Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 191223 geen aansprakelijkheid voor steekincident, noodweer

GHSHE 191223 geen aansprakelijkheid voor steekincident, noodweer

De procedure in hoger beroep

3.4.

[appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties. [appellant] heeft daartoe vier grieven aangevoerd.

De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [appellant] door hem in de borst te steken en de overige grieven tegen het oordeel dat sprake is van noodweer. Het hof zal eerst deze laatste drie grieven gezamenlijk behandelen.

Is sprake van noodweer? – de grieven 2, 3 en 4

3.4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de aanleiding voor het handgemeen tussen partijen op 27 december 2017 is gelegen in eerdere gebeurtenissen. Op 15 september 2017 had de hond van (de vriendin van) [geïntimeerde] de hond van [appellant] aangevallen, die daardoor letsel opliep. [appellant] wilde de schade/kosten van de dierenarts die hij als gevolg daarvan zou moeten maken vergoed krijgen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] wilde na het bijtincident van 15 september 2017 weglopen zonder zijn gegevens achter te laten en [appellant] wilde dat fysiek beletten, waarbij [appellant] en [geïntimeerde] zijn gevallen en [appellant] [geïntimeerde] in een houdgreep met zijn lichaam deels op de borstkas van [geïntimeerde] en zijn arm om de nek van [geïntimeerde] op de grond heeft vastgehouden totdat de politie na enkele minuten arriveerde.

Hoewel zijn eigen verzekering de kosten van de dierenarts aan [appellant] had vergoed, wilde [appellant] dat [geïntimeerde] deze kosten zou betalen. [appellant] is daartoe tenminste tweemaal aan de deur geweest van de woning van [geïntimeerde] .

Op 27 december 2017 zagen [appellant] en [geïntimeerde] elkaar op straat lopen met hun honden. [appellant] is achter [geïntimeerde] aangelopen om hem aan te spreken over het gebeuren op 15 september 2017. [geïntimeerde] is vervolgens sneller gaan lopen. [appellant] is achter hem aan gegaan. Toen [appellant] [geïntimeerde] op 1 tot 1,5 meter was genaderd, viel de hond van [appellant] de hond van [geïntimeerde] aan. Over hetgeen rond dat moment is voorgevallen lopen de verhalen van [geïntimeerde] en [appellant] op bepaalde onderdelen uiteen.

[appellant] heeft een dag later aan de politie onder meer verklaard (productie 1 conclusie van antwoord):

“Op het moment dat ik bij de man en zijn hond aankwam, sprak ik de man aan en zeik ik hem dat ik nog 85,- euro van hem kreeg in verband met dokterskosten van mijn hond. Op dat moment zag ik dat mijn hond, de hond van de man aanviel. Mijn hond beet de andere hond in zijn rug en hield vast. Beiden honden waren op dat moment aangelijnd. Mijn hond weegt over de 40 kilo. Ik kon mijn hond niet meer tegen houden om te voorkomen dat hij de andere hond zou bijten. Ik hoorde toen dat de man zei: “Je hond is mijn hond aan het bijten”.

Het ging toen allemaal hele snel. Ik, zag toen dat de man in zijn rechterhand hand het mes vast had. Ik heb niet gezien waar de man het mes vandaan heeft gehaald. Ik kan dit verder ook niet omschrijven. Ik reageerde hierop door de man na grond te willen werken. Ik en de man lieten de honden allebei los, omdat deze ook nog met elkaar in gevecht waren. Ik en de man kwamen door de worsteling op de grond terecht. De man omvatte mijn middel met zijn benen, waardoor ik een beklemmend gevoel kreeg. Ik zag dat de man het mes nog steeds in zijn rechterhand had. Ik pakte met mijn linkerhand de rechterpols van de man vast zodat hij mij niet kon steken. Ik zie tegen de man “Laat dat mes los”. Ik hoorde dat de man toen tegen mij zei: “Ik heb je al gestoken”. Ik voelde op dat moment nog niets. Maar wat ik al zei, het ging allemaal heel erg snel. Het zal vast en zeker zo zijn dat ik stukjes van de film kwijt ben.”

Tijdens het getuigenverhoor in deze procedure heeft [appellant] bij de rechtbank onder meer verklaard (proces-verbaal van 22 maart 2022):

“Ik zag dat [geïntimeerde] meteen een mes pakte en steekbewegingen in mijn richting maakte. Ik wilde mij toen verdedigen. Ik denk dat [geïntimeerde] mij op dat moment heeft geraakt. Ik denk dat omdat toen we vielen, ik met mijn linkerhand de pols van zijn rechterhand vast had met daarin het mes. Wij zijn toen gevallen. [geïntimeerde] heeft het mes daarna losgelaten. Hij was toen helemaal over de rode. Hij zei toen: ik heb je toch al gestoken.

