelijke verklaringen van [getuige 4] en [betrokkene 2] uit 2018 de nodige gelijkenissen. Deze verklaringen zijn eigener beweging opgesteld, zonder dat er door iemand op is doorgevraagd en zonder de waarborgen van een verklaring afgelegd bij de politie of, onder ede, bij de rechter. Zowel [betrokkene 2] als [getuige 4] is in 2020 als getuige bij de politie en in 2022 als getuige onder ede bij de rechtbank over het voorval in Milaan gehoord. In de laatste situatie was ook (de advocaat van) [appellant 1] aanwezig, die ter zitting desgewenst vragen kon stellen en de betrouwbaarheid van de (eerder) afgelegde verklaring(en) specifiek aan de orde kon stellen. Gesteld noch gebleken is dat dat is gebeurd. Beide getuigen hebben op vragen van de politie en de rechtbank consistent verklaard. Er is naar het oordeel van het hof dan ook geen reden om de aldus afgelegde verklaringen in twijfel te trekken.
4.23
Bij deze stand van zaken bieden de door [appellant 1] c.s. aangedragen getuigenverklaringen onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] verwijtbaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Duidelijk is dat [geïntimeerde 3] en [appellant 1] met hun hoofden tegen elkaar zijn gebotst en dat [appellant 1] daardoor een wond aan zijn neus heeft opgelopen. Het hof kan echter niet met een redelijke mate van zekerheid vaststellen dat dat aan [geïntimeerde 3] verwijtbaar is. Geen van de door [appellant 1] aangedragen getuigen verklaart dat expliciet. Integendeel, de verklaring van [getuige 4] biedt juist steun aan de lezing van zowel [betrokkene 2] als [geïntimeerde 3] dat het [appellant 1] was die met een zekere snelheid op [geïntimeerde 3] afkwam, dat [geïntimeerde 3] daarop in elkaar dook en dat hun hoofden alsnog botsten.
4.24
Het voorgaande brengt mee dat de getuigenverklaringen alleen onvoldoende zijn voor (het bewezen achten van) het te leveren bewijs.
De email van [geïntimeerde 3]
4.25
[appellant 1] c.s. hebben zich verder uitdrukkelijk beroepen op de email die [geïntimeerde 3] aan zijn werkgever heeft gestuurd over het voorval, een paar dagen na het incident. In deze mail schreef [geïntimeerde 3] onder meer:
‘(…) At that moment [appellant 1] turned completely ballistic. Most probably this could have to do with too much alcohol, or something else. He started shouting at me in a very (!) agressive way ,in Dutch, "dirty cheater, 3 times and some other things which I cannot remember. This because I was completely shocked.
At the same time he came on to me in an extremely agressive way. My brother tried to push him away, but he did not succeed in this. He came extremely close with his head to my face, loudly shouting at me. In order to defend myself I bounced my head against him, because otherwise I felt that he would have done that to me. He had some blood on his nose and he went totally crazy and he tried to attack me. (…)’
4.26
Volgens [appellant 1] c.s. kan [geïntimeerde 3] met deze email niet anders hebben bedoeld dan dat hij bewust met zijn hoofd naar voren tikte of stootte en daarmee de neusbrug van [appellant 1] raakte en hem hierdoor verwondde.
4.27
[geïntimeerde 3] c.s. hebben betoogd dat de email een noodkreet was aan de werkgever van [geïntimeerde 3] , omdat [geïntimeerde 3] zich na het incident geen raad meer wist met [appellant 1] , die hem al vaker op publieke gelegenheden had lastig gevallen. De vertaling van de email in de zin dat [geïntimeerde 3] [appellant 1] een kopstoot heeft gegeven om zich te verdedigen, is onjuist. De email moet volgens [geïntimeerde 3] c.s. zo worden begrepen dat [geïntimeerde 3] , toen hij zich tegen [appellant 1] verdedigde, zijn hoofd stootte tegen het hoofd van [appellant 1] .
4.28
Ook op dit punt volgt het hof het betoog van [appellant 1] c.s. niet. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de betreffende uitlatingen van [geïntimeerde 3] begrepen moeten worden tegen de achtergrond van de email als geheel en de toelichting van [geïntimeerde 3] hierop. De vermelding dat het hoofd van [geïntimeerde 3] heeft ‘gebounced’ houdt naar het oordeel van het hof niet meer in dan een bevestiging van het gegeven dat het hoofd van [geïntimeerde 3] tegen dat van [appellant 1] is gekomen.
4.29
Ook de tweede grief slaagt dus niet.
Conclusie en proceskosten
4.30
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant 1] c.s. niet slaagt. Daarom zal het hof de twee bestreden vonnissen bekrachtigen. Het hof zal [appellant 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
4.31
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief € 1.214,-)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.389,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. ECLI:NL:GHDHA:2024:1703