(…)

Toen mijn hond de hond van [geïntimeerde] aanviel, zag ik dat [geïntimeerde] zijn mes trok. (…)

[geïntimeerde] had het mes in zijn rechterhand. Het was toen opengeklapt. Ik heb niet gezien dat hij het heeft opengeklapt. Hij heeft toen 2 of 3 keer in mijn richting gestoken. Wij stonden toen ongeveer 1 meter uit elkaar. Ik heb op dat moment niets gevoeld van het mes. Ik was te zeer overrompeld door wat er was gebeurd en wilde dat mes van mij af houden. Toch moet de steekwond bij mijn hart toen zijn toegebracht, want daarna kan het niet meer zijn gebeurd. Dat is zo omdat, toen wij vielen, ik de pols van de rechterhand van [geïntimeerde] met daarin het mes vasthield met mijn linkerhand. Mijn rechterhand was bij zijn linker schouder. Ik wilde hem bewust tegen de grond werken, zodat hij niet meer kon steken. Ik wilde dat met een judobeweging doen, door met een van mijn benen zijn benen onderuit te halen. Dat lukte niet. Toch zijn we vanwege de onbalans op de grond beland. Tijdens deze vechtpartij was het mes steeds een halve meter weg van mijn romp.

U vraagt mij waarom ik niet ben weggelopen toen ik het mes in de hand van [geïntimeerde] zag. Hij was toen verbaal erg agressief. Ik wilde niet het risico lopen dat hij mij in de rug zou steken.”

[geïntimeerde] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 27 december 2017 onder meer verklaard:

“Ik zag in de verte dat die man met zijn Japanse vechthond weer aan kwam lopen. Ik had geen zin in een conflict. Ik wilde weg gaan. dat lukte echter niet meer doordat de man met zijn vechthond achter mij aan kwamen gerend. Hij had zijn hond toen aan de riem. Ik had de hond van mijn vriendin ook aan de riem. Ik hoorde dat de man tegen de hond zei: "Pak ze maar, pak ze maar". De bedoeling was dat zijn hond mij en mijn hond zou gaan bijten. Ik zag dat de Japanse hond agressief reageerde. Beiden honden kwamen daarop weer met elkaar in conflict en er werd weer over en weer gebeten. Ik trok de hond van mijn vriendin terug. Op een bepaald moment waren de honden los van elkaar en toen ging hij de hond van mijn vriendin trappen. Ik zag dat hij de hond van mijn vriendin aan de borst, nek en kop raakte. Het ging allemaal zo snel. Ik zei toen tegen die man: Blijf met je poten van mijn hond af. De man viel mij vervolgens aan.

V: Wat deed hij dan.

A: Hij pakte mij volgens mij met zijn rechterhand bij mijn keel. Met zijn linker gebalde vuist wilde hij mij gaan slaan. Dat is echter niet gebeurd want we kwamen ten val. Tijdens zijn aanval naar mijn keel heb ik een uit de rechter jaszak een mes gepakt. Dat is een Victorinox legerzakmes. Ik heb het mes uit mijn zak gepakt en open geklapt. In een reflex heb ik gestoken en met het mes gezwaaid voor mij uit in de richting waar hij stond. Ik wilde die man van mij af houden. Die man is namelijk 2 keer zo zwaar als ik en een kop groter. Ik heb de man volgens mij ergens in de buik geraakt. Hoe of wat dat gegaan is weet ik niet. In het vallen naar de grond heeft die man mijn mes geraakt.”

Tijdens het getuigenverhoor op 22 maart 2022 heeft [geïntimeerde] onder meer verklaard:

“Ik kwam aanlopen over de [straatnaam] en zag [appellant] aan de overkant lopen. Dat was op 75 tot 80 meter afstand. Ik wilde mijn hond zijn behoefte laten doen aan de kant van de straat waar [appellant] liep. Daarom ben ik overgestoken. Toen ik [appellant] zag heb ik meteen mijn pas versneld. [appellant] ging daarop ook sneller lopen. Ik ben daarop nog sneller gaan lopen, maar uiteindelijk zijn we kort bij elkaar in de buurt gekomen. [appellant] was zeer agressief in mijn richting. Hij zei toen tegen zijn hond: pak ze maar. Dat zei hij 3 keer. Zijn hond viel toen mijn hond aan. Daarna schopte [appellant] mijn hond tegen het hoofd, de borst en de romp. [appellant] pakte mij daarna met zijn linkerhand bij de nek vast. Zoiets was ook al in september 2017 gebeurd. Hij heeft toen mijn keel geprobeerd dicht te knijpen. Gelet op deze herinnering wilde ik hem van mij af krijgen. Ik had een mes in de rechterzak van mijn jas. Ik heb dat opengeklapt. Door zijn gewicht zijn we achterovergevallen. [appellant] greep naar het mes in mijn rechterhand. Dat deed hij met zijn linkerhand. Ik had het mes toen hoog boven mijn hoofd in mijn rechterhand. Ik heb toen we op de grond lagen tegen [appellant] gezegd: je bent gestoken, je moet naar het ziekenhuis. Ik heb toen dus niet gezegd: ik heb je gestoken.

(…)

Toen ik de [straatnaam] overstak had ik [appellant] al gezien. Ik ben toen sneller gaan lopen. Ik herinnerde mij de vorige ontmoetingen. Ik had geen zin in bedreigingen en ben daarom sneller gaan lopen. Ook [appellant] is toen sneller gaan lopen. Op het laatst rende hij zelfs in mijn richting. Toen hij heel kort bij mij was, heb ik mij omgedraaid.

(…)

Toen [appellant] en ik in conflict waren geraakt probeerde ik uit die situatie weg te komen, of om het conflict te verminderen en heelhuids weg te komen. Ik heb het mes willen gebruiken om het voor mij te zwaaien, om [appellant] van mij af te houden. Het pakken van het mes in mijn jaszak was een reflex. Ik had eerder gevoeld dat ik het bij mij had. Het was pure paniek.”

3.4.2.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het zwaaien met mes door [geïntimeerde] een gevaar zettende, onrechtmatige gedraging is. Ook het hof gaat daarvan uit. In hoger beroep dient opnieuw te worden beoordeeld of sprake was van noodweer.

Daarvoor is vereist (zie onderdeel 2.13 van het beroepen vonnis):

i. een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van 'eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed', waartegen de dader zichzelf of een ander verdedigt (noodweersituatie):

ii. een 'noodzakelijke' verdediging (subsidiariteit):

iii. de verdediging moet 'geboden' zijn door de aanranding, oftewel niet in een onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding (proportionaliteit).

Het hof is van oordeel dat sprake is van noodweer, ook indien daarbij wordt uitgegaan van de verklaringen van [appellant] (waaronder de verklaring tijdens het getuigenverhoor dat [geïntimeerde] steekbewegingen maakte in zijn richting) en zal dat hierna toelichten.

3.4.3.

Op het moment dat [geïntimeerde] volgens [appellant] steekbewegingen maakte in de richting van [geïntimeerde] , stonden zij volgens [appellant] een meter uit elkaar. Het hof acht het minder aannemelijk dat [geïntimeerde] [appellant] op dat moment heeft geraakt. De afstand tussen [appellant] en [geïntimeerde] was op dat moment nog relatief groot en [appellant] zag naar eigen zeggen het mes en de bewegingen ervan. Daarbij komt dat [appellant] heeft verklaard op dat moment niet te zijn weggelopen en dat hij [geïntimeerde] naar de grond wilde werken om juist te voorkomen dat [geïntimeerde] hem zou steken.

Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] zich vervolgens richting [geïntimeerde] heeft bewogen en [geïntimeerde] heeft vastgepakt om hem naar de grond te werken, waarna partijen op de grond zijn beland. Dat [appellant] ergens in die actie is geraakt met het mes acht het hof aannemelijk. Niet is vast te stellen hoe dat precies is gebeurd. [appellant] heeft niet gemerkt dat hij is gestoken en kan daarover dus niet uit eigen waarneming verklaren. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] is geraakt doordat of nadat hij naar voren is bewogen zodat de stekende bewegingen van [geïntimeerde] niet tot letsel hadden geleid als [appellant] niet naar voren was gekomen.

3.4.4.

[geïntimeerde] heeft verklaard dat hij zich wilde verdedigen en dat hij het mes enkel heeft getrokken om [appellant] op afstand te houden. Dat [geïntimeerde] het mes niet (enkel) gebruikte om [appellant] af te weren, maar [appellant] juist wilde aanvallen met het mes en dat [appellant] ook zou zijn gestoken als [appellant] was weggegaan, of als hij niet naar voren zou hebben bewogen, heeft [appellant] niet aangetoond. Dat [geïntimeerde] zich (eerder) verbaal agressief heeft geuit jegens [appellant] , is naar het oordeel van het hof onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat [geïntimeerde] [appellant] fysiek met het mes wilde aanvallen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] meerdere keren de confrontatie (fysiek) met [geïntimeerde] opzocht, terwijl [geïntimeerde] die steeds uit de weg wilde gaan. Zo was het [appellant] die [geïntimeerde] naar de grond werkte toen [geïntimeerde] wilde weglopen na het bijtincident op 15 september 2017, het was [appellant] die [geïntimeerde] tenminste tweemaal heeft opgezocht op diens woonadres, waarbij [geïntimeerde] niet naar buiten kwam en het was ook [appellant] die [geïntimeerde] achterna kwam en inhaalde toen [geïntimeerde] wilde weglopen voorafgaand aan het trekken van het mes, waarna de hond van [appellant] de hond van [geïntimeerde] aanviel. Dat [geïntimeerde] het gedrag van [appellant] als aanvallend heeft ervaren en de stekende bewegingen met het mes maakte om [appellant] bij wijze van verdediging op afstand te houden, acht het hof gegeven deze feiten en omstandigheden alleszins aannemelijk.

3.4.5.

Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er gegeven deze omstandigheden voor [geïntimeerde] geen redelijke mogelijkheid bestond om zich op 27 december 2017 te onttrekken aan de ontstane situatie door weg te lopen. [geïntimeerde] was immers al eerder op 15 september 2017 door [appellant] naar de grond gewerkt toen hij wilde weglopen en had op 27 december 2017 ook al geprobeerd om weg te lopen, waarbij [appellant] hem achterna kwam en [geïntimeerde] , ondanks dat hij zijn pas versnelde, werd ingehaald door [appellant] .

[geïntimeerde] heeft verklaard dat [appellant] op 15 september 2017 zijn keel dichtkneep en dat hij dacht te zullen stikken. Ook heeft hij verklaard het meermaals aanbellen van [appellant] bij zijn huis als bedreigend te hebben ervaren. [appellant] heeft weliswaar verklaard op 15 september 2017 een judogreep te hebben gebruikt waarbij volgens [appellant] genoeg ruimte overblijft rond de keel en er niets gebeurt als je niet beweegt, en heeft ontkend een dreigende toon te hebben gebruikt toen hij aan de deur kwam bij [geïntimeerde] , maar het hof acht goed voorstelbaar dat [geïntimeerde] deze confrontaties als bedreigend heeft ervaren en daardoor ook de situatie op 27 december 2017 als bedreigend ervaarde. In elk geval heeft [geïntimeerde] deze situatie mogen interpreteren als een fysieke aanval op hem. Vaststaat dat [appellant] op 15 september 2017 fysiek duidelijk de meerdere was van [geïntimeerde] .

Daarmee was het trekken van het mes en maken van stekende bewegingen richting [appellant] zonder hem te raken, gegeven de situatie en de voorgeschiedenis tussen partijen naar het oordeel van het hof noodzakelijk en proportioneel om [appellant] af te weren. Dat [appellant] vervolgens is geraakt, komt naar het oordeel van het hof omdat [appellant] zich niet liet afweren. Integendeel, [appellant] is [geïntimeerde] nog verder genaderd om hem vast te pakken.

3.4.6.

Dat de fysieke gevolgen voor [appellant] zeer ernstig waren en dat hij daar nog dagelijks mee te kampen heeft, is niet in geschil tussen partijen en blijkt ook uit het dossier. Dat maakt het oordeel van het hof omtrent het noodweer niet anders.

Slotsom

3.4.7.

De slotsom is dat sprake is van noodweer. Noodweer is een rechtvaardigingsgrond met als gevolg dat dat geen sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW. Dit brengt mee dat de grieven 2 tot en met 4 niet slagen. Daarmee behoeft grief 1 geen behandeling meer. Ook indien [geïntimeerde] inbreuk zou hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van [appellant] door hem in de borst te steken, geldt dat sprake is van noodweer, als gevolg waarvan de onrechtmatigheid van dat handelen wordt weggenomen. Het hof verwijst naar hetgeen is overwogen in rov. 3.4.1. tot en met 3.4.6.

Het door [appellant] gedane aanbod de stelling te bewijzen dat [geïntimeerde] zich een aantal maal verbaal agressief jegens [appellant] heeft opgesteld is niet ter zake dienend (zie ook rov. 3.4.4) en voor het overige is het gedane bewijsaanbod onvoldoende specifiek, zodat het hof daaraan voorbijgaat. ECLI:NL:GHSHE:2023:4239